41.
Elise ligt roerloos in bed. Het rolgordijn deint zachtjes heen en weer door de warme bries die zo nu en dan door het ventilatierooster de slaapkamer binnenwaait. De zomerse geluiden dringen de verduisterde slaapkamer binnen. Spelende kinderen die kraaiend van plezier in hun opblaaszwembaden springen om verkoeling te vinden van de intense hitte die het einde van de lente over hen heeft losgelaten.
De angst heeft Elise verlamd en de tranen die de afgelopen weken onuitputtelijk leken, zijn gedroogd. Haar ledematen zijn omwonden met onzichtbaar lood. Zelfs naar de wc gaan is een te zware opgave. De dood wenkt haar. Hij wacht haar op. Zijn vertrouwde stem is met de dag meer verstaanbaar en wakkert haar verlangen aan. Het verlangen naar het niets. Niets voelen. Nooit meer. Weg uit deze kamer waar de lucht haar in het matras drukt. Weg van deze wereld waarin ze iedereen tot last is. Wat een bevrijdende gedachte.
Maar hoe? Wie kan haar nog helpen? De Levenseindekliniek niet. De huisarts niet. Wanhopig vraagt ze zich af welke opties er overblijven om op een legale en humane manier haar leven te beëindigen. Ze heeft geen kracht meer om te moeten vechten voor haar rechten. Om het verhaal keer op keer te moeten vertellen om mensen te overtuigen dat haar leven geen perspectief meer biedt. Ze is moe. Ze is op. Maar er is geen kankergezwel dat anderen het recht verleent om zonder gewetenswroeging haar leven te beëindigen. En pijn is niet meetbaar. Ze zijn bang dat ze niet te maken hebben met een ongeneeslijk zieke Lyme-patiënt, maar met een psychiatrische patiënt met een doodswens. Ze zien niet in dat Elise geen keus meer heeft. Dat ze wel degelijk ongeneeslijk ziek is. Elf jaar lang heeft ze gevochten. Ze kan niet meer. De Lyme heeft haar verwoest. Elise trekt het dekbed verder over zich heen. Haar hart gaat als een razende tekeer. De gedachten die ze al die tijd tegen probeerde te houden, overspoelen haar als golven in een storm op open zee. Het enige dat ze wil is leven. Zonder pijn. Zonder morfine. Dat is haar enige wens. Leven.
De dikke laag beton onder Elise kan de scherpe klanken van het huilen van Merel niet weerhouden. Het trekt aan Elise. Het laat haar uit haar hoofd terugvloeien in haar lichaam. Met haar laatste restje energie duwt ze zichzelf overeind. Ze zet haar oedeemvoeten op het koele laminaat en drukt zichzelf op. Ze pakt de mouw van de witte kamerjas, zodat die van de kledinghanger aan de buizen van de verwarming afglijdt. Langzaam steekt ze haar ene arm in het gat, daarna haar andere arm. Met een kleine schouderbeweging valt het rugpand op zijn plek. Terwijl ze voetje voor voetje de trap afdaalt, strikt ze het koord van haar kamerjas om haar eens zo slanke taille. Ze neemt een diepe hap lucht en stapt de woonkamer binnen.