26.

Met moeite kan Elise haar aandacht bij het gesprek houden. De geluiden om haar heen in Bar Julius, de rinkelende glazen, gepraat en gelach, klonteren zich in haar hoofd samen tot een brij. Ze zou willen liggen. Even haar ogen willen sluiten. Want niet alleen in mijn lichaam, waar miljoenen zaadcellen gedreven door intuïtie op de tast hun weg door de donkere eileiders zoeken, maar ook in Elises lijf vinden er onzichtbare onalledaagse processen plaats. Haar temperatuur klimt omhoog. Met alle energie die Elise heeft, probeert ze mij niet te laten merken dat ze zich al maar ellendiger voelt.

‘Ik ga even naar het toilet.’

Ik knik en Elise pakt haar handtas van de grond.

Op het toilet legt Elise haar hoofd in haar handen. De pijn baant zich een weg door haar verdoofde receptoren. Een doffe toenemende pijn in haar rechterflank. Uit haar handtas haalt Elise haar etui met medicijnen. Ze drukt twee paracetamols en een ibuprofen uit de doordrukstrips en slikt ze gezamenlijk weg met een slok water, waarna ze haar medicijndoosje met haar dagdosering uit haar tas haalt. Ze schuift het plastic dekseltje naar rechts en kiepert de middagdosering van de morfine om in haar handpalm. Geroutineerd slaat ze haar hand tegen haar geopende mond, waardoor de medicatie achterin haar keel terechtkomt en met een nieuwe slok water achtervolgen deze pillen de pijnstillers van zo-even.

Tegen haar verwachting in voelt Elise zich zieker en zieker worden. Aan het begin van de avond kruipt Elise doodvermoeid in bed. Als ik niet veel later Valentijn naar boven breng, vind ik Elise opgekruld in bed met de deken over zich heen getrokken.

‘Elise, gaat het wel goed?’

‘Ik heb zo’n pijn hier.’

Elise slaat de deken van zich af en drukt haar hand op haar rug ter hoogte van haar linkernier.

‘Wil je dat ik een dokter bel?’

Maar Elises angst om niet geloofd te worden en voor de zoveelste keer als aansteller te worden aangekeken, is groter dan de zorgen om haar lichaam. Ze besluit haar zorgen niet te delen met mij.

‘Nee, dat hoeft niet. Laat me maar slapen.’

Pas als ik ’s avonds laat bij Elise in bed stap, schrik ik van Elises warmte. Ik leg mijn hand op Elises gloeiende voorhoofd.

‘Elise! Wakker worden. Je hebt hoge koorts.’

Moeizaam slaat Elise haar oogleden open. De stekende pijn in haar rug is niet langer te bagatelliseren. Het straalt uit over haar hele romp. Een allesoverheersende aanwezigheid van intense pijn. Het bemoeilijkt zelfs haar spraak. Haar droge mond weigert de woorden te vormen die ze krampachtig probeert uit te spreken. De angst grijpt haar naar de keel. Ze heeft hulp nodig.

‘Pijn,’ kreunt ze haast onverstaanbaar. ‘Ziekenhuis.’

Ik twijfel geen moment en bel de huisartsenpost.

‘Ze slikt een hoge dosering morfine, maar ondanks dat ervaart ze veel pijn,’ zeg ik gehaast.

‘We willen haar zien,’ deelt de receptioniste mij mee na een kort overleg met de arts.

‘Elise, we mogen komen. Ik breng de babyfoon naar de buren en kom dan terug om je te helpen je kleren aan te trekken.’

Elise hoort mijn gestommel op de trap en het openen van de voordeur, als de koorts haar bewustzijn opnieuw vernauwt. Ze valt weer in slaap tot mijn handen haar terugtrekken uit haar slaap en ik haar begeleid in het aantrekken van haar kleding, de trap af, de kou in van deze vroege voorjaarsnacht. Ik ondersteun haar tot ze zit op de bijrijdersstoel van de Beetle en ik vervoer haar naar het ziekenhuis.

‘Er is een kamer voor je,’ zegt een verpleegkundige om drie uur ’s nachts in het kleine kamertje op de spoedeisende hulp waar Elise ligt, terwijl de artsen overleggen over haar situatie.De ontstekingswaarden zijn torenhoog. Elise heeft een nierbekkenontsteking en de morfine vertroebelt haar pijnbeleving. Elise moet blijven. De verpleegkundige haalt de wielen van het bed waarop Elise ligt, van de rem en rijdt het de kamer uit. ‘Zodra we je daar hebben geïnstalleerd, krijg je een infuus om de ontsteking tegen te gaan.’

Een tweede verpleegkundige komt erbij en stuurt het bed door de gang van de eerste hulp. Ik blijf vertwijfeld staan.

‘Mag ze mee?’ vraagt Elise.

‘Natuurlijk,’ antwoordt de verpleegkundige.

Een scherpe naald dringt zich in een bloedvat in Elises hand. Ze voelt het nauwelijks, in tegenstelling tot de pijn in haar rug. Ik leun tegen haar bed en houd de andere hand van Elise vast.

‘Ik moet terug naar Valentijn, voordat hij straks wakker wordt,’ fluister ik zo zacht mogelijk om de slapende patiënten op de kamer niet te wekken.

Elise voelt haar tranen branden. Niets liever wil ze dan meegaan met mij. Terug naar huis. Ze wil niet blijven in dit ziekenhuis waar zoveel herinneringen aan eenzame nachten liggen toen ze nog op zoek was naar de herkomst van haar klachten. Ze klemt haar armen om mij heen en begraaft haar neus in mijn hals.

‘Ik kom morgenochtend meteen langs.’

‘Onze eerste nacht zonder elkaar.’

‘Ik weet het. Probeer wat te slapen.’

Elise laat haar armen van mij afglijden.

‘Laat je mij weten wat je nodig hebt, zodat ik het mee kan nemen morgenochtend?’

Elise knikt.

‘Dag liefste,’ zeg ik in de deuropening.

‘Dag, liefje,’ zegt Elise verdrietig, terwijl ik al zwaaiend de verlaten ziekenhuisgang op loop. Elise verdwijnt achter de kamerdeur die achter mij automatisch dichtschuift.