De wet van Spengler
'Sinds de dag dat gebleken was dat Julius ernstig ziek was, vijf dagen geleden, was ik geheel van slag maar voelde een doelgerichtheid die ik als prettig ervoer. Ik was op weg naar mijn oudste broer. Strak voor me uitkijkend sneed ik op het volle perron door de mensen. Men herkende de blik van de dolle hond en liet mij voor.'
De broers Spengler brengen hun vroege jeugd in armoede door, in de vijandige omgeving van een Rooms provinciestadje ver van alles en iedereen. Tot de jongens na de dood van de man die zij vader noemen door hun moeder op de trein worden gezet en terechtkomen op het landgoed van hun grootouders, een niet-gekend Xanadu, met een park met rozentuinen, zwemvijvers en een trappenhuis overladen met hertengeweien, zwijnentanden en kogelbuksen. Daar krijgen ze te maken met een heel ander leven: dat van het uitstervende soort empathische grootindustriëlen; een grootmoeder die muntgeld in de kamers laat slingeren om haar kleinkinderen te testen, een chauffeur die op kousenvoeten voor zichzelf eieren mag bakken, en een staande klok die vaag naar paardenmest lijkt te ruiken.
De vroegere maîtresse van grootvader geeft, in een waas van laudanum negus – warm en zonder suiker –, haar montere kijk op de Spenglers: 'Zoals de ene familie nu eenmaal stouter is dan de andere, zo is de ene ook veerkrachtiger dan de andere...' Die veerkracht komt naar boven, jaren later, als de oudste broer plotseling ernstig ziek wordt en de broers weer moeten zijn wat ze uiteindelijk het liefst zijn: 'brothers in arms'.
De wet van Spengler is de excentrieke familiegeschiedenis van de Spengler-broers, maar bovenal is het een aangrijpend monument voor de oudste van hen.