20.
De volgende ochtend na het douchen bekijk ik mijzelf in de spiegel. Bloot. Twee gespannen borsten vol blauwe aderen. Melkborsten. De stuwing is ondraaglijk.
‘Elise! Moet je voelen.’
Elise komt de badkamer in en legt haar hand op de plek die ik aanwijs.
‘Je borsten zijn keihard!’ roept ze onthutst. ‘Hadden ze je daar niets tegen kunnen geven in het ziekenhuis?’
‘Niet nodig, zeiden ze in het ziekenhuis. De melkproductie zal met deze zwangerschapstermijn minimaal zijn, werd er gezegd.’
Nogmaals wend ik mijn blik naar de spiegel. Ik schud met mijn hoofd.
‘Niet nodig … Je borsten exploderen zowat.’
Langzaam kleed ik mij aan. Zo min mogelijk probeer ik te bewegen om de pijn onder controle te houden. Elke beweging met mijn armen doet pijn.
‘Zal ik Anne bellen om te vragen of het mogelijk is alsnog die medicatie te nemen?’ vraagt Elise.
Ik knik, terwijl ik de pijn verbijt.
‘Graag.’
Beneden in de woonkamer belt Elise met Anne. Ik hoor het gesprek aan vanaf de bank. Het is alsof ze het over iemand anders hebben.
‘Ze huilt veel, vooral ’s nachts. In slaap vallen is geen probleem. Ze is doodmoe van alle emoties. Maar ergens in de nacht schrikt ze wakker,’ zegt Elise tegen Anne. ‘Ik troost haar zoveel ik kan.’
Mijn ogen beginnen te prikken. Het klopt. Bij het ontwaken schiet ik met mijn handen richting mijn buik om daarna tot de ontdekking te komen dat mijn zwangere buik er niet meer is. Elke keer opnieuw de pijnlijke gedachten dat het allemaal echt is gebeurd. Mijn baby is dood. Dan krul ik mijzelf op als een foetus om me over te geven aan de tranen. Zo zacht mogelijk om Elise niet te wekken. Maar het schokken van mijn lijf maakt haar toch wakker. Zo stevig mogelijk pakt ze mij dan vast. De troost van Elise laat mij na een tijdje weer inslapen.
‘… maar sinds vandaag heeft ze enorme stuwing. Wat zouden we ertegen kunnen doen?’
Elise wacht het antwoord van Anne af. Door mijn waterige ogen kijk ik naar Elise. Naar haar lange haren die over haar schouders vallen. Het bewegen van haar lippen.
‘Nee, dat was niet nodig, zeiden ze,’ vervolgt Elise. ‘Goed, ik geef het door. Dankjewel, Anne. Fijne dag,’ zegt ze en drukt de telefoon uit.
Vragend kijk ik naar Elise.
‘En?’
‘Ibuprofen en gekneusde koolbladeren.’
Ze komt naar me toe en veegt liefdevol mijn tranen weg.
‘Ik ga naar de supermarkt om het te halen. Heb je misschien zin om straks te gaan lunchen in de stad? Onze gedachten verzetten. Een frisse neus halen. Of wil je liever thuis blijven?’
Ik ben bang om de voordeur uit te gaan. Om te worden geconfronteerd met zwangere voorbijgangers en zoete babygeluidjes die ontsnappen uit passerende kinderwagens, maar de drang naar een lunch buiten de deur is groter dan mijn angst.
‘Een goed idee. Onze eerste keer uit eten.’ Ik glimlach naar Elise.
Met gekneusde koolbladeren in mijn bh en een ibuprofen in mijn maag gaan we twee uur later richting het centrum. Voor de Tea Bloom houden we onze pas in.
‘Zullen we hier?’ vraag ik.
‘Ik dacht precies hetzelfde! Mijn favoriete plek om te lunchen,’ zegt Elise.
We stappen de horecagelegenheid binnen.
‘Marjolein!’ roept iemand achter in de zaak. Ik kijk recht in het gezicht van Paula, een verre kennis, die enthousiast op mij afkomt. Ik word lijkbleek. Paula bekijkt mij van top tot teen.
‘Ben jij al bevallen? Wat gaat de tijd snel! Lekker met verlof? Wat is het geworden, een meisje of een jongen? Alles goed?’
Het nieuws heeft haar duidelijk nog niet bereikt.
‘Ik ben bevallen. De baby is dood.’
Paula slaat van schrik een hand voor haar mond. Met een brok in mijn keel vertel ik haar over de afgelopen dagen. Meelevend luistert ze naar mij.
‘Wat vreselijk voor je.’
Als Paula mij na enkele minuten sterkte wenst, nemen Elise en ik plaats aan een tafeltje. Het voelt alsof Paula mij heeft neergeslagen. Terug naar de bodem van het ravijn waar ik mij al dagen bevind.
‘Wat denk jij ervan om kaartjes te laten drukken om Lila’s doodgeboorte kenbaar te maken? Ik kan het niet aan om continu iedereen op de hoogte te moeten brengen,’ zeg ik tegen Elise als we de menukaart bekijken.
‘Mooi!’ zegt ze verrukt.
Ik pak mijn telefoon en bel een bevriende drukker, die ons dezelfde middag nog wil ontvangen. Tijdens de lunch bespreken Elise en ik onze wensen en geven het kaartje vorm op een papieren servet.
Hand in hand lopen we het kantoor van de drukkerij binnen. Het papieren servetje klem ik stevig in mijn andere hand. Op de voorkant wil ik de afdruk van de voetjes van Lila, aan de binnenzijde de naam van Lila, onze namen en ons adres.
‘Zou je dat nou wel doen’, zegt de drukker, die ik al jaren ken en die geen blad voor zijn mond neemt, ‘ook de naam van Elise erbij? Hoe lang zijn jullie nu samen?’
Enigszins beschaamd zeg ik: ’Dertien dagen.’
Ik sla mijn ogen neer. Elise zit naast me, haar hand nog steeds in de mijne.
‘Dat bedoel ik,’ zegt hij. ‘Misschien gaat jullie relatie binnenkort stuk en dan staat Elises naam voor altijd op het kaartje.’
Een storm laait op in mijn buik. Erkent hij onze liefde niet? Neemt hij ons niet serieus? Waar bemoeit hij zich mee? Ik open mijn mond en adem in als ik mij bedenk. Eigenlijk heeft hij een punt. De liefde tussen Elise en mij is zeer pril. Zullen wij onze toekomst samen gaan delen? Ik kan het enkel hopen. Ik zoek Elise haar ogen. Verwachtingsvol kijkt ze mij aan. Dit is de vrouw die mij steunt in de zwaarste tijd van mijn leven. Die mijn dode kind verzorgde en het tot haar eigen had gemaakt.
‘Hoe lang onze relatie ook zal duren, Elise hoort bij deze periode in mijn leven. Zij is onderdeel van het leven van Lila. Elise hoort genoemd te worden op het kaartje,’ zeg ik, terwijl ik Elises blik vasthoud. Het voelt alsof ik mijn gelofte uitspreek op onze bruiloft. Elise begint te stralen.
‘Dan is het goed,’ zegt de drukker.
Elise buigt zich naar mij toe en drukt een vurige kus op mijn mond. In mijn ooghoek zie ik de wangen van de drukker kleuren.
Enkele dagen later halen we de doos met drukwerk op bij de drukkerij. De voetsporen van Lila hebben zich vermenigvuldigd in lichtpaarse inkt op spierwitte kaartjes. Ze heeft bestaan. Vanaf morgen zullen haar voetjes landen op de deurmatten van de mensen die wij kennen. Elise en ik schrijven de adressen op de enveloppen aan mijn keukentafel als ik opeens besef dat mijn borsten geen pijn meer doen. Met mijn platte buik en soepele borsten begint mijn lijf te vergeten dat ik nog geen week geleden een kind heb gebaard. Elise kijkt op als ik begin te snikken.
‘Ik heb de pijn van de stuwing verafschuwd, maar nu mis ik het. Ik wil het terug.’
Elise staat op en loopt om de tafel. Ze slaat haar armen om mij heen.
‘Je hoeft geen fysieke pijn te voelen om aan Lila te kunnen denken. Je lijf herstelt, maar je vergeet haar niet.’
Ik geef mij over aan de zoveelste huilbui in de veilige armen van Elise.