21.
Weken, gevuld met feestdagen in de donkerste dagen, gaan kabbelend voorbij. Ik leef in een cocon. De buitenmuren van mijn jarendertigwoning vormen het schild waarachter ik mij verschuil. Waarin ik samen met Elise de liefde vier en het verdriet trotseer, verdoofd voor de werkelijkheid. Liggend op de bank staar ik naar de slinger met rouwkaartjes, die de afgelopen weken binnenstroomden. Vlindertjes, zonnetjes en stranden met uitgestrekte zeezichten die het verlies illustreren. Aan de binnenzijde staan lieve teksten van mensen die schrijven aan mij te denken, die mij sterkte wensen. Ik heb ze allemaal gelezen. Ik weet wat er staat. En alsof ik voor het eerst in weken ontwaak, schreeuw ik:
‘Het zijn de verkeerde kaarten! Ik ga gewoon een kind krijgen in april!’
Elise komt uit de keuken gerend en pakt mijn gezicht vast. Onze neuzen raken elkaar op een haar na.
‘Ze komt niet, Marjolein,’ zegt ze beheerst, maar beslist. ‘Lila komt niet meer. Ze is doodgegaan.’
Elises woorden komen binnen als een bom en slaan een krater in mijn ziel. De pijn snijdt dieper dan ooit tevoren. Al weken probeer ik het onbewust te verzachten door mij uit zelfbescherming niet ten volle te realiseren wat er is gebeurd. Ik ben mijn kind kwijt en ze komt nooit meer terug. Nooit meer. Ik ben ontzwangerd. Twee maanden geleden lag ik hier op dezelfde plek op de bank te mijmeren met mijn hand op mijn golvende buik over de periode die mij te wachten stond.
Met twaalf weken zwangerschap voelde ik haar voor het eerst. De zachte plopjes die ik verrukt herkende van de zwangerschap van Valentijn. Ik genoot intens. Het ongeduld tijdens mijn eerste zwangerschap, waarin ik de weken wegkeek, had plaatsgemaakt voor kalme berusting. Ik wist wat me te wachten stond en hoe ik mij kon voorbereiden op de komst van mijn kind. Het laatste trimester zou zwaar worden, als alleenstaande hoogzwangere moeder met een peuter. De gebroken nachten door mijn geslonken blaas. De vermoeidheid, zowel fysiek als mentaal. Na de onzekere eerste termijn vierde ik het behalen van de twaalfwekenmijlpaal met het inrichten van de babykamer. Ik schilderde de muren en haalde de wieg waarin Valentijn had gelegen van zolder, waarbij ik de wankele vlizotrap met één hand stevig vasthield. Mijn sterke lijf zou mijn vrucht beschermen. Vol van verwachting richtte ik het kamertje in, plaatste het wiegje bij het raam, maakte het op met een lakentje en wiegdekentje. Een knuffelbeertje zette ik bij het hoofdeinde en ik drapeerde het hemeltje perfectionistisch rond de wieg. Stof is inmiddels neergedwarreld op het opgemaakte bedje. Een groeiende laag van verstreken tijd. De deur van het kamertje hermetisch gesloten.
Het ziekenhuis doemt op uit de dichte mist als ik enkele dagen later voor een controleafspraak naar de gynaecoloog ga. De eerste keer dat ik hier weer ben. De film van de herinnering van Lila’s geboorte speelt zich af op mijn netvlies. ‘Sterk zijn nu,’ zeg ik hardop tegen mijzelf en ik druk op de knop voor de afgifte van een parkeerkaart. De slagboom opent zich en ik parkeer de auto in de garage. Elise kon niet mee.
‘Ach, het lukt me wel,’ zei ik vanochtend tegen haar, toen ze me sterkte wenste vlak voor ze naar haar werk vertrok. Nu ik werkelijk hier weer ben, valt het mij zwaarder dan ik dacht. Zonder om mij heen te kijken, loop ik rechtstreeks naar de afdeling Gynaecologie.
De wachtkamer zit vol vrouwen met ronde buiken. De een nog groter dan de ander. Ik doe alsof ik het niet zie en neem plaats op een vrije stoel. Mijn blik richt ik op de grond en ik dwing mijn tranen om terug te keren naar hun oorsprong. Ik heb er geen behoefte aan dat deze vrouwen gaan gissen naar de reden van mijn verdriet.
‘Hoe gaat het met je?’ vraagt dokter Dijkstra, nadat zij mij heeft binnengeroepen uit de wachtkamer.
Ik antwoord emotieloos, bang dat ik volledig instort als ik mijn gevoel de vrije loop laat.
‘De uitslag van het genetisch onderzoek is binnen. Er zijn geen afwijkingen gevonden. De resultaten van de bloedonderzoeken van zowel jou als de baby zijn goed. Geen virussen of infecties. Er is niets wat wijst op de doodsoorzaak van Lila.’
Mijn opluchting is groot. De uitslag zal een volgende zwangerschap niet in de weg staan.
‘Maar wat is het dan geweest? Wat heeft haar dood veroorzaakt? Heb ik er schuld aan?’ vraag ik schoorvoetend. ‘De laatste avond voor haar sterven heb ik een magnetronmaaltijd gegeten. Kip nog wel. Of was het toch de verliefdheid?’
Dokter Dijkstra glimlacht en stelt mij gerust.
‘Je had Lila’s dood niet kunnen voorkomen. Er is geen reden om je schuldig te voelen.’
Ik maak aanstalten om op te staan en dokter Dijkstra te bedanken, als ze zegt:
‘Het enige wat opmerkelijk is, is het aantal windingen in de navelstreng. Meer dan gebruikelijk. Hoogstwaarschijnlijk is door de draaiingen van de foetus de navelstreng te veel opgewonden, waardoor de bloedtoevoer afgekneld is geraakt. Vergelijk het maar met een ouderwets telefoonsnoer.’
Het voelt alsof mijn keel wordt dichtgeknepen. Mijn hartslag versnelt.
‘Het aantal windingen in een navelstreng is genetisch niet erfelijk en ontstaat bij de aanleg van de navelstreng. De kans op herhaling is zo goed als nihil.’
Voor ik er erg in heb, schudt ze mijn hand.
‘Sterkte de komende tijd.’
Verdwaasd trek ik mijn hand terug als ze hem loslaat. Ik pak mijn jas van de rugleuning van de stoel en loop de spreekkamer uit. O, mijn god. Mijn kind is gestikt. Ik loop de afdeling op waar de zwangere vrouwen nog steeds wachten op hun afspraak, ik merk hen niet meer op. De paniek verblindt mij. Ze kreeg geen zuurstof meer. Waren daarom haar ogen geopend bij de geboorte? Heeft ze geweten dat ze doodging? Heeft ze angst gevoeld? En wat deed ik op dat moment? Ik heb het niet gevoeld. Ik heb niet geweten dat ze in ademnood was. Ze stierf helemaal alleen. Ik wil teruglopen naar dokter Dijkstra. Ik wil mijn vragen stellen en ik draai mij om.
‘Mevrouw Van Mekkelenburg?’ roept de dokter tegelijkertijd vanuit de deuropening van haar spreekkamer.
Een hoogzwangere vrouw staat moeizaam op en loopt op haar af. Ze schudden elkaar de hand en de deur valt dicht achter dokter Dijkstra. Te laat. Verdrietig zet ik mijzelf in beweging en loop de afdeling Gynaecologie af, terwijl ik word nagekeken door de wachtende vrouwen.
’s Nachts schrik ik wakker. Op mijn netvlies het beeld van een stikkende Lila die machteloos en in paniek drijvend in het vruchtwater naar lucht hapt. De gedachte ontneemt mij mijn eigen adem. Ik kronkel van emotionele pijn om te ontkomen aan het gruwelijke gevoel dat in mijn lichaam huist. Rouw. Inktzwarte rouw. Dubbelgevouwen schop ik uit alle macht de pijn weg en houd mijn armen gevouwen voor mijn buik. Het centrum van mijn leed. Met mijn hoofd draai ik alle richtingen op in mijn kussen op zoek naar lucht. Het snot gutst uit mijn neus. Ik wil weg. Weg van mijzelf. Weg van alles.
‘Marjolein,’ hoor ik in de verte. ‘Marjolein!’ klinkt het harder. ‘Marjolein, luister naar me. Haal diep adem.’
Eindelijk hoor ik Elises woorden en ik probeer te doen wat ze zegt.
‘Marjolein!’ Ze drukt mij tegen zich aan. ‘Dit gaat zo niet langer. Wat kan ik doen om je te helpen? Zal ik je EMDR’en?’
Weken geleden had ze het mij enthousiast uitgelegd. Traumaverwerking door middel van oogbeweging. Ik knik. Ik wil gered worden uit deze verstikkende emotie. ‘Trek wat warms aan en kom zitten op bed.’
Elise leidt mij door de wilde golven van mijn paniek. Haar sturende stem geeft mij instructies en ik doe wat ze zegt, terwijl ik blijf snikken.
‘Waar denk je nu aan?’
‘Ik zie Lila stikken. Ik zie hoe ze sterft,’ pers ik eruit. Lila slaat druk om zich heen met haar minutieuze armpjes. Ze hapt naar lucht. Haar gesloten oogleden springen open. Haar onderontwikkelde longetjes stromen vol met vruchtwater. Haar bewegingen worden zwakker als ze langzaam sterft.
‘Houd dat vast. Kijk naar mijn vingers, Marjolein.’
Het beeld wakkert de vurige pijn aan. Ik keer terug in mijzelf en begin onbedaarlijk te huilen.
‘Marjolein, houd je ogen open. Kijk naar mijn vingers,’ gebiedt ze mij streng.
Ik kijk. Ik blijf kijken en ik volg. Langzaam nemen de golven af. De emotie bij de beelden dooft en na een uur ben ik gekalmeerd. Ik kijk naar Elise. Mijn sterke Elise. Ik klamp me aan haar vast. Samen met haar durf ik de gedachte toe te laten dat mijn kleine meisje niet zal komen. Dat ze niet zal leven. Niet zal groeien. Dat ik haar los moet laten. Beetje bij beetje. Ik ben niet alleen, ik heb Elise.