39.
Na de uitgebreide intake heeft de pijnpoli in Zwolle vier weken nodig om een oordeel te vormen over eventuele vervolgstappen in de behandeling van Elise. Het zijn wachtweken, waarin de dood geen plaats heeft. Waarin we ieder stapje in de ontwikkeling van Merel bejubelen en we iedere mooie dag aangrijpen om optimaal te genieten.
We drinken kopjes cappuccino op terrasjes in de lentezon. We maken wandelingen met Merel in de kinderwagen en Valentijn op zijn loopfiets. Hand in hand zitten we op de zandbakrand, terwijl Valentijn taartjes bakt. We picknicken in het bos vlak bij ons huis. Hoewel Elise de chemische hel elke ochtend moet doorstaan en de pijn in haar middenrif elke dag onafgebroken aanwezig is, maakt de hoop op positief nieuws vanuit Zwolle het draaglijk.
‘Marjolein, zou dit wat voor mij zijn?’
Ze kantelt de tablet mijn kant op en laat mij een artikel lezen over THC-olie. Druppeltjes wietolie die pijn zouden verlichten. Een gratis proefflacon wordt verstrekt aan Lyme-patiënten die zijn aangesloten bij de Lyme-vereniging.
‘Je kunt het altijd proberen,’ zeg ik.
Elise bestelt de gratis proefflacon en twee dagen later valt de envelop met het flesje door onze brievenbus. Gespannen legt Elise een druppeltje onder haar tong. Ze zet het flesje in de koelkast en wacht af. Maar behalve de vieze smaak merkt ze geen verschil. De pijn blijft hetzelfde.
Een dag later legt ze twee druppeltjes onder haar tong. Het verschil is opnieuw niet waarneembaar. Het maakt Elise ongeduldig. Vlak na het avondeten op de derde dag gaat Elises telefoon.
‘Het is Maria,’ zegt Elise tegen mij. ‘Vind je het goed als ik op zolder ga zitten, zodat ik even rustig met haar kan praten?’
‘Toe maar, ik regel het hier beneden wel.’
Elise geeft mij een handkus. Op de gang hoor ik haar Maria groeten. Haar stemgeluid sterft weg als ze de twee trappen naar boven neemt.
Als Valentijn voor de televisie naar Sesamstraat kijkt en ik Merel in de box leg, stormt Elise de woonkamer binnen.
‘Zal ik tien druppels THC nemen?’
‘Hoezo?’ vraag ik.
‘Maria denkt dat de werking sterker wordt als ik meer druppels neem. Volgens mij heb ik op internet iets gelezen over tien druppels. Zoveel kwaad zou het toch niet kunnen?’
‘Ach, misschien word je stoned. Dan hebben we een gezellige avond. En mocht je je niet lekker gaan voelen, dan duiken we vroeg het bed in.’
‘Ik bel Maria nog even terug.’
Merel probeert haar handje tegen een rammelaar te duwen. Vertederd kijk ik ernaar met mijn rug gericht naar de keuken. De koelkast wordt geopend en weer gesloten, maar ik hoor het niet bewust. Bert en Ernie vullen de woonkamer met hun gekissebis. Als ik opkijk, is Elise weer vertrokken naar boven.
Nadat ik de kinderen heb gewassen en aangekleed, Valentijn heb voorgelezen en welterusten heb gekust, en Merel in slaap heb gevoed, loop ik naar boven. Op zolder tref ik Elise aan. Ze zit rechtop in de loungestoel. Haar ogen gesloten, de telefoon in haar handen geklemd.
‘Elise?’ zeg ik verschrikt.
Ze reageert niet.
‘Elise!’ roep ik nadrukkelijker, maar er gebeurt niets. Ik trek de telefoon uit haar hand.
‘Maria, ben je daar nog?’
Enkel het geluid van de stilte hoor ik door de speaker aan mijn oor. Mijn hartslag versnelt. Ik leg de telefoon op het bureau, pak Elises schouder vast en schud eraan.
‘Elise!’
Het geluid van de deur van de koelkast een uur geleden dringt zich vanuit mijn onderbewustzijn op. De tien druppels! Ze heeft ze al ingenomen. Ik pak haar vast onder haar oksels en probeer haar omhoog te trekken in de hoop dat ze door de beweging ontwaakt uit deze comateuze toestand. Haar voeten slepen over de grond. Haar gewicht kan ik maar enkele seconden dragen. Ik voel paniek. Een verdieping lager begint Merel te huilen en ik zet Elise terug in de stoel.
‘Elise!’ schreeuw ik tevergeefs.
Wat moet ik doen? Ik kan de situatie niet inschatten. Een keuze heb ik niet. Ik pak de telefoon.
‘112, wilt u politie, brandweer of ambulance?’
‘Ambulance. Mijn partner reageert niet meer. Ze ademt nog wel, maar is buiten bewustzijn,’ zeg ik ongerust.
‘Wat is uw adres?’
‘Eh.’ Door de adrenaline ben ik ons adres kwijt. Ik dwing mij te focussen. ‘E. Prezcierstraat 21.’
‘Wilt u de voordeur openen, zodat de hulpdienst naar u toe kan komen?’
Na nog enkele vragen hang ik op om de instructies op te kunnen volgen. Eerst Merel, die met een rood aangelopen hoofdje ligt te krijsen in haar wieg. Als ik haar optil, snikt ze nog een paar maal. Met haar in mijn armen open ik de voordeur. Ik neem een grote hap lucht om mijn emoties onder controle te houden en ga naar de kamer van Valentijn. Hij ligt geduldig te wachten op de slaap.
‘Elise is ziek geworden,’ zeg ik als ik met Merel in mijn armen naast hem op zijn bed ga zitten. ‘Er komt zo een ambulance. Wil je lekker gaan slapen of wil je bij mama blijven?’
Hij kijkt mij peilend aan. Ik probeer mijn angst niet te tonen.
‘Bij jou.’
Valentijn loopt voor mij uit de zoldertrap op. Ik volg hem op de voet.
‘Kijk Valentijn, Elise voelt zich niet lekker. Ze slaapt, zie je dat?’ zeg ik in de hoop dat hij niet schrikt van Elises aanblik.
Hij bekijkt haar aandachtig. Er heerst een vreemdsoortige rust in deze kamer. Ik ga zitten op de bureaustoel en trek Valentijn op schoot, naast Merel. In de verte hoor ik de gillende sirenes aanzwellen.
‘Elise, we zijn bij je. Er komt hulp,’ zeg ik tegen haar, al is haar houding onveranderd. Misschien zit ze diep verstopt in zichzelf, schreeuwend om ons. Zonder zicht, zonder een spier te kunnen bewegen.
‘Hallo?’ hoor ik een mannenstem vanuit de gang beneden.
‘We zitten hier!’ roep ik.
De 28 treden worden beklommen en twee ambulancebroeders betreden de zolderkamer. Ze stellen zich aan mij voor, al gaan hun namen aan mij voorbij. De woorden stromen uit mijn mond, over de THC-olie, Elises gebruikelijke medicatie, de ziekte van Lyme, haar klachten. Terwijl ik spreek, zie ik mijzelf zitten. Mijn zoon op mijn ene been, mijn dochter met haar buik tegen mij aan, haar hoofd op mijn schouder. Klaarwakker allebei. Waar ben ik in beland? Niet alleen op dit moment. Elise is zeer ernstig ziek. Het is alsof het voor het eerst bij mij binnenkomt. Ik zie haar zitten op de stoel. De broeder plakt ondertussen stickers met electronica op haar huid. Wat voel ik mij kwetsbaar. Ons jonge gezin. Breekbaar als ijs. De scheuren zichtbaar onder ons fragiele fundament. Het koude zwarte water dreigend onder ons aanwezig.
‘Hoe oud is je baby?’ vraagt de broeder. Zijn stem laat mijn hart kalmeren.
‘Negen weken,’ antwoord ik.
De andere broeder loopt met een telefoon aan zijn oor de kamer uit.
‘Het gebruik van wietolie is ons onbekend. Om Elises toestand beter in te kunnen schatten overlegt mijn collega met het NVIC, het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum,’ verduidelijkt hij.
Even valt er een stilte. Wat zal de broeder denken? Een 39-jarige vrouw die een overdosis drugs tot zich heeft genomen waar haar jonge kinderen bij zijn. Keurig opgemaakt in haar nette grijze jurk, in onze drie verdiepingen tellende ruime rijtjeswoning, de muren strak wit, dure meubels, alles opgeruimd en schoon. Ik houd mijn adem vast. Een overdosis drugs. Wat denkt hij wel niet?
‘Ik begrijp wel dat je om je heen gaat zoeken naar mogelijkheden om de pijn te verlichten,’ zegt de broeder, alsof hij mijn gedachten raadt.
Langzaam en onmerkbaar laat ik mijn ingehouden adem ontsnappen.
‘Ze is radeloos inderdaad,’ zeg ik, terwijl ik naar Elise kijk, haar hand vastpak en er zachtjes in knijp.
Valentijn gaapt. Merel heeft zich al overgegeven aan de slaap, leunend tegen mijn schouder.
‘Elise zal in de gaten gehouden moeten worden vannacht. Dat kan in het ziekenhuis, maar dat kan ook thuis,’ zegt de zojuist nog telefonerende broeder. ‘Ze is stabiel. Naarmate het spul uitwerkt, zal ze bijkomen. Wat wil jij?’ vraagt hij.
‘Dan zou ik graag willen dat ze thuis blijft,’ zeg ik opgelucht. ‘Maar wel in ons bed. Niet hier op zolder.’
‘We zorgen dat ze in bed komt te liggen.’
Hoewel Elises lengte niet boven de 1,60 meter uitkomt, raakt haar gewicht de tachtig kilo aan. De zorg om hoe ze beneden komt, laat ik bij de broeders achter.
‘Wil je de ambulance zien, Valentijn?’ vraag ik hem.
Uit respect voor Elise wil ik niet dat Valentijn haar verplaatsing meekrijgt. Hij knikt enthousiast bij de gedachte aan de ambulance.
Vanuit het raam van Valentijns kamer kijken we naar de grote gele bus met rode en blauwe strepen voor ons huis. Hij drukt zijn neus tegen het glas om de ambulance beter te kunnen zien.
‘Gaaf, hè?’ zeg ik om de situatie op te tillen naar een onvergetelijk enerverende ervaring voor een driejarige.
Als hij zijn handjes van het glas haalt, blijft zijn afdruk een kort moment zichtbaar. Tien vingers en een neusje trekken langzaam weg, als hij tevreden in zijn bed springt. Ik dek hem met mijn vrije hand toe. Met mijn andere hand houd ik het hoofdje van Merel tegen als ik Valentijn een kus geef.
‘Welterusten, schatje,’ zeg ik tegen Valentijn.
Hij hoort het niet meer. Zijn oogjes zijn al dichtgevallen.
Merel heeft niet in de gaten dat ik haar in de wieg leg. Ik aai over haar haartjes en loop terug naar de overloop, waar de broeders al hun krachten gebruiken om Elise stapje voor stapje en tree voor tree te laten zakken, terwijl ze haar lichaam tegenhouden. Dit zou ze vreselijk vinden, haar zware lijf door twee mannen naar beneden begeleid. Dragen is niet mogelijk, daar is ze te zwaar voor. Verpakt in vocht, opgeslagen in haar cellen, zie ik in gedachten haar verborgen tengere lijf. Meer en meer verdwijnt Elise. Verzwolgen door de Lyme.
De laatste stappen gaan het snelst. Onder elke arm een broeder slepen haar voeten over het laminaat dat Elise enkele weken geleden nog zelf uitzocht bij de vloerspecialist. Ze zetten haar neer op de rand van ons bed. Ik sla mijn armen van achteren om haar heen en druk haar tegen mij aan.
‘Ik hou van je, liefje. Ik ben bij je. Het komt goed.’
Ik overstelp haar met kusjes in de hoop dat ze ergens diep vanbinnen aanwezig is. De broeder kijkt naar de overvolle prullenmand vol lege doosjes en gebruikte doordrukstrips.
‘Je weet zeker dat ze niet meer heeft genomen dan wat je ons hebt verteld, toch?’
‘O, zeker,’ zeg ik resoluut. Ze heeft het mij beloofd. ‘Ik kan mijn hand ervoor in het vuur steken.’
Na uitgebreide instructies over de komende nacht, waarin ik meerdere keren de huisartsenpost telefonisch op de hoogte moet brengen van Elises toestand, schudden ze mij de hand en vertrekken. Ik poets mijn tanden en kleed mij om. Onder de deken krul ik mijzelf tegen het lichaam van Elise. Dankbaar dat deze avond met een sisser afloopt, voel ik mij opeens verdrietig. Kon ze nu maar wegvliegen. Zonder dat ze het merkt. Zonder dat ze bewust kiest voor de dood. Geen angst, geen pijn. In stilte vertrekken. Wat zou ik het haar gunnen.