18.
‘O sorry,’ roept de dame van de roomservice van het ziekenhuis als ze onze kamer binnenkomt en ons ziet liggen, innig gearmd. We hebben ons niet meer bewogen sinds we in slaap vielen.
‘Geeft niet,’ zeg ik slaperig tegen de vrouw.
De klok aan de wand staat op half acht. Vier uur lang ben ik volledig van de wereld geweest, maar ik heb het gevoel alsof ik niet geslapen heb.
’Ik zou graag twee boterhammen met hagelslag willen en een kopje thee.’
Een bom zoetigheid voor wat energie kan ik goed gebruiken. Ik laat mijn benen uit bed glijden en ril door de kou van het linoleum onder mijn voeten. Ongewild visualiseer ik automatisch het beeld van Lila in de koeling. Snel duw ik de gedachte weg.
Elise geeft haar bestelling door, terwijl ik onder de douche stap. Het baringszweet glijdt van mij af. Niet van de inspanning, deze bevalling staat niet in verhouding tot de oerkrachten die ik heb doorstaan bij het baren van Valentijn, ditmaal was het angst die zijn uitweg vond via mijn poriën. Een royale klodder douchegel druk ik uit de tube die ik boven mijn washand houd. Met ruwe bewegingen wrijf ik de washand over mijn armen, mijn oksels, mijn borsten, richting mijn buik. Ik schrik van de soepelheid van mijn huid. Geen zwangere buik meer. Het voelt vreemd aan. Wat mis ik haar. Ik mis haar gewoel. Haar schopjes. Een week geleden leefde ze nog. Het warme water van de douche vermengt zich met mijn tranen. Snel was ik de rest van mijn lijf en droog ik mij af. Voor ik weer in bed stap, druk ik op de bel. Binnen enkele minuten komt een verpleegkundige de kamer binnen.
‘Je had gebeld?’ vraagt een nieuw gezicht.
‘Ik zou graag mijn dochter weer bij mij willen hebben.’
‘Begrijpelijk. Ik zal haar laten brengen.’
De verpleegkundige komt met het mandje terug de kamer in en legt het op mijn schoot.
‘Deze heb ik voor jullie laten maken.’
Ze houdt een wit kaartje van stevig papier omhoog met twee kleine voetafdrukjes in de kleur lila. ‘Een tastbare herinnering aan haar.’ Ze geeft mij het papier.
De deur gaat opnieuw open en Bianca loopt gereserveerd onze kamer binnen met Valentijn op haar arm. Ze geeft Elise een hand en ze stellen zich aan elkaar voor. Ik berg het kaartje op.
‘Mama!’ roept Valentijn enthousiast als hij mij ziet.
Ik glimlach voor het eerste sinds Lila’s geboorte. Wat ben ik blij om Valentijn te zien. Bianca zet hem op mijn bed. Met zijn kleine armpjes reikt hij naar mij. Ik druk zijn warme lijfje tegen mij aan. Mijn neus duw ik in zijn nekje en ik ruik zijn geur. Hij duikt in elkaar van het gekriebel en schaterlacht.
‘Kijk, Valentijn,’ zeg ik tegen hem en wijs naar het mandje.
‘Baby!’ roept hij opgetogen.
‘Dit is Lila. Jouw zusje. Eerst zat ze in mama’s buik. Nu is ze eruit. Maar ze gaat niet mee naar huis, want ze is doodgegaan,’ zeg ik zo neutraal mogelijk.
Met grote ogen bekijkt hij haar.
‘Tee oogjes, tee handjes,’ somt hij op.
Dan richt hij zijn blik op mijn twee boterhammen op het tafeltje naast ons.
‘Hagesag!’
Want er gaat niets boven een broodje hagelslag. Zelfs geen dood zusje. We lachen allemaal. De eenvoud van het leven van een peuter verlicht voor een kort moment de drukkende sfeer van de rouw.
Nadat Bianca en Valentijn zijn vertrokken, sluit ik met tegenzin het dekseltje op het mandje. Ziekenhuisprotocol. Liever zou ik haar vol trots vasthouden, terwijl ik in de rolstoel naar de parkeerplaats wordt gereden. Het kan niet. De mensen die we tegenkomen, zouden schrikken. Het mandje moet dicht. Liefdevol zet ik het op mijn schoot en de verpleegkundige rijdt mij de kamer uit, waardoor ze de luchtbel doorbreekt waar ik 24 uur lang in heb geleefd. In de gang loopt Josefien ons tegemoet.
‘Ik werk vandaag tot zes uur. Mochten jullie meer tijd willen, dan mag je mij bellen en kom ik ervoor terug.’ Ze geeft Elise een briefje met haar naam en mobiele nummer. ‘Zet jullie auto maar voor de deur van het mortuarium. Dan hoeven jullie niet het hele ziekenhuis door.’
Lila moet de nacht doorbrengen in de koeling, maar dit mooie gebaar van Josefien geeft ons alle rust en tijd om afscheid te nemen vandaag. Dankbaar zeggen we haar gedag.
In het gangenstelsel van het ziekenhuis zie ik mensen kijken naar het mandje op mijn schoot. Zouden ze beseffen wat ik met mij meedraag? Ik weet het niet. Ik mijd oogcontact en richt mijn blik op de grond. Was ik maar onzichtbaar.
‘Heel veel sterkte,’ zegt de verpleegkundige als ze in de garage de rolstoel naast onze Beetle tot stilstand brengt.
Ik sta op en ze geeft mij een stevige knuffel.
‘Bedankt voor alles,’ zeg ik.
Een doodgeboorte is voor het kraampersoneel geen routine, lees ik in haar ogen. Het raakt haar.
Elise rijdt ons naar huis. Het riet van het mandje onder mijn handen voelt onwerkelijk aan. Ik kan het nog steeds niet geloven. Voor de eerste en laatste keer komt Lila thuis. In mijn straat is niemand te zien. Ik voel zowel opluchting als teleurstelling. Ik heb geen behoefte om te praten en toch zou ik mijn verhaal willen vertellen. Ik begrijp mijzelf niet meer. Elise opent de voordeur met mijn huissleutel.
‘Ik ben zo trots op jou,’ zegt Elise als we in mijn slaapkamer op het bed liggen met Lila in het mandje tussen ons in. De deksel heb ik er bij binnenkomst afgehaald.
‘En ik op jou, Elise. Hoe had ik dit ooit zonder jou moeten doen? Je hebt geen idee hoeveel je voor mij betekent.’
‘Net zo veel als jij voor mij.’
Ze lacht naar me. Ik lach terug.
‘Ik wou dat we een andere start hadden gehad. Onbekommerd verliefd zijn.’
Elise knikt en trekt mij naar zich toe. Ze wrijft met haar hand over mijn bovenarm.
‘Al lijkt het wel alsof het zo heeft moeten zijn. Onze ontmoeting zes dagen voor haar dood. Ik heb de dood nog nooit van zo dichtbij meegemaakt. Jij?’
Elise schrikt van mijn vraag en ze kijkt weg, haalt diep adem en opent haar mond, maar ze zegt niets. Ze sluit haar mond en schudt haar hoofd.
‘Alleen mijn opa en oma. Verder niet, gelukkig.’
We laten eten bezorgen, al hebben we geen trek. Met de borden op bed blijven we kijken naar Lila. Ze gaat hard achteruit.
‘Het wordt tijd om haar weg te brengen,’ zeg ik tegen Elise.
Ze knikt naar me. Haar langer bij ons houden is niet mogelijk. We zien het gebeuren. Het wordt tijd voor het afscheid.
‘Ik zal Josefien bellen dat we eraan komen,’ zegt Elise.
We maken nog wat foto’s, waarna ik de deksel sluit.
In het donker rijden we voorbij het ziekenhuis. Bij het bordje ‘mortuarium’ slaan we af. De achterkant van het ziekenhuis. Ik had gehoopt hier nooit te hoeven komen. Josefien staat ons op te wachten en neemt ons mee naar een ruimte met een tafel en enkele stoelen. Het voelt hier kil en warm tegelijk. Op de tafel staan een bosje bloemen, een doosje met thee, een schaal met koekjes en een plastic bekertje met zakjes suiker. Aan de muur hangen abstracte schilderijen van een onbekende kunstenaar.
‘Willen jullie wat drinken?’ vraagt Josefien.
‘Lekker, thee graag,’ zeg ik.
Elise antwoordt hetzelfde.
Met een gebaar geeft Josefien aan dat we plaats mogen nemen. We gaan zitten en Elise neemt mijn hand in de hare. Josefien komt terug met de thee.
‘Is dit jullie eerste kindje?’ vraagt ze.
‘Mijn tweede. Ik heb een zoontje van twee jaar,’ zeg ik.
‘O, ik dacht dat jullie een stel waren,’ zegt ze verontschuldigend.
‘Dat zijn we ook,’ zeg ik. ‘Sinds anderhalve week. We hebben elkaar vorige week zondag ontmoet.’
Josefiens mond valt open.
‘Echt waar? Jullie komen op mij over alsof jullie elkaar al heel lang kennen.’
Elise en ik kijken elkaar aan en glimlachen.
‘Zo voelt het ook,’ zegt Elise en ze vertelt Josefien over de afgelopen dagen.
‘Wat ontzettend bijzonder. Ik gun jullie een prachtige toekomst samen.’
Als de thee op is, loopt Josefien het kantoor in dat grenst aan de ruimte waar we zitten. Ze komt terug met een kartonnen doosje met een vlinder erop.
‘Dit is een vlinderdoosje. Hierin zal ze worden gecremeerd. Willen jullie haar zelf in het doosje leggen of hebben jullie graag dat ik het doe?’
Ik open de deksel en kijk naar Lila. De afgelopen uren hebben vat gehad op haar lijfje. Elke aanraking zal nu tot beschadigingen leiden. Ik wil haar graag onthouden zoals ze er nu uitziet. Elise schudt nauwelijks merkbaar met haar hoofd. Zij wil het ook niet.
‘Zou jij het willen doen?’ vraag ik aan Josefien.
‘Ik zal het zo voorzichtig mogelijk doen,’ belooft ze.
Ze neemt het mandje met Lila en het vlinderdoosje mee. Ik slik mijn tranen weg. Elise schuift haar stoel wat dichter naar mij toe en drukt haar lippen op de mijne. Zachtjes kust ze mij. Ik proef haar zoete lippen. Ze streelt met haar handen door mijn haar en ik sluit mijn ogen. Ik ben zo verdrietig. Moe. Verliefd. En in de war.
Josefien komt binnen.
‘Het is gelukt. Ze ziet er mooi uit. Willen jullie haar zien?’
We knikken allebei en lopen met Josefien mee naar de hal. Overal branden kaarsjes. Op een witte bijzettafel tegen de wand staat het geopende vlinderdoosje. Josefien heeft Lila toegedekt met een dekentje. Haar armpjes liggen erbovenop. Ik til een armpje op en leg haar handje op het bovenste kootje van mijn wijsvinger.
‘Dag liefste Lila, mooie dochter van mij, rust zacht. Ik zal je nooit vergeten.’
Onbedaarlijk begin ik te huilen. Elise slaat haar arm om mijn middel.
‘Dankjewel, Josefien,’ zegt Elise. ‘Tot morgenochtend.’