37
Onze Vader die in de hemel zijt.
Slechts zeven woorden, weet je, maar ze zijn waar. Richard Knox legt zijn hand tegen de deurpost, staat rustig de badkamer in te kijken. Drie uur in de ochtend, en alle lichten in de flat zijn uit. Behalve dit ene.
Richards pa is in de hemel – had een ongelukje gekregen, hè? Met een metalen pijp op het achterhoofd. Op zijn knieën in een leeg pakhuis; er stroomde bloed uit zijn verbrijzelde mond; hij maakte gorgelende geluiden. Snikte. Probeerde je wijs te maken dat het hem echt speet, weet je? Alsof het niet zijn bedoeling was om Richard en zijn ma in de steek te laten. Dat het zijn schuld niet was.
Mandy van Sacro zit ook op haar knieën. Klemt zich aan de toiletpot vast. Schokt op en neer en kokhalst. Er spettert gal uit haar open mond. Het kan haar niet schelen dat er kots op haar haar komt.
‘Gaat het wel?’
Ze wuift met haar hand, zonder op te kijken. ‘Prima… Ik ben alleen… Ik… O shit…’ Ze schokt weer op en neer en haar ruggengraat kromt zich, terwijl het geluid uit de toiletpot echoot.
Het is een beroerde moderne flat, in een beroerd modern bouwproject, muren en tapijten dezelfde kleur als gevangenispap.
Mandy kreunt en stort nog een mondvol in de toiletpot.
Richards ogen glijden naar de deegrol in zijn hand. Het is geen loden pijp, maar het zal net zo goed werken. Het is wel zo christelijk om iemand uit zijn lijden te verlossen, weet je…
Er zit een fijne rode mist op zijn gezicht. Kleine rode stipjes.
Zijn arm doet pijn. Zijn pols bonst.
Richard duwt de deur van de derde slaapkamer open. Daar ligt Harry opgerold onder de dekens, met een helemaal bleek en glinsterend gezicht. De kamer stinkt naar zuur zweet.
Richard doet het licht aan.
Harry kreunt even uit protest en legt een hand over zijn ogen. Arm lam. Helemaal hulpeloos en weerloos. Richard zou kunnen doen wat hij maar wilde, en niemand zou hem kunnen tegenhouden.
Het is lang geleden.
Over de hele vloer liggen kleren verspreid: spijkerbroek, trui, overhemd, handdoeken… Hij is hier nog geen vierentwintig uur, weet je, en het is nu al een zwijnenstal.
‘Alsjeblieft… je moet bellen… een dokter bellen…’ De stem is hele maal wauwelig en wazig.
Richard likt zijn lippen af; ze smaken naar koperen muntjes. Natuurlijk is Harry wel een beetje jong, hè? Beetje mollig. Niet hele maal Richards type. Maar toch…
Het is lang, heel lang geleden.
Hij stapt naar binnen. ‘Hé, Harry, voel je je niet zo goed?’
Harry forceert een glimlach. ‘Er is iets niet… helemaal… goed gevallen.’
Richard glimlacht terug. ‘Het heet Flunitrazepam, weet je wel? Rohypnol? Iedereen reageert er anders op, weet je. Je maatje Mandy kotst zich te pletter in de badkamer. Dat gebeurt soms als je het met alcohol inneemt – denk je dat ze een stiekeme drinker is?’
Hij doet de deur dicht. Niet dat Mandy hen zal storen, gewoon… nou ja, fatsoen en zo.
‘Rohyp…’
‘Alias: de verkrachtingsdrug.’
Richard stapt naar het bed toe, maakt zijn riem los. Dan bliept de geheime mobiele telefoon die hij niet bij zich mag hebben. Een nieuw tekstbericht. BENEDEN, staat er alleen.
Hij kijkt op zijn horloge. Twintig minuten te vroeg.
Richard schuifelt naar het voorraam en tuurt naar de straat, vier verdiepingen lager. Op het parkeerterrein achter de flats staat een grote zwarte auto, waarvan de warme uitlaatgassen de koude nachtlucht in pluimen.
‘Sorry, Harry. Ik zou graag blijven zodat we elkaar beter leren kennen, weet je, maar m’n lift is er.’
Twintig minuten…
Misschien wachten ze wel?