28

Het was in het huis van Richard Knox bijna net zo koud als buiten – de ramen waren bezaaid met ragfijne ijsbloemen. Iedereen had zich dus in de keuken verzameld en luisterde hoe de ketel rommelend weer aan de kook kwam.

Iedereen, behalve Richard Knox: hij zat geknield in de zitkamer voor de straalkachel te bidden.

Logan knikte naar de deur. ‘Hoe staat het met hem?’

Mandy van Sacro trok een gezicht. ‘Hij is niet blij. Toen die Glasgowse minkukel vanmorgen op de deur hamerde, ging Knox door het lint. Smeet de rest van de ornamenten kapot en vernielde al het meubilair.’

Harry, haar partner, onderdrukte een geeuw. ‘Het enige wat hij niet deed, was gaan liggen en met zijn vuisten op de vloer slaan.’

Steel hees zich overeind. ‘Mooi. Misschien raakt hij zo overstuur dat hij ergens anders heen opsodemietert.’ Ze kwakte haar mok op het tafelblad. ‘Als iemand me nodig heeft, ben ik buiten een peuk aan het roken.’

Guthrie doorzocht de kasten, terwijl Steel de achterdeur met haar schouder openduwde en de overwoekerde tuin in stampte. ‘Zijn er ook koekjes?’

‘Nu al?’ Butler schudde haar hoofd. ‘Je hebt net drie pasteien gehad.’

‘Ik heb een snelle stofwisseling.’

‘Je hebt verdomme eerder een lintworm…’ Ze viel stil.

Er stond iemand op de voordeur te hameren. Daarna klepperde de brievenbus en schreeuwde er een stem door de opening: ‘MENEER KNOX? RICHARD? WAT ZOU JE TEGEN DE FAMILIES VAN JE SLACHTOFFERS ZEGGEN?

‘Christus, niet weer.’ Guthrie keek naar Butler. ‘Wie is er aan de beurt?’

‘Ik heb de laatste twee gedaan.’

‘Shit.’ Guthrie pakte zijn kleppet van het aanrecht, kwakte die op zijn hoofd en beende de gang door.

RICHARD? VERDIEN JE DE KANS NIET OM JOUW KANT VAN HET VERHAAL TE VERTELLEN?

Logan keek hoe Guthrie de voordeur opentrok – de vrouw die aan de andere kant gehurkt zat viel bijna op haar achterwerk. Het kostte Guthrie bijna twee minuten om van haar af te komen, met veel gekibbel, klachten over persvrijheid, twee omkooppogingen en een verholen dreigement dat Guthrie dit laatste niet had gehoord.

Ze stormde over het besneeuwde tuinpad weg, met een fotograaf op sleeptouw.

Guthrie deed de voordeur weer dicht. ‘Verdomde Daily Mail.’

Er bonkte iets tegen het hout, en hij kromp ineen. Vloekte. Daarna zette hij zijn pet weer op en rukte de deur open. Een tweede sneeuwbal bonkte naast hem tegen de muur en spatte in een witte vlaag uiteen.

Logan kon nog net zien dat de Daily Mail-verslaggeefster achter de beige Volkswagen van Sandy de nukkige fotograaf dook.

Guthrie schreeuwde: ‘Hé! Jij!’ en holde toen over het pad achter haar aan.

Logan deed de deur dicht.

Richard sloeg een kruis, stond op en veegde met zijn hand over zijn ogen. De kamer was zelfs nog somberder dan gewoonlijk; de gordijnen waren dicht, het enige licht kwam van de straalkachel: de middelste spoel ervan gaf een zwakke oranje gloed af, de andere twee waren dood en donker.

Logan keek vanaf de drempel naar de zitkamer. Er was geen enkel ornament meer heel, het verschoten behang gehavend door de keramische explosies. De staande lamp lag gekanteld in de hoek; de houten staander was in het midden gebroken en er staken bruine draden uit. De kapotte televisie lag op zijn kant, de koffietafel lag op zijn zij en miste twee poten. De omgekiepte sofa miste een arm.

Het enige wat hij niet had aangeraakt was zijn kachelvormige votief -kaars.

Logan hees een van de leunstoelen weer op zijn poten, schoof hem voor de kachel en ging zitten. ‘Je hebt het leuk opgeknapt, zeg.’

Knox keek niet om; met een snotterig stemmetje vroeg hij: ‘Hoe hebben ze ons gevonden?’

‘Je oude lerares Engels heeft je schoolrapporten verkocht.’

‘Zij is altijd al een kutwijf geweest, weet je.’ Hij wreef weer over zijn ogen. ‘Denk jij wel eens: “Misschien houdt God niet meer van ons”? Dat Hij dit allemaal doet om ons te straffen?’

Knox draaide zich om en liep naar de dichte gordijnen. ‘Maar het is een beproeving, toch? Dit allemaal? Een beproeving van mijn geloof.’

‘We moeten je ergens anders heen brengen.’

‘Net als in de gevangenis.’ Knox glimlachte, waardoor één kant van zijn gezicht omhoog plooide. ‘Het was een beproeving van mijn geloof, en toen ik slaagde, beloonde God ons. Ik kreeg hulp van de gevangenispsych om me met m’n jeugd te verzoenen. Dingen die ons in de war brachten, onderbewust en zo.’

Logan ging voorover zitten. ‘Weet je, er is een psycholoog in Aberdeen die jou ook wil helpen.’

‘Net als toen opa Joe in zijn slaap was gestorven. M’n ma was beneden in de keuken aan het ruziën met oma Murray – ik weet niet meer waarover, maar er werd veel gehuild… En wij waren boven, alleen in de kamer met opa Joe.’ Knox stak zijn hand uit en streelde de verschoten fluwelen gordijnen. ‘Hij zag eruit als boter, alsof hij daarvan was gemaakt, weet je wel? Helemaal geel en vettig, maar toen ik zijn huid aanraakte was die droog. Droog en koud. Ik was negen.’

‘Hij heet dokter Goulding. Ik kan voor vandaag een afspraak ma ken, als je dat wilt?’

‘Zijn gebit lag in een whiskyglas naast het bed, en hij ligt daar, met zijn mond niet helemaal dicht, weet je wel? Alsof hij op het punt staat iets te zeggen? Dus ik trek zijn mond open, helemaal, en ga met m’n vinger de binnenkant rond. Zijn huid was koud, maar binnenin was hij nog warm…’ Knox verviel in stilzwijgen, terwijl hij met één vinger een cirkel op het opgedroogd-bloedkleurige gordijn trok. De schimmelgeur werd sterker.

Logan schraapte zijn keel. ‘Misschien moeten we gewoon…’

‘In den beginne schiep God de hemel en de aarde…’

‘Richard, we zullen je hier weg moeten krijgen.’

‘En de aarde was woest en ledig; en duisternis was op den afgrond.’

‘Kijk, we hebben een rampenplan voor…’

‘En de Geest Gods zweefde over de wateren.’ Knox hield op met het trekken van zijn cirkel en greep de gordijnen met beide handen vast.

‘Richard, dit is belangrijk. Je moet…’

‘En God zeide: “Er zij licht”!’ Hij gooide de gordijnen open, en Aberdeen deed zijn best om boven zichzelf uit te stijgen. De dageraad had eindelijk een bres in de horizon geslagen en kleurde de ingesneeuwde tuin goud en amber.

Knox draaide zich om en glimlachte naar Logan. ‘En er was licht.’

En dat was er echt – verblindend wit licht, dat recht naar binnen scheen door de erker. Logan bedekte zijn ogen met een hand en tuurde naar buiten.

Iemand schreeuwde: ‘Daar is hij!’

Aan de andere kant van een scheve hulststruik stond een reportagebusje, tv-schijnwerpers op het huis gericht. Een rij camera’s. Een groep mensen, met protestborden die in de koude ochtendlucht staken: KNOX WEG! ABERDEEN WIL GEEN NOORD-ENGELSE VERKRACHTERS!!! VIEZERIK GA NAAR HUIS!

‘Gloeiende tering.’ Logan stond op uit de krakende leunstoel. ‘Richard, doe de gordijnen dicht!’

Het wezelachtige mannetje stond daar maar te staren naar de mensen die naar hem terugstaarden.

‘Richard!’ Logan drong langs hem heen en trok de stoffige rode gordijnen dicht.

Duisternis.

Toen begon men te scanderen: ‘Knox, Knox, Knox: Weg! Weg! Weg!’

‘Maar… dit is mijn húís. Ze kunnen niet…’

‘Vooruit. Pak je spullen.’ Logan greep hem bij de mouw vast. ‘We moeten…’

RAAK ONS NIET AAN!’ Knox krabbelde naar achteren; zijn handen bewogen als boze spinnen op zijn borst. ‘Niet aanraken. Je mag me niet aanraken!’

‘Het spijt me, oké? Kalmeer.’ Logan stak zijn handen uit. ‘Niemand zal je kwaad doen.’

‘Knox, Knox, Knox: Weg! Weg! Weg!’

‘Zorg dat ze ophouden!’

‘Het is oké, je bent veilig. Ze kunnen niet…’

Er klonk een luide klap door de muffe kamer, de gordijnen golfden, uiteenspattende glasscherven verspreidden zich over het tapijt.

‘Knox, Knox, Knox: Weg! Weg! Weg!’

De zitkamerdeur vloog open: Mandy van Sacro. ‘Wat was dat in godsnaam?’

Nog een klap, en de gordijnen bolden opnieuw op. Nog meer glas. Er rolde een vuistgrote brok steen de duisternis in.

Logan deinsde achteruit, keek haar aan. ‘Haal hem hier weg.’

‘Kom op, Richard, het is niet veilig.’

‘Raak ons niet aan!’

‘Ik zal je niet aanraken…’

‘Knox, Knox, Knox: Weg! Weg! Weg!’

Logan stond boven bij het raam naar de menigte te kijken. Die was het afgelopen uur dichter geworden; nu stond de hele straat vol met kwade gezichten, die naar het huis staarden en schreeuwden.

‘Knox, Knox, Knox: Weg! Weg! Weg!’

Er stonden daar wel twee- of misschien zelfs driehonderd mensen, met dampende adem in de koude ochtendlucht, in de sneeuw te scanderen en verontwaardigd met hun borden voor de camera’s te zwaaien.

En er waren ongelofelijk veel camera’s; kranten en tv-zenders koesterden zich in de collectieve haat van een gemeenschap die in oorlog was met één griezelig mannetje.

Er was in elk geval versterking gekomen. Twee geüniformeerde politiemannen stonden bij het voorhek te rillen, terwijl een verslaggever met een paraplu van Channel 4 News voor de camera verslag uitbracht met hen op de achtergrond. BBC Schotland had tien minuten eerder precies hetzelfde gedaan, waarschijnlijk om de laatste live-zendtijd voor het ontbijtnieuws te pakken.

Aan de rand van de menigte stonden twee politiebusjes geparkeerd, waarvan een zich langzaam vulde met mensen die gearresteerd waren wegens verstoring van de openbare orde.

Er klonk een metalige klik achter hem; Logan draaide zich om en zag inspecteur Steel een sigaret aansteken. Ze zwaaide met het pakje naar hem.

‘Ik dacht dat Knox niet wilde dat wij in het huis rookten?’

Ze ging op het eenpersoonsbed zitten. ‘Hij kan de pot op.’

Het was duidelijk een jongensslaapkamer: stoffige Airfix-bouwmodellen van Spitfires, Hurricanes en andere geassorteerde oorlogsvliegtuigen, die op een sjofele ladekast stonden. Aan de muur hing een voetbalposter die zo verbleekt was dat het elftal van Newcastle United een verzameling spoken was. Blauw behang. Een Thundercats-dekbed en kussenset met schimmelvlekken.

Logan pakte een sigaret en stak hem aan; daarna trok hij het schuifraam open, waarvan het gezwollen hout kraakte.

‘Knox, Knox, Knox: Weg! Weg! Weg!’

Steel schudde een van de kussens op en leunde achterover. ‘Ik denk dat ze zich na een tijdje gaan vervelen, denk je ook niet? Telkens weer hetzelfde.’

‘Iedere mafkees, lijpo en klojo in de stad zal hiernaartoe komen.’

‘Yup. ’ Ze blies een rookkring naar het plafond.

‘Er is nog iets anders.’ Logan vertelde haar van Colin Millers kleine onthulling. ‘Dus nu Maffe Mikey dood is…’

Steel knipperde niet eens met haar ogen. ‘Dat weet ik. Danby heeft het me verteld. Waarom denk je dat Knox hierheen wilde verhuizen: ons milde klimaat en onze cafécultuur? Nee, hij wist dat Mikey op zijn retour was en moest…’ Ze zwaaide haar hand in een cirkel rond, zodat de sigaret een spoor in de lucht achterliet. ‘… ergens zijn waar al die ambitieuze kleine driftkoppen hem niet te pakken konden krijgen. Nu Mikey dood is, is hij niet meer beschermd.’

‘O.’ Dat was dan dat. Logan draaide zich weer naar het raam toe en keek hoe de sneeuw op de menigte neerdaalde.

‘Heb je iets uit Polmonts dagboeken gehaald?’

‘Daar ben ik nog mee bezig.’ Hij had ze gisteravond weer mee naar huis genomen en was ze helemaal vergeten nadat Samantha in slechts haar tatoeages, gestreepte hold-ups en een paar kniehoge kinky laarzen binnen was gekomen. ‘Waarom is Danby zo geïnteresseerd?’

‘Wie zegt dat hij geïnteresseerd is?’

‘Moeten we het hier nou echt weer over hebben?’

‘Kun jij je voorstellen dat je elke vrijdagnacht hier ligt te luisteren naar je oma en opa die als geile woestijnratten aan het ketsen zijn?’

‘Prima, hou het maar geheim, het zal mij een rotzorg zijn.’ Hij tikte as uit het raam. ‘Hoe gaan we Knox hier weg krijgen?’

‘Ik vraag me af of ze een kreuner of een schreeuwer was. Of lag ze daar maar als een zak piepers?’

‘De weg is stampvol. Misschien kunnen we hem over de achtermuur naar buiten krijgen?’

‘Als ik zo naar haar foto kijk, wed ik dat ze een schreeuwer was. “O, opa Joe, wat ben je groot!” Steel dempte haar stem: “‘Wie is de opa?” “O, dat ben jíj! Ja! Ja! Ja…’”

‘Moet dat nou?’

Schouderophalen. ‘Je moet plezier scheppen in de eenvoudige dingen, Laz. Wat heb je anders?’ Ze stak de sigaret tussen haar tanden en krabde aan haar kruis.

‘Ik kan maar beter gaan kijken of zijn koffers al gepakt zijn.’

Knox lag opgerold op de slonzige sprei van zijn oma in de grote slaapkamer; de hengsels van zijn plastic tas staken uit als konijnenoren.

‘Kom op, Richard, je zal moeten helpen.’ Mandy van Sacro zette haar handen op haar heupen, met een wit T-shirt in haar ene hand geklemd. Aan de voet van het bed stond een gehavende leren koffer open, met een hoopje kleren erin.

‘Ik ga niet.’

Logan klopte op het deurkozijn. ‘Hoe staat het ermee?’

Mandy keek hem kwaad aan. ‘Wat denk je?’

‘Ik ga niet. Dit is m’n huis. Je kan ons niet dwingen te vertrekken.’

Ze staarde knarsetandend even naar het plafond en beende toen weg, het T-shirt in Logans handen gooiend. ‘Red jíj je maar met hem.’

‘Ik vertrek niet.’

Logan rolde het T-shirt tot een bal op en wierp het in de open koffer. Vijf punten. ‘Valt niet over te discussiëren.’

Knox wilde hem niet aankijken. ‘Je kan ons niet dwingen.’

‘Wil je wedden?’ De gordijnen in de slaapkamer waren dicht. Logan deed ze open. Het plan om Knox over de achtermuur en door de tuin van de buren weg te smokkelen konden ze wel vergeten. Aan alle kanten van het huis stonden fotografen op trapladders, met hun zoomlenzen op het huis gericht. Stomme eikels. Het moest daar wel vier graden onder nul zijn.

Het leek alsof de paparazzi in de tegenovergelegen tuin hun wake op een gegeven moment hadden onderbroken om een kleine, vaag obscene sneeuwpop te bouwen.

Het duurde niet lang voordat iemand Logan bij het raam in de gaten kreeg, en er begonnen flitslichten te flikkeren. Hij deed de gordijnen weer dicht.

‘Opstaan, we vertrekken.’

‘Ik zei al dat ik nergens heen ga.’ Knox legde zijn voorhoofd op zijn knieën. ‘Waarom luistert niemand naar ons?’

‘Goed, Richard Knox. Ik arresteer je wegens…’

‘Dat kan je niet maken!’

‘Er staat buiten een menigte, en ze hebben het huis al een keer aangevallen. Door hier te blijven vererger je de situatie – dat betekent dat ik je kan oppakken wegens ordeverstoring.’

‘Maar…’

Logan haalde zijn handboeien tevoorschijn. ‘Beschouw het als een beproeving van God.’

Stilte. Toen rolde Knox van het bed af en rukte een la van een antiek dressoir open. Er gingen diverse oude kleren de koffer in: overhemden, sokken, herenonderbroeken.

Logan keek hoe hij inpakte. ‘Je bent dus op de vlucht voor de maffia?’

Het mannetje stopte met het inpakken van een net hemd. ‘Wie heeft je dat verteld?’

‘Al die jaren heeft Maffe Mikey voor je gezorgd, en nu is hij dood. Elke schurk in Tynesdale moet achter een stukje van zijn fortuin aan zitten.’

Knox haalde zijn schouders op en pakte vervolgens een antiek grijs pak uit de kleerkast, dat hij zorgvuldig in de koffer legde. ‘God neemt ons uiteindelijk allemaal tot Zich, hoor.’

‘Weet je, als ik op de miljoenen van een of andere gangster zat…’

‘Dat zeggen ze over ons, hè? Dat ik Michael Maitlands geld heb?’ Een half dozijn sombere dassen volgde het pak de koffer in.

‘Is dat niet zo?’

‘Bijna vergeten…’ Hij verdween door de slaapkamerdeur. Er klonk het geluid van iemand die in een medicijnkastje rommelde, waarna Knox met een stoffig flesje Old Spice terugkwam. Hij wikkelde het in een onderbroek en legde het zorgvuldig naast het pak. Daarna deed hij de koffer dicht.

Steel stak haar hoofd om de deur, met haar mobieltje tegen haar oor geklemd. Ze legde het tegen haar borst. ‘Is Ricky de Verkrachter klaar voor vertrek?’

Logan knikte, en Steel bracht de telefoon weer naar haar oor.

‘Ja… Ja, hij is klaar.’ Toen verdween ze, de trap af klossend.

Knox keek de sjofele kamer rond. Zuchtte. ‘Ik was hier gelukkig, lang geleden.’

‘Wil je een deken?’

‘Wat?’

‘Over je hoofd als wij je via de voordeur naar buiten brengen? Wil je een deken?’

‘O…’ Hij streek met zijn hand over de verschoten, door katten bekrabde sprei, het exemplaar waar zijn grootouders elke vrijdagnacht onder lagen te ketsen. Knox trok hem van het bed, drapeerde hem om zijn schouders en pakte de slonzige plastic tas met zijn bijbel. ‘Klaar.’