12
Logan liet nog een handvol gedroogde penne in de pan met kokend water vallen. In het licht van de afzuigkap leken de ivoorkleurige vormen op vingerkootjes.
In de zitkamer stond de tv tegen zichzelf te babbelen; terwijl het Channel 4 News de laatste schandalen in het Schotse parlement versloeg, probeerde Logan voor de verandering eens thee te zetten.
Even na half zeven was er nog steeds geen teken van Samantha – waarschijnlijk draaide ze weer een extra dienst – maar hij zou verdomme indruk op haar maken als ze eindelijk thuiskwam. Een pastaschotel met een of andere saus en kaas. Een bedankje voor haar belofte om de DNA-monsters die ze onder zijn nagels vandaan had geschraapt vlug even in het kleine lab van het hoofdbureau te bekijken.
Hij raadpleegde het recept dat hij had gedownload en groef vervolgens een bestofte ovenschaal uit de kast op. Een zelfgemaakte maaltijd, hoe moeilijk kon dat zijn?
Een ui fijnsnijden, in olijfolie bakken, een blik tomaten, een paar blikjes tonijn en wat gemengde kruiden erbij kwakken. Gemakkelijk. Waarom werd daar zo moeilijk over gedaan?
Op dit moment was Steel vast weer aan het inbreken in de flat van Steve Polmont en heel verbaasd aan het doen over de bergruimte vol gestolen goederen. In elk geval hoefde Logan zich er geen zorgen over te maken dat zijn vingerafdrukken ergens op zouden zitten.
Hij raadpleegde het recept nogmaals, liep naar het wijnrek voor de laatste fles rood in het huis en klokte ongeveer een glasvol in de pan.
Aan de kant, Gordon Ramsay.
Hij had een fles van die wodka moeten meenemen toen hij de kans kreeg. En het videospel. Het zou leuk zijn als er voor de verandering eens wat extraatjes bij het werk kwamen.
Hij liet de saus een poosje sudderen en schonk zichzelf een glas in. Voorrecht van de chef-kok. Het was niet zo dat hij van plan was toeterzat te worden, gewoon een beschaafd glas wijn drinken. Daarna nog een. En nog een.
Verrekte Steel. Hem de les lezen over zíjn houding, en zíjn drankgebruik. Hoe vaak was ze met een kater en een muffe dranklucht op het bureau verschenen? Om er nog maar van te zwijgen dat ze bewijsmateriaal uit de flat van Steve Polmont achterover had gedrukt.
Hypocriet.
Logan kwakte alles bij elkaar in de ovenschaal en bedekte het met een homp geraspte cheddar. Pleurde het in de oven.
Misschien nog een glas wijn om het te vieren…
Je kookt niet elke dag een vijfsterrenmaaltijd, toch?
Je kunt de fles net zo goed leegdrinken. Het heeft geen zin om hem te laten bederven.
Stommelend kwam hij in de flat terug. ‘Sam? Ben je thuis?’
Geen antwoord.
‘Sam?’
Logan trapte zijn schoenen uit en zette de tas van Oddbins op de keukentafel neer. Twee flessen shiraz en een sauvignon blanc. Hij diepte de kurkentrekker op – je moet de wijn laten ademen, toch?
Misschien een glas proberen, gewoon om te controleren of het oké is.
Hij proostte met zijn weerspiegeling in het keukenraam en dronk.
Dronk nog wat meer.
Pastaschotel rook lekker.
Hij schudde zijn jas van zich af en rolde zijn hemdsmouwen op. Misschien wat chips om hem op de been te houden tot Samantha terugkwam.
Logan vulde zijn wijnglas weer bij. Bracht het naar zijn lippen. En vloekte toen er werd aangebeld.
Waarom kon ze nooit aan haar verdomde sleutels denken?
Hij zette zijn glas voorzichtig op het aanrechtblad neer, haalde de voordeur van het slot en snelde via het gemeenschappelijke trappenhuis naar beneden. Opende het cilinderslot en gooide de deur open.
‘Jij zou je hoofd nog vergeten als het niet…’
Buiten op het trottoir stond een forse man, wiens gelittekende gezicht tot een misvormde frons was samengeknepen.
Reuben.
Hij wees met zijn duim over zijn schouder naar een zwarte BMW, waarvan de waarschuwingslichten in de koude, frisse avond knipperden. ‘Meneer Mowat wil je spreken.’
Kut.
Logan keek naar zijn eigen voeten. Zwarte sokken met een gat in één teen. ‘Ik zit eigenlijk midden in…’
‘Nu!’
Logan knipperde met zijn ogen; de wijn deed zijn tanden jeuken, het zachte gezoem veranderde in een onaangenaam gedruis achter zijn ogen. ‘Maar…’
‘Ik zeg het niet weer.’
‘Mag ik dan tenminste mijn schoenen aantrekken?’
Skeletachtige bomen kromden zich over een verzameling kuilen en gebarsten asfalt. De BMW hobbelde over het gegroefde weggetje dat zich door de duisternis heen slingerde; het schurende geluid dat af en toe onder hun voeten klonk deed Reuben knarsetanden. ‘Klotezooi…’
Logan keek naar het verduisterde platteland. Twee dagen geleden baadden deze velden in de gloed van de maan, en nu waren er alleen de koplampen van de auto waarin ze over de zijweg langs het bouwterrein van Malk het Mes reden, niet ver van de plek waar Logan en Steel maandagavond hadden geparkeerd. Wachtend tot Steve Polmont zou komen opdagen.
De koplampen van de BMW beschenen zo’n groot, lelijk Porsche 4x4-ding, dat aan het eind van het landweggetje stond en waarvan de uitlaatgassen de koude nachtlucht in spiraalden. Reuben stopte, trok aan de handrem, zette de motor af en deed de lichten uit.
Duisternis.
Reuben draaide zich naar Logan toe en keek hem dreigend aan. ‘Luister, als je meneer Mowat vanavond kwaad maakt, zal ik je lul eraf rukken en je dwingen om hem op te vreten. Begrepen?’
‘Waarom zou…’
‘Je moet verdomme oppassen, McRae.’
‘Godsamme…’ Rukker. Logan gooide zijn portier open en stapte de bewolkte nacht in.
IJskoud verdomme. Dwars door zijn kapotte sokken heen. Die kloot zak had hem tenminste nog zijn schoenen kunnen laten pakken…
Gelukkig was het opgehouden met regenen.
Logan strompelde door de duisternis naar de Porsche Cayenne, met een sliert dampende adem achter zich aan, klauterde in de passagiersstoel en sloeg het portier dicht. Rilde.
‘Ah, Logan, blij dat je kon komen.’ Kleine Hamish Mowat zat gekromd achter het stuur, met zijn knoestige handen boven het ventilatierooster. Zijn gezicht was gevangen in de gloed van de dashboardverlichting – die grote haakneus, de diepe rimpels, ogen die fonkelden als iets scherps en gevaarlijks op de bodem van een speelgoeddoos. ‘Wil je een neutje?’
‘Eh… ja. Bedankt.’
In het warme interieur hing de geur van Old Spice, met een ondertoon van iets anders. Iets zuurs en weeïgs.
Wee Hamish trok een zilverkleurige heupfles uit zijn jaszak, schroefde de dop eraf en reikte hem aan.
Logan keek ernaar. ‘Eigenlijk, meneer Mowat…’
‘Het is in orde, Logan, wat ik heb is niet besmettelijk.’ Zijn stem was een knarsende mengeling van Aberdeens en een kostschoolaccent. Klonk vermoeid. ‘En na alles waarmee je mij in het afgelopen halfjaar… geholpen hebt, vind ik dat je mij wel Hamish mag noemen, vind je ook niet?’
Logan nam de fles aan. Forceerde een glimlach. ‘Dank je, Hamish.’
Hij veegde de hals af en nam een slok. Whisky. Er begon een zacht vuurtje in zijn ingewanden te branden, dat zijn warmte door zijn borst verspreidde. ‘Goed spul.’
‘Ardbeg 1974.’ Wee Hamish pakte de fles terug en sloeg wat achterover. ‘Je kunt het niet meenemen…’
Ze zwegen even, alleen het geronk van de motor en het gejengel van de luchtventilatoren. Toen wees Wee Hamish door de voorruit naar het bouwterrein dat zich beneden over de velden uitstrekte. ‘Vierhonderd huizen, zomaar. Bouwvergunning voor een hotel. Er komt een zwembad. Alles legitiem en eerlijk.’
Logan hield zijn mond dicht.
‘Natuurlijk zou het niet gebeuren als Donald Trump er niet was.’ Hij nam nog een teug whisky. ‘Wat ben jij, Logan: voor, of tegen?’
‘Eh…’
‘Je staat overal voor open? Goed. Goed. Sommigen zeggen dat het een slechte zaak is, dat Trump de plaatselijke tegenstand heeft platgewalst, en tegen het Schotse parlement ging janken toen de afdeling Planologie zei dat hij zijn golfbaan niet mocht hebben. Hij kreeg ze zover dat ze hun beslissing terugdraaiden. Anderen zeggen dat het een goede zaak is – het laat zien dat Aberdeen voor zaken openstaat. Investering verwelkomt. Naar de toekomst kijkt…’ Hij staarde naar de heupfles in zijn hand. ‘De toekomst is een raar iets, nietwaar?’
Logan verschoof in zijn stoel. ‘We zijn er vrij zeker van dat het bouwproject van Malk het Mes één grote witwasoefening is. Hij gebruikt het om vaste voet in het noordoosten te krijgen…’ Hij viel stil. Wee Hamish zat hem aan te staren.
‘Schaak je, Logan?’
‘Eh… nee. Niet echt. Ik ben meer iemand van spelletjes zoals Grand Theft Auto.’
‘Jammer. Daar zullen we iets aan moeten doen.’ Hij tikte met zijn vingers op het stuur. ‘Meneer McLennan is de Zwarte Koning. Hij beweegt zijn pionnen over het bord, dringt altijd naar voren. Drugs. Prostitutie. Valse goederen. Verder heeft hij zijn lopers. Die bewegen diagonaal, heen en weer vanuit Edinburgh. Houden de zielen van zijn kudde in de gaten. Zijn paarden nemen de oppositie voor hun rekening.’
‘Ik snap het…’
‘Is dat zo?’
Logan wriemelde met zijn tenen in de warme lucht van de voetenruimte. ‘Het is geen geheim dat Malk het Mes jouw territorium binnendringt. Wij krijgen een enorme toevloed van louche goederen en vervalst geld. Autodiefstal is ongeveer driehonderd procent gestegen. Er zijn meer drugs in omloop dan ooit tevoren.’
De oude man dronk nogmaals uit de fles, schroefde de dop erop en stopte de fles weer in zijn jas. ‘Je moet hem niet “Malk het Mes” noemen, dat is oneerbiedig.’
Logan opende zijn mond, maar Wee Hamish stak een kromme vinger omhoog.
‘Behandel je tegenstander nooit met minachting, Logan. Als je dat doet, onderschat je hem. En als je hem onderschat, geef je hem een voorsprong. Neem het maar van mij aan: het is een les die ik geleerd heb door heel veel schaakpartijen te spelen.’
Korte stilte.
‘Oké. Dan is het meneer McLennan.’
Wee Hamish klopte Logan op de schouder; zijn hand was onnatuurlijk warm en prikkelde Logans huid door de stof van zijn overhemd heen.
‘Dat is goed.’ De oude gangster glimlachte. ‘Ik hou er niet van als mensen van mijn stad proberen te profiteren, Logan. Dat baart me zorgen. Vooral nu.’ Hij staarde weer door de voorruit. ‘Een stad heeft een Witte Koning nodig. Hoe kan die anders ten strijde trekken?’
Logan strompelde terug over de koude, vochtige grond en sprong in Reubens BMW. De dikke man draaide zich om en keek hem dreigend aan. ‘Nou?’
Logan haalde zijn schouders op. ‘Je had me verdomme wel een paar schoenen kunnen laten aantrekken. Mijn voeten zijn ijskoud.’ Hij friemelde aan de aircoknoppen. ‘Hoe zet je de verwarming aan?’
Reuben sloeg zijn vingers weg. ‘Heb ik gezegd dat je mijn auto mocht aanraken?’
Logan stak zijn handen omhoog. ‘Prima. Let maar niet op mij. Ik ga wel dood aan een longontsteking. Perfect.’
Het landweggetje kwam scherp in beeld toen de koplampen van de Porsche van Wee Hamish aangingen; vervolgens reed de enorme 4x4 achteruit, zwenkte en wrong zich langs hen heen, half over de berm.
En toen was hij verdwenen.
Reuben voerde een rammelende zevenvoudige draai uit en reed weer in de richting waar ze vandaan waren gekomen.
Ze hobbelden de gebarsten weg af, en over fatsoenlijk asfalt raasden ze ruim boven de maximumsnelheid naar de stad terug. De lucht had een onheilspellende donkeroranje tint, en lage wolken weerkaatsten de straatlantaarns toen ze door Ellon Road en over Bridge of Don reden.
Reuben verbrak de stilte. ‘Handschoenenkastje.’
Logan keek hem aan. ‘Wat is daarmee?’
‘Doe dat kloteding open, imbeciel.’
Er lagen een AA-kaart, een Schotse wegenatlas en een witte standaardenvelop in het kastje. De envelop was verzegeld en barstensvol gepropt. Logan haalde hem eruit. ‘Wat is dit?’
‘Meneer Mowat zegt dat het relevant voor jouw belangen is.’
Logan maakte voorzichtig één kant van de flap los, maar Reuben mepte op zijn hand.
‘Maak dat hier niet open! Wat mankeert jou verdomme?’
Logan sloeg hem terug; de whisky en de wijn brandden in zijn maag. ‘Ik begin het verdomme behoorlijk zat te worden dat jij je de hele tijd als een lul gedraagt!’
Reuben trapte op de rem. ‘Tegen wie denk je dat je het verdomme hebt?’ Ditmaal was het geen mep, maar een muilpeer, een backhand over Logans wang, hard genoeg om hem van de hoofdsteun af te laten stuiten. ‘Knoop het in je oren, agént, zo praat je nooit meer tegen mij. Begrepen?’
Logan boog voorover in zijn stoel, voelde dat zijn wang begon op te zwellen, proefde de smaak van bloed in zijn mond waar hij op zijn tong had gebeten. ‘Kut… Klootzak. Vette teringlijer. Kut…’
‘Je kunt maar beter leren om wat respect te tonen, McRae, of anders…’
Logan beukte met zijn elleboog tegen de brug van Reubens neus. De auto slingerde vooruit en de motor sloeg af, terwijl er bloed over Reubens gezicht stroomde.
O… kut.
Reuben zou hem vermoorden. Hij zou hem de rimboe in sleuren en hem verdomme vermoorden.
DOE IETS!
De handen van de forse man gingen omhoog, maar Logan raakte hem opnieuw. Nog een elleboog in zijn gezicht, waardoor zijn lip scheurde. Nog eens. En nog eens. Snel. Fel. Venijnig. Hij gaf de dikke klootzak geen tijd om te herstellen of terug te vechten. Hij hamerde op Reubens schedel in, terwijl hij zijn bloedende gezicht met zijn handen probeerde te beschermen. De forse man schreeuwde niet, jammerde niet; het doffe bonk, bonk, bonk van bot op gebroken huid en Logans gegrom vormden het enige geluid.
Ergens achter hen schalde een claxon.
Logan zakte achterover in zijn stoel. Knarsetandend, met een pijnlijke elleboog. Reuben krulde voorover, trillend, liet helderrode druppels op de leren bekleding vallen, zijn adem een rauw borrelend gepiep.
‘Ik ben van de politie.’ Logan wrikte zijn gordel los. ‘Als jij me OOIT weer aanraakt, zal ik je verdomme vermoorden!’
Hij rukte het portier open en wankelde naar buiten.
Die claxon klonk opnieuw; de bestuurder mompelde schunnigheden achter de voorruit. Logan stak twee vingers naar hem omhoog, stopte de envelop in zijn achterzak en beende op zijn sokken weg, naar George Street.
Verdomde Reuben.
Hij streek met zijn hand over zijn ogen. Zijn vingers trilden, zijn hart bonsde en hij voelde zich misselijk, terwijl de adrenaline langzaam wegebde en alleen de drank nog overbleef.
Wat moest hij nu doen? Reuben zou het er nooit bij laten zitten. Het was al erg genoeg geweest om hem één keer te slaan, maar in paniek raken en het steeds weer doen?
God, zijn elleboog deed echt zeer…
De eerste regendruppel kletste tegen Logans nek en de druppels werden zwaarder toen hij over het koude trottoir strompelde. Geweldig. Alsof de dag nog slechter moest worden. Tegen de tijd dat hij de sportvelden van de universiteit passeerde, plensde het; een ijskoude stortvloed die zijn overhemd, sokken en broek helemaal doorweekte.
De Bobbin was vlakbij; vanachter de ramen gloeiden lichten en er stond een kluitje rokers in de luwte van het afdakje boven de voordeur. Verbannen tot longkanker en pleuritis. Logan strompelde naar binnen.
Het begon druk te worden in de pub – groepjes studenten van de universiteit zaten rond lage tafels, een oude hit van Meat Loaf beukte uit de jukebox.
Logan baande zich soppend een weg naar de bar, deed zijn ogen dicht en vloekte. Geen portemonnee. Hij had van Reuben niet terug mogen gaan om zijn jas op te halen.
En Logan had er geen rotwoord over gezegd, toch? Nee, hij was gewoon als een braaf jongetje in de auto gestapt, omdat Reuben een grote, dikke, enge klootzak was…
O, wat was hij de lul.
Hij rommelde in zijn broekzakken en haalde er een paar munten van een pond en wat klein grut uit. Net genoeg voor een pint Stella. Een jonge vrouw met een gepiercete wenkbrauw en een ring door haar neus stopte lang genoeg met het lezen van het banenkatern van de Press and Journal om hem te bedienen. ‘Verder nog iets?’
Hij nam een diepe teug; het koude bier deed pijn aan een van zijn tanden. ‘Is hier een munttelefoon?’
Ze fronste. ‘Alles oké? Je arm bloedt best wel en zo.’
Hij keek omlaag – de donkerrode vlek begon bij zijn rechter elleboog en vervaagde bij de manchet tot roze. Reubens bloed. Het overhemd was nu waarschijnlijk naar de knoppen. ‘Telefoon?’
Ze wees naar de achterkant van de bar. ‘Buiten werking. Een of andere “grappige eikel”…’ Met haar vingers maakte ze aanhalingstekens. ‘… heeft gisteravond de hoorn aan de haak vastgelijmd… Hoor eens, heb je een ambulance of zo nodig?’
‘Nee.’
Dat kwam er vast vinniger uit dan hij had bedoeld, want ze deinsde terug.
Hij deed zijn ogen dicht en wreef over de brug van zijn neus. ‘Sorry, het is een rotdag geweest. Zou ik een taxi kunnen krijgen?’
Ze zoog haar wangen even in en knikte vervolgens. ‘Momentje.’
Ze ging een forse vrouw met een slecht permanent en een Six Nations-rugbyshirt bedienen en belde daarna met de draadloze telefoon achter de bar. Tegen de tijd dat ze terugkwam, had Logan zijn pint half leeggedronken.
‘Een kwartier, oké?’
‘Bedankt.’ Hij pakte zijn bier, liep soppend naar het enige vrije zithoekje in de pub en plofte op de nepleren bank neer. Al heen en weer schuivend probeerde hij het zich gemakkelijk te maken. Er zat iets bobbeligs in zijn achterzak… Logan haalde de envelop eruit die Reuben hem had gegeven.
Hij trok de flap los en gluurde in de envelop. Geld. Veel geld. ‘Gloeiende tering…’ Vol met vijftigjes, twintigjes, tientjes en vijfjes.
Na een snelle blik om zich heen om er zeker van te zijn dat niemand keek, telde hij de biljetten op de zitplaats naast hem, waarbij hij zijn lichaam tussen het geld en de rest van de bar hield. Drie mille in vijftigjes, vijfhonderd in twintigjes, tweehonderd in tientjes en een dozijn vijfjes. Drieduizendzevenhonderdenzestig pond in gebruikte, niet-opeenvolgend genummerde biljetten.
Net toen hij dacht dat de dag niet slechter kon worden…