4

Het hoofdbureau van de politie van Grampian was van vijf tot negen op een donderdagochtend veel drukker dan waar het recht op had. Inmiddels had de dagploeg van de recherche buiten moeten zijn, om de stad veilig te houden tegen de mensen die erin woonden; in plaats daarvan hingen ze op het bureau rond, zodat het er onordelijk uitzag. Logan liep voorzichtig door de gang, balancerend met twee koffie en een paar in aluminiumfolie gewikkelde pakjes op een map die iets weg had van een wiebelig dienblad.

Het kantoor van inspecteur Steel was het laatste voor de lawaaierige hoofdkamer van de recherche. Logan bleef buiten haar deur staan en herschikte zijn handen voorzichtig zodat hij kon kloppen zonder kokend hete vloeistof op zijn hele lijf te morsen.

Zover kwam hij alleen niet.

Er kuchte iemand achter hem; Logan draaide zich om en trof inspecteur Beattie aan, die daar met zijn armen over elkaar stond. ‘Zou je niet vanochtend meteen al bij me langskomen, brigadier?’

Gloeiende tering. Inspecteur Beattie: honderd kilo waardeloze massa met een baard.

‘Ik moest Richard Knox oppikken.’

Beattie keek even naar het tapijt. ‘We zouden die valse goederen doornemen, weet je nog? Handtassen, MP3-spelers, camera’s, parfum… Wat doen we daarmee?’

‘Heb je al met de ombudsman gesproken?’

‘Nee, ik dacht dat jij…’

‘Ik had gezegd dat je met hen moest gaan praten. Jezus, George, jij moet nu voor inspecteur doorgaan, weet je nog? Ik kan niet alles doen voor…’

De deur van inspecteur Steels kantoor knalde open, en ze hield halt op de drempel, met openhangende mond alsof ze op het punt stond iets te zeggen. Ze wierp een blik op Beattie, waarna ze zich tot Logan wendde: ‘Waar heb je verdomme gezeten?’

‘Ik moest…’

‘Kom als de sodemieter binnen.’ Ze hees haar broek op, stapte achteruit, wachtte tot Logan binnen was en sloeg de deur in Beatties gezicht dicht.

Steels nieuwe kantoor leek totaal niet op het oude: de knobbelige plafondtegels waren nog wit, niet bedekt met een kleverig beige laagje sigarettenteer; de muren zaten niet onder de vettige puistjes van Blu-Tack; en het tapijt had nog een herkenbare kleur. Logan gaf het zes weken, hooguit.

Steel plofte achter haar bureau neer, en Logan overhandigde haar een mok en een in aluminiumfolie gewikkeld pakje. Ze pakte de boterham met spek uit en viel aan. Met haar mond vol, zei ze: ‘Wat hebben we?’

Hij wees naar de map, nu met een olympisch logo van koffieringen erop. ‘Niet verdomd veel. Voorzover we weten is Knox sinds zijn elfde niet in Aberdeen geweest.’ Logan pelde het folie van zijn broodje spiegelei en beet erin. Er spatte eigeel in zijn handpalm. ‘Shit…’ Hij nam het druipende broodje in zijn andere hand en likte aan de kleverige gele plas. ‘Ik heb ze zover gekregen om de dossiers op te zoeken AOW’ers in de drie jaar voordat hij vertrok: twee vrouwen van achter in de zeventig. Geen mannen.’

Steel knikte. ‘Mooi. Betekent dat we niet een stel kwade familieleden zullen krijgen die zeuren over het veroorzaken van overlast.’ Nog een hap, daarna een slok thee. ‘Volgende: Erica Piotrowski?’

Logan begon de map door te spitten en haalde er een stapel formulieren uit die met versleten gele plakkertjes waren bedekt. ‘De datum van het proces is vastgesteld op dinsdag over drie weken. Ze blijft nog steeds bij haar verhaal, maar de openbare aanklager denkt dat ze het op poging tot zware mishandeling zal gooien als we haar die optie geven.’

‘Verrek maar. Ze ging met een voorsnijmes achter haar naaste buurman aan, ik neem geen genoegen met minder dan poging tot moord.’ Steel tuitte haar lippen en draaide een poosje heen en weer in haar kantoorstoel. ‘Verder nog iets?’

Logan kwakte de papieren een voor een op haar bureau. ‘Forensisch onderzoekers hebben vezelsporen gevonden toen ze de verkrachtingstest bij Laura McEwan uitvoerden, en ze denken dat ze genoeg DNA voor een match hebben als wij hun een verdachte kunnen leveren. De uitslag van de vingerafdrukken in de zaak van het postkantoor van Oldmeldrum is binnengekomen. Het lijkt erop dat onze vriend meneer Maclean zijn oude streken weer uithaalt.’

‘Laat hem oppakken.’ De inspecteur propte het laatste stuk brood met spek in haar mond en wierp het stuk folie in de prullenbak. Mompelend: ‘Ze schiet, ze scoort!’

‘Niet nodig – de verkeerspolitie heeft hem gisteravond gearresteerd voor rijden onder invloed. Hij was op stap om zijn “meevaller” te vieren.’ Logan legde het laatste vel op haar bureau.

‘In de laatste maar niet de minste plaats: er is weer een partij valse twintigjes opgedoken. Die privébank aan Albyn Terrace belde gisteren om te zeggen dat iemand vierenhalf mille probeerde te storten.’

Ze tuitte haar lippen en zei: ‘Hmmm… En wat wilde inspecteur Baardmans?’

‘Dat ik zijn verdomde werk voor hem doe.’

‘Goed, ga zitten, ga zitten.’ Hoofdinspecteur Finnie had het soort gezicht dat normaal onder een natte steen werd aangetroffen: brede rubberachtige lippen, flodderig Hugh Grant-kapsel, kraaloogjes. Hij stond voor in het nieuwe recherchekantoor, met zijn rug naar de white boards, op stilte te wachten.

Logan rolde zijn kantoorstoel uit de afgescheiden sectie die voor brigadiers was gereserveerd en ging naast Steel zitten, die met haar tele foon zat te friemelen.

De grote ruimte rook naar verse verf, verse koffie en tweedehands curry. Maar een paar ramen openzetten zat er niet in: die waren er niet. Toch was het veel beter dan het benauwde krot boven waarin ze vroeger werkten. Het midden van het kantoor was verdeeld in zes hokjes, elk met een bureau van beukenfineer – zo opgesteld dat de agenten rug aan rug konden zitten – gescheiden door lage wanden van paars materiaal.

Kwart over negen en de hele dagploeg van de recherche was er – achttien agenten, vier brigadiers, drie inspecteurs, die onrustig bewogen terwijl Finnie de gebruikelijke dagelijkse ochtendbriefing met hen doornam. Ze zaten te wachten tot hij zou toekomen aan de reden waarom ze de laatste twee uur en een kwartier allemaal in het kantoor hadden mogen lanterfanten, waar ze koffie dronken en over het voetbal klaagden.

‘Volgende punt.’ Finnie bekeek zijn notities. ‘Jullie zullen in onze illustere plaatselijke pers wel gezien hebben dat we een bijzondere bezoeker hebben die voorlopig bij ons verblijft.’ Hij hield een exemplaar van de Aberdeen Examiner van die ochtend omhoog; de kop SEKSBEEST STRIJKT IN NOORDOOSTEN NEER strekte zich uit boven een wazige foto van een man in een trainingspak. Richard Knox.

‘Ja,’ zei iemand achterin, ‘alsof we niet genoeg eigen viezeriken hebben om aan te pakken.’

‘Excuseer,’ – Finnie wierp een vernietigende glimlach de kamer in – ‘heb ik soms de indruk gewekt dat deze briefing openstond voor publieksdeelname? Nou? Want ik kan me niet herinneren dat ik dat heb gezegd.’

Niemand zei iets.

‘Laten we in elk geval probéren ons als professionals te gedragen, hè, kinderen? Voor de verandering?’

Hij draaide zich om en wees naar de forse figuur die voor in de kamer zat. ‘Dit is hoofdcommissaris Danby van de politie van Northumbria, de man die Knox in eerste instantie heeft opgeborgen. Hoofdcommissaris Danby heeft er vriendelijk mee ingestemd om hierheen te komen, ons te briefen en te helpen contact te leggen met Sacro. Hoofdcommissaris?’

Danby hees zich overeind, draaide zich om en knikte naar iedereen. ‘Juist, Richard Knox…’ De zware basstem van de hoofdcommissaris vulde de recherchekamer net zo moeiteloos als eerder de patrouillewagen. Hij pakte een langwerpige, zwarte afstandsbediening en richtte die op de enorme plasma-tv die tussen het keukenblok en de kluisjes aan de achtermuur was bevestigd.

Iedereen draaide zich in zijn stoel om.

Het gezicht van Knox verscheen op het scherm, hen aanstarend met een blauw oog en een gezwollen lip. Het was een oude foto, uit de tijd dat Knox meer haar had, maar verder was hij nog hetzelfde spichtig ogende knaagdier.

‘Richard Albert Knox werd veroordeeld voor de onwettige vrijheids beroving en verkrachting van een achtenzestigjarige man die aan dementie leed.’ Danby drukte de knop op de afstandsbediening opnieuw in, en de torso van een oude man vulde het scherm, bezaaid met kneuzingen, korstjes en bijtsporen. ‘William Brucklay werd drie dagen vastgehouden en onderworpen aan herhaalde, gewelddadige seksuele mishandelingen. Vastgeketend in de kelder, geslagen, misbruikt, gedwongen om hondenvoer te eten. Een áchtenzéstigjarige man… Begrijpen jullie wat ik zeg?’

Danby wachtte even. ‘Tijdens het proces beweerde Knox dat het slachtoffer een gewillige seksuele partner was die wel van een beetje ruig hield. De rechter gaf hem tien jaar.’

Nog een klik, en Knox’ gezicht was er weer, grijnzend voor een saaie betonnen plaat van een gebouw. ‘Na minder dan zeven jaar werd hij voorwaardelijk vrijgelaten, en sindsdien leeft hij vierentwintig uur per dag onder toezicht. We weten dat Knox verantwoordelijk was voor minstens zes andere aanvallen op oudere mannen voordat we hem pakten, maar we konden het niet bewijzen.’

Danby drukte op een knop en het tv-scherm werd blanco. ‘Laat je niet voor de gek houden door het spichtige, slungelige God-is-mijn-copiloot-uiterlijk – Richard Knox is een gewelddadige zedendelinquent die op de pijn van andere mensen kickt.’

Er viel een korte stilte, waarna dezelfde stem als eerder achterin opklonk: ‘Waarom worden wij dan in godsnaam met hem opgezadeld?’

‘Hij heeft zijn tijd uitgezeten.’ Danby sloeg zijn enorme armen over elkaar. ‘Wij hebben geen wettig recht om hem langer vast te houden. Als het aan mij lag, zou hij voor de rest van zijn leven in een klein donker hol worden gestopt, begrijp je wat ik bedoel? Maar sinds drie maanden geleden mag hij gaan en staan waar hij wil.’

Een van de geüniformeerde agenten stak zijn hand op. ‘Ja, maar waarom Aberdeen?’

‘Omdat het hemd nader is dan de rok.’