26
‘Toe nou, Sparks, een kleintje maar, goed?’ Ze knippert met haar wimpers, grote dikke zwarte dingen die op schimmelige rupsen lijken. ‘Alsjeblieft?’
Sparks keert zich om, zodat ze niet tegen hem kan oprijen… Of kan dat alleen op autosnelwegen? Al sla je hem dood. Je moet niet omkeren op de oprijstrook: nee, nee, nee. Gevaarlijk. Zag een vent op die CCTV-camerashow wiens lullige Mondeo geplet werd door een achttienwieler. En welke kutauto heet er nou ‘Mondeo’? Kon zo’n marketinglul geen betere naam verzinnen dan…
‘Sparks? Kom op, het is hier retekoud.’
Dikke Eleanor heeft voor de verandering eens gelijk – het is inderdaad retekoud. Grote joekels van sneeuwvlokken die neerkomen als… roos of zoiets.
Ze schuifelt dichterbij en geeft hem een glimlach met die kogelgatmond van haar. ‘Geef ons een knuffel.’
Ze slaat haar armen om hem heen, grote hompige dingen, als een verdomde anaconda. ‘Oooh, je bent helemaal warm.’ Ze legt een gevulde wang tegen zijn hals, een koud kussen van vlees, nestelt zich dichter tegen hem aan.
Sparks is altijd warm, heeft zo’n inwendig thermostaatding, net als centrale verwarming, altijd op de hoogste stand. Lekker bakken en braden, hete pret.
‘Toe nou, Sparks, een klein kokertje maar, ja? Zal ik je er een plezier voor doen?’ De hand van Dikke Eleanor glijdt langs zijn rug zijn broek in. Ze vouwt haar koude vingers om één knokige bil en knijpt. Gaat met een natte tong over zijn keel, door de stoppels heen schurkend.
Sparks wurmt zich los. ‘Tering, laat ons met rust, geile vette koe.’ Ze stapt achteruit; haar uitpuilende onderlip trilt als een epileptische slak in het pisgele licht. Dikke Eleanor snuift. ‘Doe nou niet zo, Sparks. Ik wil alleen maar een klein…’
‘Nee.’
Ze steekt haar hand achter de voorkant van zijn broek en rommelt rond tot ze zijn lul vast heeft. Knijpt. Stapt weer dichterbij. ‘Maar één kokertje, een paar korrels, alleen om de kou buiten te…’
‘WIL JE OPROTTEN?’ Hij duwt, en ze struikelt naar achteren en valt languit neer. Ligt daar met haar zwarte rokje tot haar dijen omhoog en haar pukkelige, geschoren doos te kijk.
Sparks veegt een sliert spuug van zijn kin. ‘Ik ben hier zaken aan het doen.’
Dikke Eleanor komt overeind, trekt haar rokje weer op zijn plaats, stampt met haar hooggehakte sandaal op het trottoir en steekt haar middelvinger naar hem op. ‘RUKKER!’ Slippend en glijdend stormt ze over het besneeuwde trottoir weg.
Stomme koe.
Alsof hij haar iets gratis zou geven. Vergeet het maar.
En hij is geen rukker. Heeft geen tijd om te rukken, heeft een mooie vriendin om hem gezelschap te houden.
Hij likt zijn lippen.
Ze fluistert vanuit zijn jaszak. Zegt hem dat ze hem wil. Dat ze hem héél lang zal beminnen.
Hij verschuift wat. Kijkt de straat op en neer. Schraapt zijn keel.
Kom nooit aan de handelswaar: nooit. Niet zoals Shaky Jake, die stomme lul. Je hebt er veel aan als je op je rug op de intensive care ligt met verdomme grind in plaats van bot in je enkel. Meneer Mowats mensen houden niet van verkooppersoneel met lange vingers.
Sparks kijkt op zijn horloge: acht uur drieënvijftig en veertien seconden. Vijftien seconden. Zestien seconden. Kijkt op, vergewist zich ervan dat hij pal onder de straatlantaarn staat, om goed gezien te kunnen worden. Achttien. Negentien. Tijd is geld, ja, maar geld is geen tijd, toch: anders zouden al die rijke klootzakken er meer van kopen en nooit hoeven te sterven.
Dat is verdomde diepzinnig.
Sparks staat schokkerig en stuiptrekkend te bewegen, blijft in de maat met het ritme dat niemand anders kan horen. Oké, hij houdt dus van een rokertje op zijn tijd, af en toe een pijpje, een spuitje, maar wie niet? Dat is zijn schuld toch niet? Nee, ma was een zuipschuit, niet dan? En pa was een junkie. Dat is genetica. Gee-nee-tie-kaa. Tak. Tikke-tak. Tikke-tak.
Sta stil stomme eikel en concentreer je.
Hou de stuipen in bedwang. Sta doodstil onder de straatlantaarn.
Er rijdt een auto voorbij. Er krijst een meeuw.
Meer stilte.
Retekoud als je stilstaat.
De auto keert aan het eind van de straat en rijdt weer naar hem toe. Grote zwarte klootzak. Koplampen in plaats van ogen. Starend. Laten al die sneeuwvlokken glanzen.
Sparks’ knie trekt.
De grote auto stopt vlak voor hem bij de stoeprand en het raampje schuift omlaag. Vrouw kijkt naar buiten: blondje, ziet er niet slecht uit. Als Sparks niet aangelijnd was, zou hij haar waarschijnlijk pakken, weet je wel? Maar zijn vriendin is een jaloerse teef…
Blondie zegt: ‘Ik zoek iemand.’ Klinkt bekakt: als iets van de tv. Engels. Daar is niks mis mee, als ze het geld maar heeft.
‘Ja? Wie?’ Sparks draagt zijn knie op om verdomme stil te staan, maar die gaat genadeloos zijn eigen gang.
‘Is Charlie in de buurt?’
‘Misschien wel. Wie wil dat weten?’
Ze tast in haar jaszak en haalt er een paar bankbiljetten uit. Houdt ze omhoog en tuurt ernaar. ‘Charles Darwin en… Sir Edward Elgar.’
Sparks krult zijn bovenlip. ‘Wat moet dat verdomme betekenen?’
‘Dertig pond.’
Knik. Ja, dat lijkt er meer op. Hij maakt een vlugge berekening in zijn hoofd, telt het aantal kokertjes en het wisselgeld van dertig op. Altijd slecht in rekenen op school, weet je wel? Tegenwoordig veel beter, zoals die kut-Carol Vorderman met die ouderwetse rekensommetjes, breuken en dat soort shit. Willen leraren kinderen beter in wiskunde maken? Leer ze hoe je een fatsoenlijke drugsdeal moet doen: Kleine Jonnie heeft eenzesde ons, en Sarah wil eenachtste – hoe stoned zal ze worden, en hoeveel wisselgeld krijgt ze terug van twintig en een aftrekbeurt?
Blondie kijkt hem aan alsof hij het antwoord moet weten op een of andere kutvraag waar hij niet eens naar luisterde.
Sparks spuugt een dikke gele klodder in de sneeuw voor zijn voeten. ‘Voor dertig krijg je er twee.’
Niet echt: voor dertig krijg je er drie, twee voor Blondie en één voor Sparks. Markteconomie. Het krijg-de-tering-Groot-Brittannië van Thatcher en Blair.
Het portier gaat krakend open, en Blondie stapt uit, de sneeuw in.
Houdt Darwin en Elgar omhoog. ‘Hoe weet ik of het goed spul is?’
Hij snuift, spuugt nogmaals. ‘Noem je ons een vieze kutleugenaar?’ Blondie kijkt over haar schouder. ‘Noem ik hem een vieze kutleugenaar?’
Het achterportier van de auto gaat open en Elvis stapt verdomme uit. ‘Lijkt mij een vieze kutleugenaar.’ Elvis met een Geordie- accent. Zeker weten man, I’m all shook up, weet je. Wel een forse hufter.
Sparks doet een stap achteruit, maar Blondie staat er al. Pal achter hem. Boem.
Hij slaakt een gilletje, schrikt als een spast terug. Kalmeer verdomme en neem de leiding. Sparks schraapt zijn keel, draait zich om en geeft haar het boze oog. Laat zijn gezag gelden. ‘Voor dertig krijg je er twee.’
Blondie knikt, tast in haar zak en komt met een paar leren handschoenen voor de dag. Wil de handelswaar niet aanraken, wil haar Engelse teefhanden niet vuilmaken.
Terwijl ze daarmee bezig is, werpt Sparks stiekem een stevige blik op haar tieten. Niet slecht.
Elvis tikt hem op de schouder, maar Sparks negeert hem, houdt zijn ogen op de bonusprijs gericht. Likt zijn lippen. Denkt aan zijn vriendin die door zijn bloedstroom kronkelt en heerlijke momenten met zich meebrengt.
Er botst iets hards tegen zijn rug, vlak boven de taille van zijn broek. En dan de stekende pijn, die vanuit zijn rechternier uitstraalt. Golven van gekarteld ijs, bonzend vuur. ‘Kut…’ Zijn knieën bezwijken. Maar een dikke arm schiet om zijn keel heen en knijpt.
Sparks’ vieze vingernagels krabben aan de leren mouw.
Blondie trekt haar vuist naar achteren en stompt hem in zijn buik.
De adem schiet sputterend uit Sparks’ mond. Dan doet ze het nog eens.
Zijn maagspieren schreeuwen het uit. Het is alsof je duizend keer overgeeft, alles in één klap.
Sparks probeert iets te zeggen. Dreigement. Smeekbede. Gebed. Doet er niet toe, íéts. Zijn voeten glijden op het gladde trottoir; dan ontspant Elvis’ arm en Sparks haalt adem, alsof hij gebroken glas inzuigt.
‘Aiklootzak…’
Blondie aait hem over de wang. ‘Van wie heb jij je spul, zweter?’
Sparks’ ogen flitsen naar links en naar rechts. Niemand. Geen levende sodemieter te bekennen. Waar is de kit verdomme als je die klootzakken echt nodig had?
‘Ik ben geen…’ Zijn stem klinkt helemaal hees en pieperig. ‘Ik zweet niet, mijn inwendige thermostaat…’
Ditmaal slaat haar vuist zijn hoofd achterover. Vuur en peper exploderen in zijn neus. Messen boren in zijn gezicht.
‘Tering… M’n jas komt helemaal onder het bloed!’
En dan ligt Sparks op de grond. Hoestend, sputterend, terwijl zijn bloed paarsrode vlekken in de witte sneeuw maakt. Jezus, dat doet zeer…
Er knalt iets scherps tegen zijn ribben. Een laars. Dan nog een. Ze gaan hem vermoorden. Die klootzakken gaan hem doodschoppen in een of andere straat bij de dokken. Iedere ademhaling is als glas dat door zijn longen snijdt.
‘Zweter,’ zegt Blondie hijgend. ‘Zweetsok: Schotse rok. Eerlijk, hoe onwetend ben jij?’
En dan knalt haar laars nogmaals tegen zijn ribben.
Tony kijkt hoe Julie de stokmagere junkie helemaal verrot schopt. Die meid weet niet wanneer het welletjes is.
Hij beweegt niet meer. Niet uit zichzelf, alleen als Julie haar voet tegen zijn ribben beukt. Een stuip. Reflex.
Ze buigt dubbel, met haar handen op haar knieën; haar rug gaat omhoog en omlaag, haar adem walmt in grote dampige wolken naar buiten. Ze wijst naar het lichaam op het trottoir. ‘Doorzoek zijn… doorzoek zijn zakken…’ Puf, hijg, puf, hijg.
Neil fouilleert de vent. ‘Acht kokertjes, wat coke, en on geveer…’ Met zijn vingers bladert hij een bundeltje biljetten door. ‘Honderd, honderdtwintig pond?’
Julie steekt haar hand uit. ‘Geef me een kokertje.’
Ze gaat rechtop staan, vouwt de kleine folieverpakking open en tuurt naar de inhoud; vervolgens beent ze naar de auto en gooit het door het open raampje. ‘Tony?’
Zucht.
Hij pakt het kokertje. Zo te zien kan het van alles zijn: meel, poedersuiker, rattengif. Tony likt aan de punt van zijn pink, steekt die in het poeder en daarna in zijn smoel en wrijft het spul over zijn tandvlees.
‘Tering…’
Het bruist op, bitter en schuimig. Tony spuugt uit het bestuurdersraampje, zodat er een zeemeeuwvlek achterblijft die borrelend langs de zwarte lak naar beneden druipt. Rochelt, spuugt nogmaals. Hij voelt die vertrouwde tandenverdovende roes, maar het is nauwelijks merkbaar.
Er spat nog een fluim op het besneeuwde asfalt. ‘Klote-bicarbonaat…’
Julie trapt nog een paar keer met de laars.
‘Heb je deze shit zelf aangelengd, of…’
De junkie zegt niets – kán niets zeggen – dus probeert Julie nog een paar ribben met die cowboylaarzen van haar te breken.
Bonk.
Bonk.
‘Laatste kans, zweter.’
Maar Tony luistert niet meer. Hij heeft dat oude vertrouwde gevoel. Begint misschien met schuim en spugen, maar het eindigt als een warme hand om je ballen heen. Waarschijnlijk duurt het niet lang, het is te veel versneden, dus controleert Tony of Julie en Neil nog steeds bezig zijn met Junkie-Boy, voordat hij het laatste beetje uit het kokertje verslindt.
Hij likt het aluminiumfolie schoon. Vindt het niet erg dat het op zijn tong schuimt. Dan komt het alleen maar des te sneller in de bloedbaan, toch?
Tony leunt achterover in zijn stoel, pakt het stuur vast. Boert. Laat het allemaal over zich heen komen, terwijl Julie en Neil de armen en benen van de vent beginnen te bewerken.
Nou, iedere baan heeft zo zijn extraatjes.