21
Logan stopte zijn handen dieper in zijn zakken. ‘Straks gaat hij nog dood van de kou.’
Danby verplaatste zijn gewicht en grimaste. ‘Wat zou dat nou jammer zijn.’
Ze stonden in de luwte van een klein mausoleum, op zo’n dertig meter afstand van de plek waar Knox, hoofd in gebed gebogen, boodschappentas tegen zijn borst geklemd, voor een verweerde grafsteen geknield zat. Een windstoot voerde weer een vlaag natte hagel aan, die de skeletachtige bomen tussen de graven deed trillen.
Het Sacro-team had zich op een eerbiedige afstand van Knox en zijn devoties opgesteld en probeerde een kronkelende paraplu in bedwang te houden die vastbesloten leek om te ontsnappen.
Logan keek hoe Danby weer over zijn been wreef. ‘Gaat het?’
‘Als het heel koud is, trekt het metaalwerk in mijn been samen. Het knijpt een beetje.’
De Grove-begraafplaats lag op een steile helling die uitkeek op de rivier de Dee, een enorme Tesco-supermarkt, de kippenfabriek van Grampian en een rioolwaterzuiveringsbedrijf. Vandaag kon Logan de fonkelende lichten aan de andere kant van de rivier nauwelijks zien – het uitzicht werd opgeslokt door de lage wolken en de natte slaghagel.
Er rommelde een trein voorbij over het spoor op het hoogste punt van de begraafplaats, de ramen vol chagrijnige gezichten die onderweg waren naar het noorden.
Logan keek reikhalzend tussen de bomen door naar de voet van de heuvel, waar Samantha’s op een keet lijkende stacaravan nog steeds stond. Niet dat ze daar nog veel tijd doorbracht.
Danby draaide zijn hoofd en spuugde; de wind zwiepte het weg voordat het iemands grafsteen kon besmeuren. ‘Zodra we op het bureau terug zijn, moet je de Frankland-gevangenis bellen: ik wil de naam van iedereen met wie Knox een cel heeft gedeeld. We zoeken iemand die voor inbraak en verkrachting heeft gezeten. Daarna trek je onopgeloste moorden na waarbij een huis in brand werd gestoken om het bewijsmateriaal te vernietigen – twee of meer slachtoffers. De klootzak mag er dan tot nu toe mee zijn weggekomen, maar dat gaat veranderen, begrijp je wat ik bedoel?’
Logan knikte. ‘Dat stond al op mijn lijstje.’
‘Mooi.’
Knox had zich nog steeds niet verroerd.
Danby kromde zijn schouders en trok zijn opgeslagen kraag dichter naar zijn oren toe. ‘Ik had verdomme een muts moeten meenemen.’ De kruin van zijn kale kop werd steeds rozer in de natte slaghagel. ‘Of in de auto moeten blijven.’
De hoofdcommissaris draaide zich om en keek nors de heuvel af naar het parkeerterrein, waar het schurftige kastanjebruine transitgemeentebusje tussen de poolauto van de recherche en een kolossale zwarte Range Rover in stond. Het surveillanceteam zou nu met draaiende motor, verwarming voluit, een geruite thermoskan met hete koffie zitten te delen.
Klootzakken.
Logan schraapte zijn keel. ‘Waarom is Knox zo geobsedeerd door inspecteur Billy Adams?’
Danby hield zijn ogen op het ex-gemeentebusje gericht. ‘Inspecteur?’ ‘Ik heb wat spitwerk gedaan.’
Snuif. De hoofdcommissaris liet nog een fluim vliegen. ‘Is dat zo.’
Het enige geluid was de wind die over de onbeschutte begraafplaats denderde, het gekraak van de kale bomen, het verre gerommel van verkeer op Auchmill Road.
Ach ja, het was het proberen waard geweest.
Danby zuchtte. ‘Billy was een vriend, ik kende hem sinds we allebei nog in uniform waren. Hij wilde eigenlijk nooit promotie, zei dat hij van de spanning en het gevaar hield. Heeft drie maanden lang Michael “Maffe Mikey” Maitlands onderneming geïnfiltreerd.’ De forse man liet een ongelukkig lachje horen. ‘Wat Mikeys personeel betrof, was Billy een omkoopbare smeris: bereid om voor een redelijke prijs gunsten te verlenen. Maar hij zat in werkelijkheid achter het geld aan.’
‘Waarom is Knox dan zo’n…’
‘“Georganiseerde misdaad”. De naam zegt het al, begrijp je wat ik bedoel? De miljoenen die ze met drugssmokkel verdienen, verstoppen ze niet meer onder de matras: ze hebben juristen, accountants, beheerde fondsen, holdings in het buitenland.’
Logan fronste. ‘Maar wat heeft dat…’
‘Als je verdomme even je kop houdt, kom je daar zo achter.’
Stilte.
‘We namen Knox pas in aanmerking voor de verkrachting en ontvoering van Brucklay toen Billy ons een tip gaf. Er waren geruchten dat Mikeys hoofdaccountant ongebruikelijke voorkeuren had.’
Logan deed zijn mond open en weer dicht. Vervolgens draaide hij zich om en staarde naar het wezelachtige mannetje dat voor de grafsteen geknield zat. ‘Werkte Knox voor de maffia?’
‘Afgestudeerd aan de universiteit van Northumbria met een BA in accountancy en financiën. Hij was hun belangrijkste geldman. Daarom kon hij zo lang ongestraft oude mannen verkrachten; een bezoekje van Maffe Mikeys jongens heeft de neiging om geheugenverlies bij slachtoffers en getuigen te stimuleren.’
‘Maar… geen enkele zichzelf respecterende crimineel zal dat pikken, ze zouden het woord “verkrachter” in zijn voorhoofd kerven en hem aan zijn ballen opknopen.’
Danby lachte, een diep rommelend geluid dat over de begraafplaats dreunde. Knox keek niet eens op.
‘Brigadier, denk na. Dat spichtige miezertje daar is de enige van wie Mikey zeker weet dat hij hem niet zal verlinken als er iets fout gaat. Knox zal altijd zijn smoel dichthouden over de onderneming van zijn werkgever, want als hij één woord zegt, kan Mikey hem met minstens vijf verkrachtingen in verband brengen. En de gevangenis is een gevaarlijke plek als je ex-werkgever een gemene klootzak met connecties is.’
Bij het graf stak de man in kwestie een hand uit en streelde de grafsteen van zijn oma.
Logan snapte het eindelijk. ‘En laat me raden: het OM zal absoluut geen oogje dichtknijpen voor het feit dat Knox iemands opa ontvoerd en op gewelddadige wijze verkracht heeft, zelfs niet om info over een maffia-onderneming te verkrijgen. Hij kan het dus niet op een akkoordje gooien.’
‘Precies. Zolang Knox niet dol wordt en de verkrachtingen tot een paar per jaar beperkt, is het beheersbaar, begrijp je wat ik bedoel? Kijk maar naar het eredivisievoetbal, dat heeft ze nooit kwaad gedaan, toch?’ Danby wreef over zijn kuit. ‘Toen we Knox arresteerden voor de verkrachting van William Brucklay, regelde Mikey de beste advocaat voor hem en zorgde hij ervoor dat Knox’ moeder naar een goed verzorgingstehuis ging. En Knox hield zijn mond dicht. Hij heeft zeven jaar gezeten en nooit ook maar één woord over Maffe Mikeys imperium gerept.’
Danby rilde toen er weer een hagelvlaag over de begraafplaats striemde. ‘Denk dat ik maar in de auto ga wachten.’
Logan gluurde naar Knox – nog steeds aan het bidden. ‘Daarom bent u hier, toch? U denkt dat hij wel tegen u zal praten.’
‘Dat smerige stuk stront weet alles wat er over Maffe Mikeys onderneming te weten valt. Breek hem de bek open en je kunt de hele zaak afbreken, begrijp je wat ik bedoel?’
De hoofdcommissaris draaide zich om en hinkte naar de uitgang.
Logan schreeuwde hem na: ‘Nou… waarom blijft hij u dan treiteren over Billy Adams?’
Danby keerde zich niet eens om.
‘Omdat hij een zedendelinquent is. Die manipuleren mensen.’
Logan liep voorzichtig tussen de graven door, strompelend toen de wind de begraafplaats met ijssplinters bestookte, en voegde zich bij het team van Sacro.
Mandy stond helemaal ineengedoken en stampvoetend onder de bokkende paraplu die haar partner vasthield. ‘We hoeven dit toch niet elke zondag te doen? Ik kan mijn tenen niet meer voelen.’
Harry veegde met een mouw over zijn neus. ‘Het kan nog erger. We zijn tenminste niet meer in dat verschimmelde smerige… Kut!’
De paraplu klapte binnenstebuiten: een satellietschotel op een stok. Harry probeerde hem weer in vorm te duwen, terwijl de wind op hen in hamerde.
Mandy pakte Logans mouw vast en knikte naar een levensgroot standbeeld van een engel, dat aan de andere kant van het pad op een groot vierkant voetstuk stond.
‘Eh… ik…’
‘Rustig maar, brigadier, ik ga je niet molesteren.’ Ze leidde hem naar de betrekkelijke beschutting van de vleugels van de engel. ‘Ik wilde even met je praten over onze jongen daar.’ Mandy knikte in de richting van de biddende Knox.
‘Geeft hij je nog steeds de kriebels?’
Ze schuifelde rond, Logan als extra windscherm gebruikend. ‘Ik denk dat hij contact met iemand heeft en berichten doorgeeft. Maar ik heb geen bewijs, en ik kan niet bepaald zijn hol doorneuzen, toch?’
Logan moest net zo verward hebben gekeken als hij zich voelde, omdat ze zuchtte en zei: ‘Zijn hol doorneuzen: zijn cel doorzoeken?’
‘Mobiele telefoon?’
Ze kauwde op de binnenkant van haar wang. ‘Waarschijnlijk. Ik vermoed dat hij die dicht bij zich wil houden, dus… misschien die plastic tas die hij als een verdomde veiligheidsdeken overal mee naartoe neemt?’
‘Het probleem is dat we er eigenlijk niks aan kunnen doen, zelfs als hij er een heeft. In zijn preventieverordening staat niks over het bezit van een mobiele telefoon.’
‘Nee, maar in zijn verordening staat dat hij geen contact mag opnemen met andere mensen die in het Zedendelinquentenregister staan. En als hij een mobieltje heeft, weten we niet of hij dat wel of niet doet.’
Ze keken even naar de biddende Knox.
Mandy knikte. ‘Het zou jammer zijn als hij zijn verordening schond en opnieuw voor een paar jaar achter de tralies moest, toch?’
‘Vreselijk jammer.’
‘Hij kan van alles van plan zijn…’
De glimlach gleed van Logans gezicht. Gezien Danby’s verhaal over Maffe Mikey Maitland was dat niet bepaald goed nieuws. ‘Excuseer me even.’ Hij beende naar de plek waar Knox geknield zat.
Die stomme eikel moest bevroren zijn – er zaten hagelkorsten op zijn schouders en rug, zijn haar was druipnat, zijn ene hand klemde die boodschappentas tegen zijn borst, de andere rustte op de met korstmos bespikkelde grafsteen. Hier ligt het stoffelijk overschot van Joseph Albert Murray, geliefde echtgenoot en toegewijde grootvader. Tevens Euphemia Abercrombie-Murray, plichtsgetrouwe echtgenote.
‘Richard, ik moet zien wat er in de tas zit.’
Knox keek op, met een druppende neus, bleekpaarse lippen en roodomrande ogen. ‘Het is privé.’
‘Ik moet zeker weten dat jij je preventieverordening niet schendt.’
Hij deed zijn ogen dicht, terwijl hij de tas telkens verschoof. ‘Ik wil niet dat hij nat wordt.’
Logan stak zijn hand uit. ‘Nú, Richard.’
Knox beet op zijn lip. Klemde de tas nog steviger vast. ‘Beloof je dat je voorzichtig zult zijn?’
‘Geef me die verdomde tas nou maar.’
Het mannetje deed wat hem was opgedragen.
Logan trok de hengsels uiteen en gluurde in het groezelige, gekreukte plastic. Het was een boek – een sjofele bijbel, het blauwe stofomslag versleten en rafelig.
‘Was van oma Murray: heeft ze aan me nagelaten. Ik dacht dat ze me destijds in de zeik nam.’ Knox glimlachte, iets schuins wat uit scherpe, scheve tanden bestond. ‘Maar ik had wel veel gelegenheid om er in m’n cel in te lezen, begrijp je wat ik bedoel?’
Logan stak zijn hand in de tas, sloeg het boek open en bladerde de bladzijden door. Sommige werden met oud amberkleurig plakband bijeengehouden, andere waren bevlekt; passages in vervagend geel gearceerd, met balpen onderstreept, kleine notities in de kantlijnen gekrabbeld.
Hij sloeg de bijbel weer dicht. Stom idee – waarom zou Knox met een onwettige telefoon rondlopen? Maar het was nu te laat om terug te krabbelen. ‘Ik zal je moeten vragen om je zakken leeg te maken.’
‘Bij het graf van m’n oma?’ Het mannetje liet zijn hoofd hangen, stond vervolgens op en stak zijn armen uit. ‘Vooruit dan maar.’
Logan deed het snel: Knox’ zakken eenmaal doortasten en daarna armen, benen en torso bekloppen. Hij gaf de boodschappentas terug. ‘Sorry. Dacht dat je een telefoon had…’
Knox haalde zijn schouders op en klemde zijn in plastic gewikkelde bijbel weer tegen zijn borst. ‘Je doet gewoon je werk, weet je.’
‘Juist, nou… Laat ons weten wanneer je klaar bent om naar huis te gaan.’
De kou voelt goed, weet je? Alsof je weer een kind bent, op vakantie, dat op de woonkamervloer zit te luisteren naar oma Murray die verhalen over vroeger vertelt. Opa Joe slaapt in de andere stoel, een exem plaar van de Press and Journal over zijn borst gedrapeerd, zachtjes snurkend. Zijn mond een gapende roze grot.
Ze hadden al zijn tanden getrokken toen hij zijn nationale dienstplicht in Cyprus vervulde, weet je. Hij vertrok met een volle bos haar en al zijn eigen tanden, en hij kwam als een kaalkop met een kunstgebit terug. Dat haalt hij er na het eten uit en laat het op de tafel bij de asbak achter. Hij rookt sjekkies die naar kruiden en specerijen ruiken.
Zijn moeder is uitgegaan, wat ze bijna elke avond doet sinds Richards vader hen in de steek liet. Vrouw en kind verruild voor een of andere meid die bij de visboer in North Shields werkt. Je kunt die hoeren uit Newcastle niet vertrouwen – dat zegt oma Murray – God keert Zijn gelaat tegen hun zondige harten. Dan spuugt ze op de kachel en sist dat geligwitte fluimpje tegen de gloeiende elektrische staven. Nooit hoog genoeg gezet om de kamer te verwarmen, weet je: net genoeg om opa Joe te laten slapen met die spelonkachtige mond van hem die openhangt.
Roze en glinsterend.
Richard werpt een stiekeme blik op zijn bewakers – de man en vrouw van Sacro, bij elkaar gekropen onder een kapotte plu, de bemoeizieke brigadier die naast een grote gebeeldhouwde engel staat te rillen.
Het is een veel chiquer gedenkteken dan de eenvoudige granieten plaat die oma Murray voor haar en opa Joe had uitgekozen; ze hield nooit van opzichtig. De enige decoratie is een bos porseleinen rozen, opgesloten in een glazen koepel. Het glas is alleen gebarsten en het hele ding zit vol met vies water, de verbleekte roze bloesems bevlekt met grijze schimmel en gevangen vuil.
Heel toepasselijk.
Hij steekt zijn hand achter de nepbloemenhulde langs en zijn vingers tasten voorzichtig door het geklitte gras – je wilt niet keihard op de naald van een of andere junkie stuiten, begrijp je wat ik bedoel? En dan vindt hij het. Een klein rechthoekig doosje, ongeveer half zo groot als een tube tandpasta, in een plastic zakje verstopt.
Het kost niet veel tijd om het in zijn hand te verbergen terwijl hij het graf fatsoeneert. Richard trekt wat onkruid weg, en dan doet hij alsof hij niest en laat hij het doosje in zijn zak glijden terwijl hij er een zakdoek uit haalt.
Snuit.
Hij hijst zich overeind, slaat een kruisje – testikels, bril, portemonnee en horloge – buigt zich voorover en kust de grafsteen. Het smaakt naar peper en korrelig ijs. Maar het ruikt naar vrijheid.
Logan zat aan zijn bureau in het brigadiershokje, met zijn handen om een hete mok koffie gevouwen. Hij had vast longontsteking opgelopen na het uitstapje van vanochtend. Als een idioot in de natte hagel rondhangen, terwijl Knox bij het graf van zijn oma zat te bidden.
Logan veegde zijn neus af met een tissue uit een gejat pak.
Het had niet veel tijd gekost om een contactnummer voor de Koninklijke Gevangenis Frankland in Durham te vinden, maar het was meer een probleem geweest om een lijst te krijgen met iedereen die ooit een cel met Richard Enge Klootzak Knox had gedeeld. Het was Logan uiteindelijk gelukt iemand over te halen om zeven jaargangen gevangenisregisters door te gaan spitten. Ze hadden beloofd om hem terug te bellen, zodra ze tijd hadden om ernaar te kijken.
Logan ging dus de nationale politiecomputer doorzoeken naar onopgeloste moorden waarbij het huis in brand was gestoken. Zonder een specifiek tijdskader om het zoeken te beperken zouden de resultaten praktisch nutteloos zijn, maar hij zou tenminste een beginpunt hebben als de Frankland-gevangenis hem terugbelde.
Hij trok nog een tissue uit het pak en maakte er snotterende geluiden in.
‘Bah, kun je alsjeblieft even vijf minuten ophouden met snotteren?’
Logan draaide zijn stoel rond, totdat hij naar de enige andere bezetter van het kamertje keek. Brigadier Doreen Taylor trok haar neus op en staarde naar hem terug. ‘Eerlijk, Logan, je bent net een klein kind.’
Nou, als hij net een klein kind was, was zij net iemands mollige tante: blauwe spijkerbroek, grijs gebreid vestje, kapsel op schouderlengte.
‘Ik heb jou niet de hele ochtend in de verdomde hagel zien staan, wel?’
‘Doe niet zo prikkelbaar. Hier…’ Ze tastte in haar handtas en haalde er een pakje hoestpastilles uit. ‘En probeer in vredesnaam…’
De deur knalde open en Biohazard Bob kwam met een vaart tot stilstand op de tapijttegels. Hij stak een vinger in Logans richting. ‘Jij! Rennen! Nu rennen!’
‘Waar heb je…’
Bob greep Logan bij de schouders vast en trok hem uit de stoel, griste de jas van de kapstok bij de deur en wierp die in zijn handen. ‘Vertrouw me. Zet je reet in de versnelling en ga ergens anders heen. Nu!’
Logan schuifelde zijwaarts. ‘Heb je weer aan de bloemkool met kaas gezeten?’
‘Vooruit!’
Frons. Logan trok zijn jas aan. ‘Oké, oké. Als dit maar geen geintje is of…’
Hij viel stil toen iemand bulderde: ‘Gloeiende tering, waar is hij?’
Inspecteur Steel.
Logan staarde naar Bob. ‘Maar ze zou…’
Bob duwde hem naar de deur. ‘Wil je op je donder krijgen?’
Hij wankelde de recherchekamer in, wierp een blik op de deur die naar het hoofdgedeelte van het hoofdbureau leidde – waar alle inspecteurs hun kantoren hadden, en waar het geschreeuw vandaan kwam – en nam de benen in de tegenovergestelde richting, naar het kale betonnen trappenhuis.
Hiervandaan kon hij door het raam in de CHIS-kamer kijken, die door een deur met codeslot en dubbele beglazing van de rest was afgescheiden. Ze stonden allemaal uit hun stoelen op en liepen naar het zijraampje dat op de hoofdafdeling van de recherche uitkeek. Ze staarden naar iets.
Logan nam twee treden tegelijk, geen idee wat hij had misdaan. Wat het ook was, hij wilde zo ver mogelijk uit de buurt van inspecteur Steel zijn voordat hij erachter kwam.