1 theelepel kaneel

‘Dag Frans,’ zegt Igor op de treeplank van het busje.

‘Tot morgen, ouwe rukker,’ zegt Frans. Bij zijn oren staat zijn haar in plukjes omhoog.

Met grote stappen loopt Igor naar huis. Hij is blij dat Frans hem nooit meer is vergeten. En dat hij niet zulk haar heeft als Frans. En dat hij gewoon kan blijven doorlopen terwijl hij met zijn armen zwaait. Je staat soms echt paf van wat de onderdelen van je lichaam allemaal kunnen. Onderdelen zitten ook in stofzuigers. Zeker sinds hij die in elkaar zet.

Aartje heeft er een mop over, een nieuwe. ‘Wat stopt een homo in een stofzuiger?’

‘Aan het werk, mensen,’ roept Jack dan elke keer. Hij schudt zijn hoofd, maar hij lacht er toch bij.

‘Dit is een wentelteefje,’ zegt zijn oma. ‘Het is een experiment. Daar had ik opeens zin in.’ Ze zet een bord voor hem neer.

Net een kleddernat stofzuigerzakje. Hij neemt een grote hap.

‘En?’ Afwachtend kijkt ze hem aan.

Achter elkaar eet hij het hele bord leeg. Meteen heeft hij slaap.

Ze duwt zijn hoofd weer omhoog als hij het in zijn armen op tafel wil leggen. ‘Het geheim,’ zegt ze, ‘is dat je de kaneel er niet apart overheen moet doen, maar hem door de suiker mengt.’

‘Dag Jack,’ zegt Igor terwijl hij zijn jack aantrekt. Het gaat moeilijk met zijn dik verbonden hand, maar terwijl hij die door zijn mouw probeert te wringen, begint hij ineens te lachen. ‘Ik heb jou aan!’

Jack grijnst. ‘Zo professor, is het kwartje gevallen? En morgen een beetje rustiger aan, hè? Je weet wat ik heb gezegd. En dat blijf ik niet herhalen.’

Buiten staat het busje al klaar. De radio blèrt. Zo loop je in de bus het liedje weer in dat je net op de werkplaats uit liep. Alles is even knap uitgedacht. Onder de stoel van Frans staat zelfs precies dezelfde ehbo-kist die ze op het werk ook hebben.

De hele rit zingt hij mee met de muziek. Hij hoeft een nummer maar één keer te horen en hij kent het uit zijn hoofd. Ook als hij op zijn hoek is uitgestapt, gaat hij door met zingen. Zijn hand klopt en bonkt mee op de maat. Simon, de werkmeester van de stofzuigers, heeft er een strak verband omheen gedaan. Simon is kaal en draagt een bril.

Gelukkig hoefde hij niet met zijn hand naar het ziekenhuis. Elvis moest er wel heen.

Elvis monteert de trapjes van de stacaravans. Hij heeft altijd korstjes in zijn mondhoeken. En nu is zijn neus ook nog gebroken.

Hij zit in zijn kamer op het uitgeklapte opklapbed zijn verbonden hand te bekijken. Hij lijkt wel een bokser. Meteen komt hij overeind, verend op zijn voetzolen. Baf! Baf! Links, rechts, links.

‘Griesmeelpudding!’ roept zijn oma vanuit de keuken. ‘Ik begin de smaak helemaal te pakken te krijgen. Al gaven die wentelteefjes me laatst niet direct het gevoel dat iemand-jeweetwel het erg waardeert.’

Hij zakt losjes door zijn knieën en hipt verder, baffend in de lucht. Hij hijgt in korte pufjes, en uit zijn neus komen de smekkende geluidjes die zijn piemel ook maakt als hij eraan trekt. Daarna ruikt zijn bed vreemd en ligt er een stroperige plas in. ‘Pak er dan ook een stukje wcpapier bij,’ foetert zijn oma soms. Ze heeft laatst een rol op de ombouw van zijn bed gezet.

Hij stelt zich voor dat er een hele rol pleepapier om zijn piemel zit, of net zo’n strak verband als om zijn hand.

‘Griesmeelpudding!’ Zijn oma duwt de deur open. ‘Waar blijf je nou?’

Met opeengeklemde tanden brengt hij uit: ‘Je moet professor zeggen.’

‘Hoe kan ik dat nou weten? Igor, wat is er met je hand gebeurd?’

Als ze zo achterlijk doet, wil hij haar wel een klap verkopen. Maar dan valt ze weer om.

Onzeker kijkt ze hem aan.

Er gebeurt hetzelfde als vanmiddag, toen Elvis ‘gestoorde vlaflip’ tegen hem zei. Er komen bloedspatten voor zijn ogen. Terwijl hij zijn schouders kromt, ziet hij nog net dat ze vlug achteruitstapt en met een vaart de deur dichttrekt. Hij hoort de klik van de sleutel.

Hij draait met zijn hoofd totdat de spetters uit zijn ogen zijn verdwenen. Dan begint hij heen en weer te lopen. Hij zit al bij de stofzuigers, ja? Geen gekloot! Iedereen kent hem. Ze vinden hem retegoed. Als het erop aankomt, kan hij best een bed en een kast en een stoel kopen en voor gestoorde-vlaflip-trapjes van gestoorde-vlaflip-caravans draait hij zijn hand ook niet om.

Opeens is hij zo moe dat hij op zijn bed moet gaan liggen. De ansichtkaart van Bij de Sluis hangt vlak bij zijn hoofd aan de muur. Jammer genoeg staat Bobbie er niet op. ‘Kom je een keer naar de baby’s kijken?’ vroeg ze bij het afscheid.

‘Nee,’ zei hij.

Dat vond ze stom van hem. Maar het was van haarzelf veel stommer dat ze niet begreep dat die baby’s hem gestolen kunnen worden. Gelukkig was Theo van de ploppen in de buurt om het uit te leggen. Gelukkig begreep ze het toen. Gelukkig moest ze lachen. Gelukkig is haar gezicht net zo rond als de zon.

Dat heeft hij nog helemaal niet aan zijn oma verteld, van haar gezicht. ‘Oma!’ roept hij. ‘Mag ik eruit, oma?’ Hij drukt zijn wang tegen de deur. Hij kan horen dat ze aan komt lopen. Hij wacht. Nu staat ze stil. Als de deur er niet tussen zat, zouden ze recht tegenover elkaar staan. Het is alsof hij haar kan horen ademhalen.

‘Hé, professor. Ben je afgekoeld?’

‘Bobbie lijkt op de zon,’ zegt hij tegen de deur.

‘Dat is mooi.’

‘De zon, hoor,’ herhaalt hij voor de zekerheid.

‘Die pudding is anders ook heerlijk geworden.’

Leunend tegen de deur laat hij zich naar beneden glijden totdat hij op de vloer zit. ‘En ze had thuis nog wel geoefend met haken en breien,’ zegt hij treurig.

‘Dat halve citroenschilletje, dat doet het hem.’

‘Haar vingers waren er verkeerd voor.’

‘Gek hè, je proeft er niets van, maar het geeft toch iets fris.’

Nu merkt hij pas dat hij honger heeft. Ze hebben nog helemaal niet gegeten. ‘Mag ik een boterham?’ roept hij.

Het blijft even stil aan de andere kant. Dan draait ze de sleutel om.

‘Dag Igor,’ zegt Fenny terwijl ze de retirade binnenstapt. ‘Sorry, Nettie, ik ben een beetje laat.’

‘Zeg dat wel,’ zegt zijn oma vinnig. ‘En Igor is nog wel vroeger van zijn werk weggegaan om schoenen met me te kopen.’

‘Ik was een nagel kwijt. Ik moest de hele vuilnisbak omspitten. Zo, dus jij mocht eerder weg, Igor?’

Onbegrijpelijk dat mensen altijd maar vragen wat ze allang weten. Jack deed het vanmiddag ook. Die vroeg of hij de weg naar zijn oma’s werk wel wist. Noem een plek en hij weet hoe hij er moet komen. En ook hoe je soms een hele strip kunt besparen door één halte eerder uit de tram, de bus of de metro te stappen.

Fenny neemt hem met een kritische blik op. ‘Jij groeit ook maar door.’

‘Bij de twee meter stoppen we,’ zegt zijn oma. Ze trekt haar vest aan. Het heeft de kleur van de lammetjespap die ze gisteren hebben gegeten, met stroop en rozijnen. Het geheim is dat er een mespuntje zout en een losgeklopt ei doorheen moeten, zei ze. Lammetjes komen er niet aan te pas.

Fenny zegt tegen zijn oma: ‘Maar hij ziet er verder patent uit.’

Wat een geouwehoer. Hij luistert niet meer. Als hij zo doorgaat, zei Jack van de week, kan hij misschien wel naar klein metaal. Dan zit hij bij Theo van Aartje. Maar als hij nog één keer iemand zo’n dreun verkoopt zoals laatst met Elvis, dan ligt hij eruit. Dat zei Jack: eruit.

‘Ga je mee?’ vraagt zijn oma.

Buiten is het fris. Hij is blij dat hij zijn warme jack aanheeft. Hij is ook blij dat Fenny niet zijn oma is. Fenny met die lange, scherpe nagels.

‘Dus,’ zegt zijn oma op resolute toon.

‘Nou en of,’ zegt hij. Dat valt altijd goed.

In de winkel bekijkt ze iedere schoen die op de planken staat. Ze mompelt in zichzelf. Ze wil geen gympen, ze wil geen instappers, ze wil geen bandje over de wreef en ook geen gespje, en zeker geen blote tenen.

Misschien was Fenny toch een betere oma geweest. Die zou het meteen hebben geweten. Dáár: die gouden dingen. Met die hakken en die superpuntige punten.

Er komt een verkoopster die naar zijn oma’s maat vraagt. ‘Zo,’ zegt hij ongeduldig, terwijl hij zijn vuist balt. En hij wijst naar de gouden schoenen, waarvan de punten precies de maat van zijn piemel hebben.

‘Nee, dat meen je niet,’ zegt zijn oma.

De verkoopster komt terug met een doos.

‘Maar dit is pure onzin. Laten we praktisch blijven, Igor. Wanneer doe ik die nou aan?’

‘Leuk hè, dat de mode weer zo vrouwelijk is,’ zegt de verkoopster. ‘Uw zoon heeft er echt kijk op. Probeert u ze nou maar gewoon. Ze geven zo’n mooie kuit.’

Thuis kijkt hij expres nooit naar zijn oma’s blote voeten. Er zitten overal knobbels op. Gelukkig schuift de verkoopster ze meteen in de schoenen. Gelukkig heeft hij de maat goed voorgedaan: ze passen precies. Zijn ze tenminste eindelijk klaar.

Zijn oma wandelt op en neer voor de spiegel. Ze zwiept haar paardenstaart over haar schouder. ‘Vind je het wat? Ik voel me net een Dolly Dot.’

‘U kunt het hebben, hoor,’ zegt de verkoopster.

‘Nee, ik vroeg het aan hém.’

Hij petst zijn portemonnee neer op de toonbank. Poen zat.

‘Wat een zot cadeau,’ zegt ze tegen haar spiegelbeeld. Haar lippen trillen. Als ze maar geen bui krijgt. Hij ziet gewoon een bui aankomen. Haar ogen beginnen al rood te worden.

Wacht eens. Op zijn verjaardag had er om zijn zaklantaarn een strik gezeten, met een kaartje eraan. LICHT IN HET DUISTER VOOR IGOR, VAN OMA. ‘Er moet een strik om,’ roept hij uit.

‘Sst. Zo is het ook al een cadeau. Ik heb nog nooit van iemand zo’n mooi cadeau…’

‘Er moet een strik om! Een strik met een kaartje!’

Verschrikt zegt de verkoopster: ‘We hebben alleen stickers.’

‘Ja, maar die zijn voor Engeland en Polen!’

Zijn oma gaat zitten en doet de schoenen uit. ‘Als ze in een mooie doos gaan, vind ik het ook wel leuk. Met van dat vloeipapier eromheen. Dan ziet het er…’

‘Er moet een strik om! Anders is het geen cadeau!’ Hij begint met zijn hoofd te zwiepen. Wat zou ze zonder hem moeten beginnen, ze snapt de gewoonste dingen niet. Er kunnen wel ongelukken van komen.

Ze strijkt langs haar voorhoofd. Ze wringt haar voeten weer in haar afgetrapte laarsjes. Ze gaat staan en zegt tegen de verkoopster: ‘Wij kopen nooit iets in winkels waar ze geen strikken en kaartjes hebben. Sorry.’

Daarna gaan ze samen naar de supermarkt. Zijn oma zegt dat ze een appeltaart moet bakken om er weer bovenop te komen.

In de winkel draagt hij het mandje. Ze gooit er allerlei dingen in. Gelukkig is hij retesterk. Bij de kassa zegt ze met een stem die nog hoger en rebbeliger klinkt dan anders: ‘Weet je, het deeg moet een samenhangende bol worden, anders begin je niets. En als ik het me goed herinner, zorgen verkruimelde bitterkoekjes in de vulling voor een pikante toets. Tjonge, ik heb er nu al zin in. Jij ook?’

Nadat hij zijn helft van de appeltaart heeft opgegeten, gaat hij voor de televisie zitten. Haast zonder het te merken zucht hij een paar miljoen keer diep, en daardoor verstrijken er acht jaar.