Een snufje kruidnagelpoeder
Hij is altijd blij als het doordeweeks is. Dan heeft hij hartstikke veel te doen. Nu zeker, met het flipperen er ook nog bij. Het is maar goed dat hij een natuurtalent is: al drie keer heeft hij tussen de middag de boterhammen van Theo van Aartje gewonnen.
In het weekend valt er veel minder te beleven. Daar is het weekend ook voor bedoeld, zegt zijn oma, om op je achterste te zitten en met je duimen te draaien. Lisa denkt er anders over. Het liefst wil ze shoppen. Als hij iets voor haar koopt, doet ze later lekkere dingen met hem. Dat belooft ze meteen als ze de hangertjes met kleren uit de rekken grist. ‘Dan gaan we vanavond iets lekkers doen.’
Alleen al bij het idee gebeurt er van alles in zijn lichaam, het wordt net de flipperkast. Het lekkerste is als ze aan hem zuigt en zuigt, met kuiltjes in haar wangen, haar ogen dicht, alsof ze Bobbie met haar flesje is. Op hem zitten is ook lekker. ‘Nou ga ik jou eens lekker instoppen,’ zegt ze in zijn oor terwijl ze haar benen spreidt. Haar huid is klam, ze wil dat hij in haar tepels knijpt, ze schuurt haar bekken tegen hem aan, ze hijgt, toe nou, toe nou, ze bijt in zijn nek, zweetdruppels spatten van haar gezicht, ze spuugt in haar hand en wrijft tussen haar benen.
Vandaag heeft ze het op de juwelier voorzien. ‘Weet je wat? Als ik die oorbellen van je krijg, mag je me helpen met scheren,’ zegt ze, wijzend naar de etalage. ‘Scheer ik jou meteen ook, het hele zaakje, je ballen erbij. Kaal is het nog veel lekkerder.’ Ze duwt haar heup tegen de zijne.
Hij kijkt naar de oorbellen. Ze hebben de vorm van halve maantjes. Ze kosten bijna tachtig euro.
‘Iegie?’ Aanhalig leunt ze tegen hem aan terwijl ze doorgaat Bobbies buggy ritmisch heen en weer te bewegen. Bobbie heeft een grote gele muts op die half over haar ogen is gezakt. Ze mag van Lisa nooit naar buiten zonder iets op haar hoofd om haar fontanelletjevelletje te beschermen. ‘Doe nou niet zo vrekkig, man.’ Ze kruist haar handen en springt in een karatehouding. ‘Oeh. Ieg. Ik mats je. We hebben een deal. Wat heb je toch een goedkope vrouw aan me. Zie je dat briefje daar?’
GAATJES PRIKKEN – 12,50.
‘Dat doen we zelf. Scheelt jou meteen weer twaalfvijftig.’
‘Ach, wat een lief kindje,’ zegt iemand.
Ze draaien zich gelijktijdig om.
Er staat een oude dame over de buggy gebogen. Ze kijkt vriendelijk van Bobbie naar Lisa. ‘Nog maar een paar maanden oud, hè? Is het een jongen of een meisje?’
‘Een jongetje,’ zegt Lisa, terwijl ze het karretje zo schielijk naar zich toe trekt dat Bobbie zowat om haar as tolt.
Verontschuldigend zegt de vrouw: ‘Ik zat heus niet aan hem, hoor. Maar ja, iedereen met een jonge baby is momenteel een beetje schrikkerig, zullen we maar zeggen.’
Lisa strijkt haar haren achter haar oren. Ze bijt op haar onderlip, terwijl ze Igor hulpzoekend aankijkt.
‘Het is wel een goorlap,’ zegt hij na een moment.
‘Werkelijk?’ Met een bevreemd gezicht werpt de vrouw nog een blik op Bobbie. Dan loopt ze zonder te groeten door.
‘Nou ja!’ zegt Lisa. ‘Bobbie is helemaal geen goorlap. Ze kan het niet helpen dat ze moet poepen. Dat hoort zo.’
‘Maar ze is toch een meisje?’
‘Jawel, maar denk nou eens na, suffie.’
Hij houdt zijn mond maar.
‘Dus, krijg ik die oorbellen van je?’
Hij aarzelt. Dan vraagt hij het toch. ‘Stanley geeft je nu toch geld?’
Drie avonden in de week maakt ze bij Stanley groenten schoon en vult ze de bakken met salades aan. Dan past zijn oma op Bobbie. Soms haalt hij Lisa na haar werk op. Het is in de toko altijd gezellig. Stanley vraagt nooit dingen waarop geen antwoord mogelijk is, en toen laatst zijn wasemkap bijna van het plafond lazerde, hebben ze die samen gerepareerd. Stanley zou zo bij klein metaal kunnen.
Lisa zegt dat hij zijn vrouw mist. Die is namelijk dood. In de stille uurtjes in de toko is Stanley bezig met zijn lange, slanke vingers een kussen te naaien, met naald en draad, in de vorm van een hart, al gaat het volgens Lisa een beetje scheef uitvallen. Dat kussen wil hij ’s avonds mee naar bed nemen. En op zijn slaapkamer hangt een schilderij dat hij zelf heeft gemaakt, van een luchtballon, hoog in de hemel, met in het mandje twee uitgeknipte fotootjes van hemzelf en zijn vrouw. Zij was zijn eerste meisje geweest. Dat heeft hij op een avond zelf aan Igor verteld. ‘Jongen, je scharrelt wat en je doet wat, dat hoort bij je leeftijd, maar je eerste meisje… daar kom je altijd bij terug. Zul jij ook nog wel merken.’
‘Hoe dan?’ vroeg hij. Bobbie van Bij de Sluis woonde veel te ver weg, en trouwens, hij had nu Lisa.
‘Jongen, ik zie haar nog voor me, die eerste keer. Bijna achttien was ze,’ zei Stanley dromerig. ‘“Stan the Man” noemde ze me. Dat kan ik jou wel vertellen, Igor.’
Hij had het warm gekregen van plezier. ‘En een giraffe? Heb je die ook weleens gezien?’
Stanley hoestte even achter zijn hand. ‘Is dat soms jouw lievelingsdier?’
Stan begreep hem meteen. Dat heette: twee handen op één buik.
‘En waarom, brada?’
Maar dat kon hij natuurlijk niet zeggen.
‘Jawel,’ zegt Lisa terwijl ze de buggy de juwelierszaak in duwt, ‘maar Stan betaalt zwart. Kom op.’ Bij de toonbank zegt ze: ‘Mijn man wil graag die oorbellen uit de etalage voor me kopen.’
Hij is nog nooit eerder iemands man geweest. Het geeft hem best een goed gevoel. Hij tast in zijn binnenzak. Je gaat met Lisa op reis in de wijde wereld en wat neem je mee? Je oma’s pinpas.
‘Voert u de code even in, meneer?’
Je oma bedoelt het goed, zegt Jack vaak, Igor, ze bedoelt het alleen maar goed, je mag haar wel dankbaar zijn. Hij drukt op de ja-knop. Dankjewel, oma.
Zorgvuldig vouwt hij het bonnetje op en stopt het in zijn zak. Daar plaagt Lisa hem soms mee. Hou je de administratie goed bij? Dat we niet vergeten wat je voor me hebt uitgegeven?
Hij is aan het sparen voor een nieuwe mobiele telefoon, maar dat schiet op deze manier niet erg op.
Buiten is het keihard gaan regenen. Het lijkt wel de dag waarop ze Bobbie vonden. Hij weet eigenlijk niet eens hoe lang Lisa haar wil houden. Totdat Bobbie groot is duurt wel erg lang. Maar waarschijnlijk hoeft dat niet. Zodra Bobbie geen baby meer is, zal Lisa haar wel wegdoen. Hoeft hij ’s nachts tenminste geen flesje meer te halen. Het is een hoop gekloot, zo’n kleintje.
De hele weg naar huis loopt ze kroelerig tegen hem aan te plakken, blazend in zijn oor en met haar koude vingertoppen onder zijn T-shirt kriebelend terwijl hij Bobbie voortduwt. Hij is blij dat de stang van de buggy voor zijn kruis zit. Als zijn oma zou weten wat Lisa en hij… ‘Ik knip hem er nog eens af, Igor!’ Zijn dat soms ook goede bedoelingen? Lisa vindt het juist leuk als hij zijn broek uittrekt. ‘Wat een joekel,’ zegt ze vaak. Hij wordt weleens gek van haar geklets, maar ze heeft heel wat meer verstand van waar het op aankomt dan zijn oma.
Thuis wil ze meteen de nieuwe oorbellen in. Ze neemt niet eens de moeite om eerst haar haren te drogen. ‘Hoe gaan we dat doen,’ mompelt ze. ‘Wacht, ik weet het al.’ Alle kasten en laden keert ze binnenstebuiten totdat ze een kurk en een speld heeft gevonden. Ze doet een van de pitten van het fornuis aan en houdt de speld, geklemd in een ovenwant, in de blauwe gasvlam. Het puntje wordt roodgloeiend. ‘En nu alleen nog een paar ijsblokjes.’
In haar natgeregende truitje zit Bobbie in de buggy luidkeels te sputteren, haar bolle toet gerimpeld van verontwaardiging. ‘Geef haar maar even iets om op te sabbelen,’ zegt Lisa, met aan weerskanten van haar gezicht een ijsklontje uit het diepvriesvak. ‘Hoei, wat is dat koud. Hoe houden die Eskimo’s dat vol?’
‘Wat moet ik dan…’ Hij kijkt om zich heen.
‘Doe je vinger in de suikerpot en laat haar daar lekker aan zuigen. Ik geef haar zo haar fles. Crimineel, mijn oren vallen er zowat af.’ Ze begint van het ene been op het andere te springen.
Hij pakt de suikerpot, die bijna leeg is. Hij likt aan zijn wijsvinger en dompelt die knisperend onder. Behoedzaam, om geen korrels te morsen, buigt hij zich over de buggy. Zodra hij zijn vinger in de richting van Bobbies gezicht beweegt, hapt ze ernaar.
Haar mond sluit zich rond zijn vinger. Daarbinnen is het warm en nat. In haar mondholte beweegt haar zachte tongetje glibberig en zoekend heen en weer, als een flipper die erop belust is om te scoren. Dan pletten haar lippen zich tot een spleetje. Ze slaakt een smakkende zucht en begint uit alle macht te zuigen, trekkend en slurpend.
‘Ho!’ zegt hij geschrokken. Hij wil zich oprichten.
Achter hem lacht Lisa. ‘Hé, ze eet je heus niet op, hoor.’
Er rolt een rilling langs zijn rug. Om houvast probeert hij zijn blik op de suikerpot te richten, die ratatatataa ratatatataa van wit porselein is met blauwe bloemetjes erop, dat heet: Delfts blauw, en er zit een barst in de rand waarop het deksel kleppert, kleppert, op naar de zesduizend punten, maar dan laat Bobbie opeens los.
‘Ik ben zover, Ieg. Volgens mij zijn mijn oren helemaal verdoofd.’
Bobbie schopt met een kleddernat beentje naar hem, maar ze kijkt er peinzend bij, alsof ook zij zich afvraagt waarom Delfts blauw eigenlijk zo heet en niet Delfts wit. ‘Nou ga ik tv kijken, hoor,’ zegt hij boos en verward tegen haar.
‘Ieg, kom nou op met die naald. Je moet in me prikken. D’r bint een hoep te doen, mien jong.’ Ze ligt op de bank, met een theedoek slordig onder haar hoofd, haar knokige knieën hoog opgetrokken.
‘Ik wacht wel even op oma.’
Ze richt zich half op. ‘Doe nou wat we hebben afgesproken!’ Ze werpt zich weer achterover, duwt de kurk achter haar ene oor en sluit haar ogen.
Onzeker pakt hij de naald. Het puntje is niet rood meer, maar pikzwart.
Ze doet één oog open. ‘Je moet in één keer doorstoten, denk ik. Anders doet het vast pijn.’
Hij brengt de naald tot vlak bij het gladde bobbeltje op haar oorlel. Hij moet aan een slak zonder huisje denken. ‘Doe het zelf maar.’
‘Nee, dat vind ik eng.’
Het komt allemaal weer op hem neer. Hij heft zijn hand en drijft de speld door het weke vlees. Er welt een grote dikke druppel bloed uit op. ‘Whaa!’ schreeuwt hij. ‘Whaa!’ Hij probeert de speld los te wrikken, maar die zit muurvast in de kurk.
Ook Lisa zet het op een brullen. ‘Je scheurt de hele boel uit elkaar!’
‘Het bloedt! Het bloedt!’
‘Je sloopt mijn oor! Hou op! Laat los!’ Ze zet haar handen tegen zijn borst om hem weg te duwen.
De speld slipt door zijn vingers. Hij deinst achterwaarts en struikelt over de buggy, die met een bons omvalt. Bobbie begint te loeien.
Lisa laat zich van de bank op de vloer vallen. Kermend komt ze op handen en voeten omhoog. De kurk zit aan haar oor gespietst dat bleek en doorzichtig uit haar natte haren steekt. ‘Help! Help! Een nijptang!’
Hij holt naar de gangkast. De stofzuiger staat in de weg. De strijkplank klettert omver. De emmer met sponzen en zemer rolt door de gang. De kist met schoenpoetsspullen vliegt erachteraan. Daar, helemaal onderin, is eindelijk de bak met gereedschap. Hij sleurt hem zo heftig naar zich toe dat de schroevendraaiers over de rand stuiteren.
‘Ik ben hier!’ roept Lisa vanuit de badkamer, boven Bobbies gehuil uit.
Met de nijptang in de hand rent hij naar haar toe.
Ze staat voor de spiegel, haar neus zowat tegen het glas gedrukt. ‘Het bloedt amper. Wat ben jij toch een zenuwpees. Ik schrok me lam toen je zo begon te gillen. Geef die tang maar hier.’
Hijgend leunt hij tegen de deurpost terwijl zij met één korte ruk de speld lostrekt. De kurk valt in de wastafel. ‘Nou, dat viel best mee. Nu alleen nog ontsmetten.’
Hij volgt haar naar de keuken, waar ze tussen de potjes kruiden van zijn oma grabbelt. ‘Kruidnagelpoeder. Dat doodt echt alles.’ Ze klopt wat poeder op haar handpalm en wrijft er haar oorlel mee in. Dan haakt ze een oorbel door het verse gat. Even vertrekt haar gezicht. ‘Staat-ie?’
In de huiskamer huilt Bobbie met hikkende uithalen. ‘O Bobsemeisje!’ Lisa draaft erop af. Hij vliegt er meteen weer achteraan. Anders komen er nog ongelukken van.
Bobbie ligt te brullen in de gekantelde buggy. Samen zetten ze het karretje rechtop en gespen de baby los. ‘Helemaal drijfnat ben je,’ koert Lisa. ‘Stil maar. Igor gaat een handdoek voor je pakken.’
Als hij met de handdoek terugkomt, zit ze met een blote Bobbie op schoot op de bank. De doorweekte kleertjes liggen her en der op de vloer. Ze houdt Bobbie met één hand tegen zich aangedrukt en knijpt met de andere in haar nog ongeschonden oorlel. ‘Ik weet het al. Voor deze nemen we een leeg lucifersdoosje. Dat vangt de klap ook op, maar de speld komt er niet in vast te zitten. Hebben we ergens een lucifersdoosje? Wat een team zijn wij toch, hè? Nog even een gat in mijn andere oor, en dan gaan we scheren.’