Een mes

Zijn oma had weer eens niks in de gaten. Ze zag de dood niet eens staan. Ze dacht natuurlijk alleen maar aan zijn moeder. Al had de dood haar op haar schouder getikt, ze zou alleen maar ongeduldig hebben gezegd: ‘Nu even niet.’ Wel lekker om zo dom en argeloos te zijn: dan kreeg niets en niemand vat op je.

Maar wie nadenkt, moet uitkijken. Daarom is hij bij de aanblik van de dood gaan rennen en blijven rennen. Gelukkig heeft hij lange benen. Gelukkig slipt hij niet over een hondendrol. Gelukkig hebben alle trams goede remmen.

Pas als zijn hele lichaam dreunt en bonkt en dampt als de werkplaats op een drukke ochtend, gaat hij langzamer lopen. Zweet druipt in zijn kraag. Zijn oksels prikken. Zijn overhemd zit tegen zijn rug geplakt. Als de dood nu overal begint op te duiken, zal hij voortdurend op zijn tellen moeten passen. Hij wil niet in een kist waarop Elvis en de anderen bloemen hebben gelegd, zoals toen met Aartje. Als je dood bent, zijn je kansen verkeken om bijzonder te zijn.

‘Vandaag nemen we afscheid van Aartje, die een bijzonder meidje was. Gewoon zijn, dat kan iedereen. Anders zijn, dat is pas een kunst.’ Hij hoort het Jack nog zeggen. Jack droeg op de begrafenis een zwart pak dat hem te strak zat. En die trut van een moeder maar huilen.

Straks zit er bij hem thuis ook zo eentje. Zijn oma is ondertussen vast al bij haar. Zitten ze nu samen ergens koffie te drinken en te overleggen hoe ze het zullen aanpakken. Igor, doe dit voor ons. Igor, doe dat. Eén in huis die zich zonder hem geen raad weet, is heus al genoeg.

Er klopt iets niet met hoe de dingen de laatste tijd gaan. Hij hoort geluk te hebben. Geen gekloot.

Op zijn hoede loopt hij door de drukke straten totdat zijn knorrende maag hem een frietzaak in drijft. Van Theo’s geld neemt hij een bamibal. Het is tussen de middag, mensen staan frikandellen te trekken of een satétje te bestellen. Zodra ze de vettige zakjes en bakjes leeg hebben, gaan ze er gehaast weer vandoor. Zo te zien hebben ze allemaal een hoop te doen.

Oeh. Ieg. Ik mats je.

Iets kopen. Dat is wat je op zaterdag hoort te doen. Iets kopen voor je meisje. Daar is iedereen zo druk mee.

Hij neemt nog een bamibal. Hij heeft per slot van rekening alle tijd. Hij wel. Hij hoeft op zaterdagmiddag niet meer te winkelen en een hoop geld uit te geven. Heeft hij eindelijk toch weer eens mazzel. Nog even en hij voelt zich weer retegoed.

Weet je wat, hij gaat de versierde etalages bekijken. De koelkasten zijn in de aanbieding, maar hij heeft geen koelkast nodig. De champagne is twee halen, één betalen, maar daar krijgt hij vast weer koppijn van. De sokken zijn sterk afgeprijsd, maar hij heeft al sokken aan.

Bij iedere winkel staat hij een hele tijd stil. Af en toe stampt hij met zijn voeten. Het wordt al kouder. Als het gaat vriezen, kunnen de schaatsen uit het vet. Hij kan vooruit én achteruit schaatsen. Dat heet: een dubbeltalent. Maar zijn oma kan het ook. Iedereen die in Nederland is geboren, kan het, net zoals zwemmen. Zelfs Theo van de ploppen schaatst. Zoiets telt niet, je kunt het niet bijzonder noemen.

Een gure wind blaast hem in het gezicht. Hij trekt zijn sjaal strakker aan en steekt de handen diep in de zakken van zijn jack. O nee, de taartschep zit nog in zijn zak. Denk je dat je even een middagje voor jezelf hebt, maar niks hoor. Zijn oma rekent erop dat hij dat ding repareert. Hij zal naar de werkplaats moeten.

Er komt net een tram aan.

Nog een geluk bij een ongeluk: de schoonmaaksters zijn er en laten hem binnen als hij zijn pasje van de kantine laat zien. Ze hebben allebei een hoofddoek en een snor. Ies koeltoer, zegt Elvis altijd en dan lacht hij zo hard dat de meeëters uit zijn neus springen.

‘Wat laten liggen?’ vraagt de ene.

‘Nee, overwerken,’ zegt hij. Hij houdt de taartschep omhoog.

‘Wij ook. Gisteren ander werk. Maar niet tegen de baas zeggen.’

‘Ikke niet,’ zegt hij. Met Jasper wil hij sowieso niet meer praten, en Jack lult alleen maar over hem, dus die blijft hij ook uit de buurt.

Hij loopt door de versgedweilde gang. Het is vreemd om hier geen ander geluid te horen dan dat van zijn eigen voetstappen, het gerinkel van de emmers van de schoonmaaksters en hun kakelende gepraat in een taal die hij niet verstaat. Als het op de werkplaats altijd zo rustig was, zou Bobbie met het moeilijke hoofd niet zijn weggegaan. Ze zou iedere dag theedoeken zijn komen inpakken. Maar zonder lawaai heb je nu eenmaal geen productie.

Het was leuk geweest haar weer te zien, die middag dat ze de baby terugbrachten. Hij had haar meteen herkend, maar zij hem niet, daar had Stanley wel voor gezorgd. Die had hem nog dieper de bosjes in getrokken en zijn hand voor zijn mond gehouden, toen zij in een rode jas en met een witte muts op in het halve donker op de speelweide was opgedoemd. Het had hem niks verbaasd. Hij had haar al verwacht, direct bij de aanblik van het verbleekte stuk rood-wit lint dat om de boom geknoopt was waaronder ze de baby hadden neergelegd.

‘Ai baja,’ had Stanley schor gemompeld. ‘Plaats delict. Dit is for real, man. Met dat lint heeft de politie toen het terrein afgezet, na het misdrijf.’

‘Wat voor misdrijf?’

‘Laat maar, Igor.’

Het leek hem niet dat de politie er iets mee te maken had. Het lag veel meer voor de hand dat Bobbie, wanneer ze in Bij de Sluis klaar was met honing en kaarsen verkopen, erop uit trok om in de omgeving bomen te versieren. Dit was vast een van haar lievelingsplekjes. Kon ze vandaag gelijk mooi kleine Bobbie meenemen. Die had in het natte gras liggen te brullen van het huilen. Ze maakte zoveel kabaal dat zijn eigen Bobbie al aan de rand van het veldje had opgekeken. Meteen was ze er in draf op afgegaan. Gelukkig had ze volop verstand van baby’s.

Hij duwt de deur van de afdeling klein metaal open. De werkbank van Theo van Aartje is keurig opgeruimd. Je ziet direct dat Theo iemand zonder fantasie is: hij legt zijn schroevendraaiers op kleur. Blauw bij blauw, geel bij geel. En ook raar, hij heeft nergens zijn naam op geschreven. Aan Theo is nou werkelijk helemáál niets bijzonder.

Hij klemt de taartschep van zijn oma in de bankschroef en slijpt het randje zo scherp als een mes. Dat mag niet zonder beschermende bril, maar dat maakt hij zelf wel uit. Dan haalt hij het dolgedraaide schroefje uit het handvat, boort het gat keurig uit en zet er een nieuwe schroef uit Theo’s la in. Dat heet: stelen van de baas. Maandag zal Jack langskomen en een schroef missen en nooit, nooit zal hij te weten komen wie de dief was.

Met een grimmig gevoel van voldoening poetst hij met zijn mouw zijn vingerafdrukken weg. Hij stopt de taartschep weer in zijn zak.

Op de klok boven de deur ziet hij dat het vier uur is. Nog steeds zeeën van tijd. Je zal maar zoveel tijd hebben. Dat heeft hij anders nooit.

Hij gaat naar de kantine om te kijken of iemand daar zijn brood heeft laten liggen. Hij heeft er nog nooit zelf het licht hoeven aandoen, hij moet zoeken naar het knopje. In het donker ruikt hij schoonmaakmiddel, in plaats van Elsies koffie. Als het licht flikkerend aanfloept, ziet hij de stoelen omgekeerd op de tafels staan. In niets lijkt de kantine op de plek waar hij Jack voor het eerst melk zó uit het pak zag drinken.

Naast de frisautomaat staat de flipperkast. Zijn stemming zakt weer helemaal tot in zijn tenen. Hij bukt zich, trekt de stekker eruit en snijdt met één haal van de taartschep het snoer in tweeën. Zo, die heeft voorlopig geen praatjes meer.

Hij doet het licht weer uit. In de gang is het nu ook bijna donker, maar hij kent de weg naar zijn eigen afdeling op zijn duimpje. Hoek om, hoek om, en hij is in de hal waar ooit de beste stacaravans van de wereld werden gemaakt. Zonder stacaravans zaten we nog steeds in een grot, maat.

Alle Deluxes met zijn handtekening onder het klaptafeltje zijn allang weg.

Linksachter is Jaspers glazen hok. Daar zit Jasper de hele dag zijn pennen te tellen terwijl eerlijke erwten en pluizen het echte werk doen. Hij gaat er naar binnen en laat zich neer op Jaspers stoel, die even piept. Dan wordt het weer stil. Zo stil dat hij heel in de verte de stemmen van de schoonmaaksters hoort, en ten slotte de klap waarmee ze de voordeur achter zich dichttrekken. Ze zijn hem vergeten. Of ze dachten dat hij ook al weg was.

Nu is hij helemaal alleen. Lekker rustig. Zijn oma zou het vast niet eens merken als hij hier tot maandagochtend bleef zitten. Die heeft het veel te druk met zijn moeder om hem te missen. Ze zei vanochtend dat ze een hoop met haar te bespreken had. Nou, laten die twee maar lekker met elkaar kwekken. Als ze maar niet denken dat hij ook van alles wil bespreken. Krijgt hij dat weer.

Hij haalt de taartschep uit zijn zak om zijn vakwerk nog eens te bekijken. Het blad is zo scherp dat hij zijn vinger eraan snijdt. Er komt een dikke bloeddruppel uit, maar hij voelt niets. Net als Lisa, toen met haar oren. Lisa voelde ook helemaal niets.

Na een tijdje merkt hij dat hij dorst heeft. Hij gaat terug naar de kantine. Uit Elsies koelkast haalt hij een aangebroken pak melk. Terwijl hij ervan drinkt, kijkt hij in het vriesvak of er nog wat over is van de Cornetto’s die Simon laatst op zijn verjaardag heeft uitgedeeld. Nog een hele doos. Er staat een bakje ijsklontjes op. Hij moet het uit het vak halen om de doos met ijsjes open te kunnen maken. Het is zo koud dat het aan zijn hand vastkleeft.

Schiet op, Iegie, mijn oren zijn helemaal verdoofd. Doe nou wat we hebben afgesproken. Ben jij een held of een vlaflip?

Hij pakt zijn telefoon en zet hem uit. Ze belt toch niet meer. Je moet praktisch blijven. Dan haalt hij om te beginnen vier Cornetto’s uit de doos, zet de ijsblokjes terug en doet het vriesvak weer dicht.

Zul je Elvis en Theo van Aartje maandag horen als blijkt dat hij hier het hele weekend prinsheerlijk Cornetto’s heeft zitten eten. Er zijn vast niet veel mensen die zomaar op dat idee zouden komen. Het is niet iets voor gasten zonder fantasie. Ook Jack en Jasper zullen eindelijk weer inzien wat hij waard is. I-gor! Sorry, maat, we hadden eventjes stront in onze ogen. Een tweede zoals jij hebben we hier niet. Visie en lef, dat is jou op het lijf geschreven. Je bent een gouden kracht, man.

Gewoon doorgaan met ademhalen. Dan gaat de tijd vanzelf voorbij. En eigenlijk heeft hij toch niets anders meer te doen.