Een flesje bruin bier

Zijn oma zegt dat ze Lisa even een beetje moeten ontzien. Denk eraan, Igor, probeer haar niet op haar zenuwen te werken. We hebben het goed met elkaar, en dat moeten we zo zien te houden. Hoe hebben we het met elkaar?

Retegoed, zegt hij.

Jasper heeft groot nieuws. De Deluxe heeft een nieuwe uitvoering gekregen, met verchroomde sierstrips, een modern tuimelraam bij het keukenblok en vurenhouten panelen op de inpandige bergruimten. ‘Chic toch?’ zegt hij.

Igor vindt het drie keer niks. Hij wil de oude Deluxe terug. Een weeklang staat hij met zijn handen in de zakken nors toe te kijken hoe Jasper aan Elvis en de anderen de nieuwe montagetechnieken uitlegt.

Op vrijdagmiddag moet hij na het werk bij Jack op kantoor komen. Hij krijgt een blikje bier van hem. Ze zitten prinsheerlijk tegenover elkaar, de voeten op Jacks bureau, en bespreken de situatie. De situatie heet: werkweigering.

Soms veranderen er dingen, maat. Als dat niet gebeurde, zou iedereen nog steeds in berenvellen rondlopen en in grotten wonen. Dan waren er niet eens stacaravans. De afgelopen week zullen we door de vingers zien. Maar maandag ga je presto met de nieuwe Deluxe aan de slag. Geen gekloot meer.

Jack geeft een klap op zijn bureau, waarop een doos tissues staat. Die zijn voor als hij situaties met wijven bespreekt. Wijven moeten dan altijd huilen.

Als Igor buiten komt, is Frans al met het busje vertrokken. Heeft hij mooi schijt aan. Gaat hij gewoon lopen. Pakt hij onderweg presto nog een biertje. Hij maakt zelf wel uit wat hij doet.

In het café aan het eind van de straat is het nog stil. Een vrouw met een zwarte bloes die telkens schuin van haar ene schouder glijdt, tapt een biertje voor hem en schuift het over de toog naar hem toe zonder haar gesprek met een paar oude mannen aan de bar te onderbreken.

Hij gaat zitten aan een tafeltje bij het raam. Het bier is lekker koud. Maar dan heb je het verder wel gehad. Er staat hier niet eens een flipperkast, en er is niets anders om naar te kijken dan de bestofte gele plastic tulpen in het vaasje op tafel. ‘Kijk nou,’ zou Lisa zeggen. ‘Wat mooi. Net echt.’

Hij knakt een bierviltje doormidden en scheurt het in kleine stukjes die hij in de asbak propt, zoals zij ook altijd doet. Dan haalt hij zijn telefoon uit zijn zak en kijkt ernaar. Het zou leuk zijn als iemand hem belde. Zelf heeft hij geen tegoed meer omdat hij telkens heeft moeten checken of Stanley zijn hulp nodig had. Stel dat de wasemkap opnieuw naar beneden was gepletterd. In zo’n keuken kan van alles gebeuren. ‘Igor! Goed dat je belt. Ga er even voor zitten. Doe ik net die loempia’s van me in het vet gooien, en wat denk je? Een steekvlam van hier tot aan Paramaribo. Gelukkig stond de brandblusser klaar. Maar jongen, je zou me nu moeten zien. Ik lijk wel de Verschrikkelijke Sneeuwpop.’

Stanley schatert het dan uit, blij met alweer een goede afloop. Als zijn scherpgeslepen messen opeens uit het rek omlaagstorten, scheren ze rakelings langs zijn bast. Als hij uitglijdt over zijn spekkoekgladde vloer, slipt hij krijsend drie keer in het rond, maar belandt nog net niet met zijn kop in een pan kokendhete soep op het fornuis. Toen er laatst in de oven een bojo ontplofte en het plafond gelijktijdig naar beneden kwam, heeft hij met een schuimspaan de deegslierten en de brokken gipsplaat in één lel de deur uitgeslagen.

‘Ah. Igor. We kunnen zelf voor de goede afloop zorgen, jongen.’

Als je het zo bekijkt, is Stanley een van de weinige mensen die hij kent over wie hij zich geen zorgen hoeft te maken. Stanley dopt zijn eigen boontjes. Stanley weet wat hij doet, terwijl hij er wel helemaal alleen voor staat. Kind noch kraai, noemt zijn oma dat. Stanley zegt het zelf ook: ‘Sta ik hier weer in m’n eentje in die pannen van me te koekeloeren. Blij dat je belt. Bij jou ook alles onder controle?’

Dankbaar zegt hij dan: ‘Ja hoor, de knoop zit nog in mijn das.’

‘Kleine moeite. Luister, brada. Wanneer meer mensen een kleine moeite deden, zouden minder mensen een grote moeite hoeven te doen.’

Hij pakt nog een bierviltje en scheurt het kapot. Zijn glas is allang leeg. Hij loopt met zijn pinpas naar de bar om te betalen.

‘Onder de twaalfvijftig kun je hier niet pinnen. Dus hoe lossen we dat op?’ De barvrouw laat haar tong peinzend langs haar onderlip glijden. ‘Weet je wat, geef een rondje. Dat is toch ook veel gezelliger dan in je eentje drinken?’

De oude mannetjes aan de bar leven helemaal op. Ze kijken elkaar aan en beginnen te knikken. Een rondje van meneer hier.

Hij hapt in het schuim van zijn nieuwe biertje. Hij drinkt het achter elkaar leeg. Hij merkt nog niet dat het nu gezelliger is. Weifelend zegt hij: ‘Doe nog maar een keer.’

‘Gelazer met je meisje?’ vraagt de vrouw. Ze houdt haar hoofd afwachtend schuin. ‘Of gelazer op het werk?’

Hij leunt tegen de bar, dan kan hij beter in haar bloes kijken.

‘Nou? Je bent op vrijdagmiddag toch niet voor niets alleen in het café?’

Ze heeft knoeperds van tieten. Vroeg ze maar niet zoveel.

Als hij niets terugzegt, lacht ze nog even naar hem en gaat dan verder met glazen spoelen. Maar ze let goed op hem, want telkens als zijn bier op is, zet ze een vol glas voor hem neer.

Langzaamaan wordt het drukker. Er dringen zoveel mensen om de bar dat hij zich schrap moet zetten om niet van zijn plek te worden verdreven. Zijn oren toeteren van het gepraat, het gelach en de luide muziek die nu op staat. Met beide handen houdt hij zich vast aan de koperen stang, want de vloer ligt een verdomd stuk schever dan hij dacht.

De oude mannetjes zijn verdwenen. De barvrouw en haar zusje, in dezelfde afzakkende bloes, met dezelfde joekels, tillen gelijktijdig druipende glazen omhoog, zo vlug dat ze amper van elkaar te onderscheiden zijn.

Gelazer op het werk, zei ze. Nou en of. Zeker weten. In een Deluxe horen de deurtjes van de inpandige bergruimten van spaanplaat te zijn. En de sierstrips waren altijd van… waren altijd van… Jasper is een vlaflip, en Jack ook. ‘Vlaflip!’ schreeuwt hij.

Iemand rammelt aan zijn schouder. ‘Nu heb je wel genoeg gehad, mop. Kom maar effe pinnen.’

Iedereen kijkt naar hem. In elkaar krimpend duwt hij zijn arm voor zijn gezicht. Gelukkig dat hij zijn jack aan heeft. Gelukkig dat de mouwen ervan dikker zijn dan de dikste tieten. Gelukkig dat hij zijn kop er altijd bij weet te houden.

‘Pak je pas nou maar.’

Ze heeft een lieve stem en ze kan zo leuk lachen en hij peutert in zijn portemonnee naar zijn pasje en dat duurt een hele tijd en iemand anders zegt ineens is dat niet een van die kleinwijze jongens van de sociale werkplaats ik heb hem laatst nog bij me aan de kassa gehad nee echt ik weet het zeker moeten we niet even iemand bellen om hem hier op te halen want die komt vanavond nooit meer op eigen kracht thuis.

‘Whoa,’ zegt hij. Hij ligt op de schuine vloer.

De barzusjes buigen zich over hem heen. Moeten we je laten ophalen zeg eens wie we kunnen bellen heb je een telefoonnummer.

Hij doet zijn handen omhoog en knijpt in hun joekels. Nu zeggen zij allebei ook whoa en rot een eind op jongen of ik pleur je gewoon op straat dus werk nou even mee en.

Als hij zijn ogen weer opendoet, kijkt hij in het boze gezicht van zijn oma.

De volgende ochtend bonkt zijn hoofd alsof het de afdeling klein metaal is. Zijn ogen rammelen pijnlijk in hun kassen. Zijn keel is zo droog als een boterham van eergisteren met niets erop.

Lisa slaapt nog. Wanneer ze bij Stanley heeft gewerkt, mag hij haar nooit vroeg wakker maken. Maar hij heeft zelf nu toch ook geen zin in lekkere dingen.

Hij staat op en gaat onder de douche. Hij trekt zijn spijkerbroek aan die niet in de was is.

Zijn oma staat in de keuken bij het aanrecht koffie te drinken. ‘Ik hoop dat je je goed belazerd voelt,’ zegt ze. ‘Dit flik je niet nog een keer. En zeker niet nu Lisa al zo gespannen is.’

Hij voelt aan zijn hoofd.

‘En je gaat de deur niet meer uit zonder strippenkaart. Hoe kom je erbij om zo stom te zijn? Als jij zo nodig op stap moet, zorg je zelf maar dat je weer thuiskomt. De volgende keer kom ik je niet meer halen. Of wou je soms dat ik voortdurend achter je aanloop?’

Ze zet haar kopje met zo’n dreun neer dat het tot ver in zijn achterhoofd lijkt te onweren. Ze loopt de keuken uit en komt even later terug, haar jas over haar arm en een strippenkaart in haar hand. ‘Hier. Stop in je portemonnee.’

Ze trekt haar jas aan. ‘Ik heb Bobbie haar fles al gegeven. Ik ga naar mijn werk.’

Hij begrijpt er niets van. ‘Moet ik ook, dan?’

‘Igor, het is zaterdag. Ik val in voor Connie, die mankeert weer eens wat. Zie je nou wat alcohol doet? Je verwoest er je hersencellen mee. En daar kun je beter zuinig op zijn, helemaal in jouw…’ Ze bijt op haar lip. ‘Ga je me trouwens nog vertellen wat je in dat café te zoeken had?’

Hij weet het niet meer.

Ze aarzelt even. ‘Nou, geef me dan maar een kus.’

Als ze weg is, drinkt hij achter elkaar vier glazen water. Hij zou voordat Lisa wakker wordt stiekem een grote stapel boterhammen kunnen smeren, maar hij heeft geen trek. Op de bank voor de televisie voelt hij zich te beroerd om te zappen. Hij laat zijn hoofd in zijn handen zakken en sluit zijn ogen.

Na een hele tijd hoort hij Lisa in de slaapkamer tegen Bobbie praten. Even later komt ze de kamer binnen. Als ze hem ziet zitten, haalt ze luidruchtig haar neus op. ‘Kom ik gisteravond thuis van Stanley, lig jij zo lam als een Maleier in bed te ronken. Nettie was helemaal over de rooie.’

Hij wil het haar uitleggen, want opeens weet hij het weer. Gelazer op het werk. Maandag moet hij verchroomde sierstrips op de Deluxe zetten. Terwijl iedereen weet dat er aluminium strips op horen. Hij moet een tuimelraam boven de keukenblokken monteren. Terwijl de Deluxe klikramen heeft. Hij moet vurenhouten panelen op de inpandige bergruimten lijmen. Terwijl hij nog nooit een Deluxe heeft gezien zonder spaanplaten panelen op de inpandige bergruimten.

‘Ik zeg wat tegen je!’ Wijdbeens komt ze voor hem staan. ‘Geld voor een nieuwe tas voor mij heb je niet, maar geld om te zuipen wel. Jongen, ik baal als een stekker van jou. Jij denkt alleen maar aan jezelf.’ Ze duwt een priemende vinger in zijn schouder. ‘Als het om mij gaat, ben je een gore krent en ondertussen neem je het er zelf lekker van.’

Niemand zit te wachten op een Deluxe die er niet meer uitziet als een Deluxe. Stel je voor dat hij er niet meer uitzag als zichzelf.

Ze stampvoet. ‘Hoeveel heb je uitgegeven? Nou? Daar had ik vast gemakkelijk die tas van Miss Etam van kunnen kopen, hè, die groene? Je durft het zeker niet te zeggen, hè? Ik zie het aan je. Lafbek.’

Ze is niet in een leuk humeur. Goed dat hij dat meteen ziet. Hij gaat koffie voor haar maken, dan lacht ze wel weer.

Als hij wil opstaan, komen haar handen omhoog alsof ze hem op haar meisjesmanier om zijn oren wil petsen, maar dan draait ze zich ineens om. ‘Ha!’ roept ze terwijl ze de kamer uit rent. Een tel later is ze alweer terug, met zijn jack. ‘Kijk ik toch gewoon zelf even op het bonnetje. Denk maar niet dat je voor mij iets geheim kunt houden.’ Ze graait in zijn zakken. Haar ogen beginnen te schitteren. ‘Als ik het niet dacht.’ Ze zwaait met een klein opgevouwen papiertje in zijn gezicht.

‘Stomme doos,’ zegt hij, ‘dat is iets anders.’

‘Ieg. Hoe noemde je mij?’

‘Stomme doos.’

Even staat ze hem verdwaasd aan te kijken. Dan gooit ze haar hoofd in haar nek en giert het uit. ‘Raar dingetje van me.’ Ze klapt zowat dubbel van het lachen. Ze spreidt haar armen en belandt met een sprong boven op hem. ‘Nooit stomme doos tegen de baas zeggen, hè? Waar heb je dat nou weer opgepikt?’ Haar hand wriemelt in zijn kruis.

Het zou rustiger zijn als ze maar één bui tegelijk had. Maar zijn jodokus denkt er anders over. Die vindt het wel lekker.

‘Zo.’ Ze leunt tegen hem aan. ‘En nou gaan we gezellig samen kijken hoeveel geld ik van je krijg om een nieuwe tas te kopen.’ Ze vouwt het papier open. En dan zit ze opeens helemaal stil en zegt niets meer. Het lijkt wel alsof ze is opgehouden met ademhalen.

‘Het hing bij Albert Heijn,’ flapt hij eruit.

Ze vraagt niet wat hij bij de supermarkt deed. Ze zucht een paar keer bibberig. Dan staat ze op. Het briefje valt op de grond. Met gestrekte armen, alsof het haar moeite kost haar evenwicht te bewaren, loopt ze naar de slaapkamer.

Hij blijft met gespitste oren op het puntje van de bank zitten. Misschien kruipt ze weer in bed. Dat doet hij zelf soms ook als hij geen zin heeft om over iets na te denken. Hij buigt zich voorover, raapt het briefje op en strijkt het glad. Dat is netter.

Daar is ze weer, beladen met plastic tassen. Jachtig loopt ze pal langs hem heen de kamer uit. Een ogenblik later hoort hij de voordeur dichtvallen.

Er gaat hem een licht op. Ze wil niet terug naar de kippen, dat wist hij toch, ze gaat zich ergens veilig verstoppen.

Hij schiet erachteraan. Aan het eind van de galerij haalt hij haar in. Hij pakt haar beet. ‘Maar je moet toch voor Bobbie zorgen?’

‘Ik ga naar huis,’ zegt ze.

Van verbazing laat hij haar los.

‘Ik ga naar huis. Dat zou jij ook doen als je mij was. Snap je het niet? Ze hebben al die moeite gedaan. Ze zijn helemaal naar Amsterdam gekomen… Het kan ze wat schelen, Ieg.’

‘Maar daar ga je dood.’

Met grote ogen kijkt ze hem aan.

‘Je gaat daar dood. Dat zeg je zelf.’

‘Dat zei ik alleen maar. Jij neemt alles altijd zo letterlijk.’

In paniek begint hij aan zijn haar te trekken. ‘En Bobbie dan?’

‘Die kan ik toch niet meenemen?’ zegt ze op redelijke toon. ‘Hoe moet ik ze dat ooit uitleggen? Daar begin ik niet aan, hoor. Breng haar maar terug.’

‘Terug?’

‘Ja, naar waar we haar hebben gevonden. Dat is toch logisch?’

Het komt vast door al die biertjes dat zijn hersens het niet kunnen bijbenen. ‘Moet dat, moet dat echt?’

‘Anders is het toch zielig voor haar?’ Ze hijst de tassen op haar heup. ‘Nou, doei. Ik bel je nog wel, om te horen hoe het is afgelopen.’

Lisa, Lisa, kijk nog een keertje naar mij! Maar ze is al door de klapdeur verdwenen.

Gelukkig vergeet hij nooit iets: het was op die speelweide, onder die grote boom met twee jongetjes erin. En de trein vertrok vanaf spoor 10 b.

Hij trekt Bobbie haar oranje truitje aan. Het valt niet mee om haar armpjes door de mouwen te krijgen. Hij gespt haar in haar kar. Ze is er meestal dol op om rondgereden te worden. En als hij er een speen in doet, zal ze vast wel zoet blijven.

De speen ligt bij haar kleertjes. Hij duwt hem in haar mond. Kan de rest van haar rommel nu eindelijk mooi zijn kamer uit. Hij haalt een vuilniszak uit de keuken en propt alle babyspulletjes erin, ook de rammelaar. Dan rijdt hij Bobbie de deur uit. Beneden gooit hij de vuilniszak in de container.

Straks moet hij twee keer overstappen. En in Ommen ook nog met de bus. Hij weet het nog precies, dus ook hoe eng het was, die lange reis, zelfs al was Lisa toen mee. Nu moet hij het in z’n eentje zien te klaren. Als het nou zo was dat Bobbie iets belangrijks te doen had op de plek waar ze vandaan komt. Maar ze is een baby, ze kan nog niks. Waarom zou hij eigenlijk de moeite doen om haar terug te brengen? Wie heeft daar wat aan? Of hij haar nou daar onder die boom legt, of hier ergens in de bosjes, veel maakt het niet uit.

Hij buigt zich over het karretje. Ze hikt en sputtert. ‘Ma-ma,’ pruttelt ze. ‘Ma-ma-ma.’

Hij brengt zijn gezicht vlak bij het hare. ‘Nee, ik ben Igor.’

Ze trekt een pruillip. Straks gaat ze nog huilen. Er hangt hem van alles boven het hoofd. Poepluiers. Gebrul om een flesje. Terwijl hij zelf vandaag nog niet eens heeft gegeten. Hoeveel zorgen kan een mens in z’n eentje eigenlijk aan? En meteen krijgt hij een idee. Natuurlijk, zo gaat hij het doen. Dat heet: twee vliegen in één klap.

Snel zet hij zich in beweging, terwijl hij de buggy met gestrekte armen voortduwt. Een regenvlaag klettert kort en heftig in zijn gezicht. Met het Bobbiemonster heb je ook altijd superslecht weer.