3 dl melk
Igor is toegelaten op de sociale werkplaats. Zijn oma leest en herleest de brief waar het zwart op wit in staat, en dan leest ze hem voor alle zekerheid nog een keer. Het ongeloof staat op haar gezicht geschreven. Iets voetstoots aannemen is niks voor haar, maar de boodschap is glashelder, onomwonden en voor maar één uitleg vatbaar: Igor is toegelaten op de sociale werkplaats. Ze gooit haar armen in de lucht en rent juichend door hun flat.
‘Ik zei het toch,’ zegt hij.
Buiten adem strijkt ze de gekreukelde brief glad. Ze zegt dat ze hem gaat inlijsten en boven haar bed ophangen. Dan weet ze iedere ochtend zodra ze wakker wordt, tenminste zeker dat ze het niet heeft gedroomd.
Bewaart hij zelf gewoon de envelop. Daar staat zijn naam óók op.
Volgens de brief zijn ze welkom om op de werkplaats te komen kennismaken, als ze daar zin in hebben. Reken maar, tettert zijn oma. Ze zal direct een afspraak maken en een halve dag vrij nemen. ‘Ben je niet blij?’ vraagt ze.
Dat is hij altijd al. Er bestaan wel honderd verschillende ziekten en hij heeft ze geen van alle. Sommige mensen zijn kaal, maar hij niet. En stel dat er een aardbeving komt en het licht uitvalt, dan heeft hij altijd nog zijn zaklantaarn. Die heeft hij voor zijn verjaardag gekregen. Er zit een knoeperd van een batterij in. Om te testen of een batterij nog goed is, moet je eraan likken. Lang niet iedereen weet dat. Je hebt er een IQ van minstens zestig voor nodig. Hij gniffelt even in zichzelf. Zestig! Stel dat je zestig batterijen moest vasthouden: daar zouden de meeste mensen niet eens genoeg handen voor hebben. Sukkels.
Met haar pols wist zijn oma het zweet van haar voorhoofd. Ze ploft naast hem neer op de bank en legt haar voeten op het tafeltje waaronder het snoer van de televisie met leukoplast is vastgeplakt. ‘Rustig doorgaan met ademhalen,’ zegt ze, ‘anders blijven we erin, Igor.’
Diep ademen, want een zucht geeft lucht. En hoe harder je zucht, des te sneller gaat de tijd. Dat beweert ze altijd, en het klopt nog ook.
Na flink wat zuchten zitten ze samen al in de metro, op weg naar de werkplaats. Zij heeft haar haar heel anders dan normaal, het lijkt wel een taart. Ze blijft maar naar het zijne loeren, met samengeknepen ogen, alsof ze van plan is het met spuug achter zijn oren te plakken. Hij moet haar scherp in de gaten houden, wil hij zo meteen niet voor paal komen te staan.
‘We zijn op weg naar je toekomst,’ zegt ze terwijl ze uitstappen.
Als het nou maar wat is. Anders moet hij de boel weer kort en klein slaan.
‘Je bent net zo goed als ieder ander,’ verzekert ze hem wanneer ze samen voor de grote stenen poort staan. ‘Kom op, jij gaat voorop.’
Van de spanning zit er een luchtbel in zijn buik. Hij boert een paar keer hard. Dan stapt hij naar binnen. Zij maakt van de gelegenheid gebruik om vliegensvlug zijn kraag plat te strijken, zijn schouders af te kloppen en zijn bloes wat dieper achter in zijn broek te duwen, maar hij merkt het amper. Herrie komt hem tegemoet, gebonk, geknars, gegier, gedreun, gekletter. Het geluid van nietpistolen, lasapparaten, hamers, zagen en vijlen. Hij ruikt lijm, metaal en smeltend plastic.
Hij herademt. Hij is pas in de hal en voelt zich nu al helemaal thuis.
Op de terugweg vertelt zijn oma aan iedere lantaarnpaal en elk stoplicht hoe gelukkig ze is dat hij zo in de smaak is gevallen. Om het te vieren zullen ze voor vanavond iets lekkers gaan halen in de toko in de hal van het metrostation, net zoals laatst, toen hij zestien werd. Hoeft zij straks niet te koken.
Zij denkt niet erg ver vooruit. Hij wel. Hij denkt al aan maandag. Het liefst zou hij beginnen op de afdeling waar gele stickers op dozen worden geplakt die helemaal naar Engeland en Polen gaan. Nog liever natuurlijk zou hij mixers in elkaar zetten. Of stofzuigers. Of eigenlijk stacaravans. Er wordt op de werkplaats te veel gemaakt om op te noemen. Stoelen, wasknijpers, babypoppen, haardrogers, wasrekken voor de HEMA. En dan hebben ze ook nog theedoeken-inpakken.
‘Ik ga bij de stickers,’ zegt hij.
‘Ik ga bij de stickers, wie?’
‘Ik ga bij de stickers, oma.’
Ze knijpt in zijn mouw. ‘Maar hebben ze dan al gezegd dat je daar komt? Dat heb ik gemist. Igor?’
Onrustig beweegt hij zijn hoofd heen en weer. Als iemand iets over de stickers had gezegd, zou hij het wel hebben onthouden, want hij vergeet nooit iets. Het is meer dat hij aanvoelt dat hij hoe dan ook bij de stickers en de dozen zal belanden en die dus maar het beste leuk kan vinden. Van ongeduld begint hij te zweten. Zijn oma altijd met haar vragen. En nu nog eens wat. Hij wil een overhemd met een das. Net zoals Jack, de bedrijfsleider. Jack heeft hem op zijn schouder geslagen en ‘maat’ tegen hem gezegd. Hij dronk melk zó uit het pak. Hij heeft hangwangen en een dikke buik.
Zijn oma stribbelt tegen, ze moet de televisie eerst afbetalen en als ze niet snel een paar nieuwe schoenen koopt, krijgt ze nog eksterogen. Eksterogen? Hij laat zich niet in de maling nemen, hoor. Als ze zo begint, trekt hij straks thuis gewoon de tafel omver, en de stoelen erbij.
Nou goed dan, zegt ze, haar schoenen kunnen ook wel wachten totdat zijn eerste loon binnen is.
Ze gaan naar Zeeman. Wie slim winkelt, koopt bij Zeeman. Hij kiest een wit overhemd met blauwe strepen en een blauwe stropdas met witte strepen. Daarna gaan ze eten halen.
De Surinaamse toko is niet veel groter dan hun keuken. Er staan maar twee tafeltjes, die meestal plakkerig aanvoelen. Ook bij de counter kun je zitten, op krukken. Erachter staat Stanley spekkoek te snijden. Daar is hij beroemd om, om zijn spekkoek. Vanuit de hele stad komen mensen die bij hem eten. ‘Het ligt aan die geheime ingrediënt van mij,’ zegt hij altijd.
‘Igor is toegelaten,’ meldt zijn oma. ‘Ik kan je niet zeggen wat een pak van m’n hart het is.’ Ze kijkt er ineens bij alsof ze in tranen zal uitbarsten.
Zie er maar eens wijs uit te worden.
Over de counter heen geeft Stanley hem een stomp tegen zijn bovenarm. ‘Proficiat, brada. Wij zijn trots op jou.’
Zijn oma pakt de nieuwe das uit. Ze vraagt of Stanley de knoop even wil voordoen, nu ze er toch zijn. Zelf hebben ze geen man in huis. Een man in huis zou soms van pas komen, maar niet vaak genoeg om het lonend te maken.
Stanley gaat achter Igor staan en reikt met zijn lange zwarte armen om hem heen om de das te knopen. ‘Dat is cultuuroverdracht, jongen,’ zegt hij. Hij ruikt naar lekker eten.
Igor moet het nadoen. En nog eens. Er zit geen enkele logica in. Na de derde keer geeft Stanley hem een knipoog. Dat betekent: mannen onder elkaar. Stanley slaat de das om zijn eigen nek, flapt de uiteinden over elkaar, trekt het resultaat over zijn hoofd en duwt het hem in de hand. ‘Gewoon zo bewaren, en dan aan die kant trekken als je hem omdoet. No badda.’
Igor doet de das om. Hij trekt aan de goede kant.
‘Wijlen mijn oude moeder zou zeggen: Kleine jongens worden groot,’ zegt Stanley. ‘Straks gaat hij nog harten breken, Nettie. Let maar op.’
‘Maak me niet ongelukkig,’ zegt zij.
Op maandagochtend is hij al wakker voordat ze hem komt roepen. Hij springt uit bed en rent naar de douche. Hij is blij dat zijn armen en benen het doen, en als hij in de spiegel kijkt, is hij blij dat hij geen eksterogen heeft, of een gezicht vol moedervlekken, zoals Fenny, zijn oma’s collega van de wc’s. Hij is ook blij dat zijn piemel onder de warme waterstraal weer gewoon zacht wordt en niet als een boomtak haaks op zijn buik blijft staan.
Hij poetst zijn tanden. Met de kam van zijn oma wil hij zijn natte haar kammen, maar er zitten een paar van haar lange, zwarte haren in, die hij eerst netjes door het afvoerputje van de wastafel spoelt. Terug op zijn kamer steekt hij zijn hoofd door de lus van zijn das en omdat hij nooit iets vergeet, trekt hij aan de goede kant ervan. Dan doet hij zijn stugge nieuwe overhemd aan en wurmt de das onder de boord. Onderbroek. Sokken. Hij heeft twee spijkerbroeken: eentje om te dragen en eentje voor in de was. Nu alleen zijn schoenen nog. Bij die gedachte herinnert hij zich weer dat zijn oma zei dat ze nieuwe nodig heeft. Dankzij hem hebben ze daar binnenkort genoeg geld voor. Wat zou ze zonder hem moeten beginnen?
Hij gaat naar de huiskamer. Daar is ze niet. Hij gaat naar de keuken. Daar is ze ook niet. Hij gaat naar haar slaapkamer. Hij doet de deur open. ‘Oma?’
Hij durft niet goed meer naar binnen sinds die keer dat hij haar de boomtak onder zijn buik had willen laten zien. ‘Oma?’
Geen antwoord. Geen beweging. Zijn ogen wennen aan het donker. Hij ziet dat haar tenen onder het dekbed vandaan piepen. Het dek bolt nauwelijks op. Ze is zo mager als een lat. Je zou haar zo onder de deur door kunnen schuiven. Haar strakke jeans hangt over de leuning van de stoel voor de spiegel waarin zij ’s ochtends kijkt als ze haar haar in een paardenstaart doet. Ernaast staan haar laarsjes met de afgetrapte hoge hakken, op een harig kleedje.
Niet iedereen heeft een oma met een gitzwarte paardenstaart, een nauwe spijkerbroek en hooggehakte laarsjes. Mensen denken vaak dat ze zijn moeder is. Dat dacht Jack ook. ‘Wat zegt u nou, u bent zijn grootmoeder?’
Ze geeft altijd hetzelfde antwoord, een beetje kortaf. ‘Ik was er destijds wat je noemt vroeg bij en m’n dochter was al niet wijzer. Vandaar.’
Vandaar, wat? Zijn oma is gewoon zijn oma. Ze flost na iedere maaltijd haar tanden want een mooi gebit is iets om zuinig op te zijn, ze loopt altijd kaarsrechtop en ze is achtenveertig. Dat zegt ze de laatste tijd om de haverklap. Ik ben achtenveertig, Igor, en dat is drie keer zestien.
Weet hij ook wel, hij is niet gek.
Zestien is een ongeluksleeftijd, Igor. Als ik jou heelhuids door dit jaar heen sleep, dan maak ik misschien nog iets goed. Dus doe het me niet aan om een of andere stommiteit te begaan. Doe het me niet aan, en jezelf ook niet. Je hebt er geen idee van hoe lang stommiteiten kunnen doorwerken.
Ze heeft ongelooflijk sterke vingers. Ze kent het verschil tussen een mug en een vlieg en tussen een bij en een wesp. Ze is dol op spelletjes. En ze is niet helemaal goed snik. Want soms, als ze gewoon met z’n tweeën voor de televisie zitten, begint ze opeens te klagen dat ze het beu is om iemand in huis te hebben die geen boe of bah zegt. Iemand die te stom is om voor de duvel te dansen. Iemand die nooit rekening met haar houdt.
‘Wie dan?’ vroeg hij een keer. ‘Er is hier helemaal niemand, hoor.’
Ze keek hem een tijdje zwijgend aan. Toen zei ze op samenzweerderige toon: ‘Ik heb het tegen iemand-jeweetwel.’
Dat schoot dus niet op.
‘Ik moet af en toe stoom afblazen, Igor. Anders trek ik het niet. Soms zou ik iemand-jeweetwel het liefst achter het behang plakken.’ Ze wreef over haar rode wangen en zuchtte. ‘Maar gelukkig ben jij er ook nog, lieve schat.’
Ze ziet niet alleen spoken, ze heeft ook buien. Als ze uit het raam kijkt en toonloos zegt dat de hemel de kleur van magere melk heeft, kun je beter uit haar buurt blijven. Dan gaat ze onder een deken op de bank liggen. Laat me maar even.
Ze is niet de gemakkelijkste, maar ze heeft alle oude elpees van de Rolling Stones en ze kan bijna net zo goed dansen als de lekkere wijven op TMF en ze heeft hem leren schaatsen.
Haar ondergoed ligt op een plastic krukje. Hij sluipt erheen en pakt een van haar sokken. Hij fronst van inspanning terwijl hij probeert het voetje ervan om zijn hand te wikkelen. Nu moet ze niet opeens wakker worden en alles bederven. Zijn adem gaat steeds vlugger. Zijn vingers lijken twee keer zo dik als anders. Hebbes.
Het licht floept aan.
Met verwarde haren komt ze overeind. Haar stem klinkt dik: ‘Ga weg, Igor! Het is midden in de nacht!’
Overdag durft ze heus niet zo tegen hem te schreeuwen. Dan kijkt ze wel uit. Mokkend schuifelt hij achteruit, de gang op. Hij bekijkt zijn hand. Hij weet nu in elk geval wat haar schoenmaat is, want zo doe je dat: je meet het met je hand.
In de kamer gaat hij aan de eettafel zitten, op zijn eigen stoel. Er staan in hun huis niet veel spullen. Zo kan er tenminste ook weinig kapot. Zijn stoel wiebelt een beetje. De drie andere zijn van zijn oma. Een tijdje terug hebben ze ze alle vier rood geschilderd toen ze na de keukenkastjes nog een blik verf overhadden. Zijn oma houdt van kleur. Dat komt doordat ze vroeger hippie is geweest.
Rakel mijn jeugdzonden niet op, Igor!
Hippies waren mensen die paars, bruin en oranje mooi bij elkaar vonden staan. Ze waren verzot op kleuren, en op bloemen en kralen. Verder liepen ze op blote voeten, speelden ze gitaar en rookten ze rare sigaretjes. Er zijn nog foto’s uit die tijd.
Igor! Zit je nou alweer met je neus in die oude albums?
Hij vindt foto’s kijken leuk. Je weet maar nooit of je er niet eentje tegenkomt waar je zelf op staat. Op de foto’s van toen draagt zijn oma een korte flodderjurk en heeft ze een koord om haar hoofd geknoopt, alsof ze een Indiaan is. Er is er één waarop ze aan het dansen is. Haar mond lacht, maar haar ogen zien eruit als twee dode vissen in een wak. Je moet natuurlijk wel weten dat zij het is, op die kiekjes, want anders zou je haar nooit herkennen.
Na hippie is ze ook nog een hele tijd schildersmodel geweest. Daar praat ze veel liever over. Ik ging iedere dag naar de academie, Igor, of naar iemands atelier. Werk zat. Ik was niet de allermooiste, al kon ik er best mee door, maar ja, iedereen die jong is kan ermee door. Mijn kracht was dat ik de lenigste was. En de meest onvermoeibare. God, wat had ik toen een energie. Omdat ik bezig was mezelf opnieuw uit te vinden. Wat een heerlijke tijd.
Hij is juist blij dat hij zich niet opnieuw hoeft uit te vinden: hij is precies goed zoals hij is.
Na het ontbijt gaan ze samen de deur uit. Op de galerij van de flat ligt een opengebarsten vuilniszak. In het trappenhuis is weer nieuwe graffiti op de muren gespoten. Drie trappen af, en dan zijn ze al buiten. Omdat de stoepen vol geparkeerde auto’s staan, gaan ze midden op straat lopen.
Uitgelaten geeft hij een leeg bierblikje een trap en schopt een folder van de Lidl opzij. Je zal maar in Oud-Zuid wonen, of op een van de grachten. Hij kent de stad op zijn duimpje, en in zulke buurten ligt nooit iets op straat. Daar hebben ze na Oud en Nieuw niet eens smeulende brievenbussen. En Ghanese buren hebben ze er ook niet. Die hebben altijd lekkere wijven over de vloer, Ghanezen. Soms wel drie tegelijk. Wat je allemaal niet meemaakt als je woont waar hij en zijn oma wonen.
Ze lopen naar de straathoek waar het busje van de werkplaats hem zal komen ophalen. Het belooft een warme dag te worden. De hand waarmee hij het plastic tasje met zijn brood en zijn melk vasthoudt, is nu al zo zweterig dat hij hem telkens aan zijn broek moet afvegen.
Ze zijn er. Zijn oma strekt haar hand uit en voelt aan de knoop van zijn das. Ze moet ervoor op haar tenen gaan staan, want hij steekt tegenwoordig een heel stuk boven haar uit. Daarom mag hij haar ook geen klap meer geven wanneer hij boos op haar is. Dan valt ze om. ‘Als je stickers wilt plakken, dan moet je dat zeggen. Je niet laten afschepen met iets waar je niks aan vindt, hoor.’
‘Prima,’ zegt hij. Dat is vaak het beste.
‘Hier blijven staan totdat de bus komt, hè? Krijg ik geen kus?’
Hij tuurt naar zijn voeten. Zijn nieuwe boord schuurt. Hij gaat haar heus niet op straat een kus geven.
Pas als ze weg is, kan hij op zijn gemak naar de poster kijken die verderop op een elektriciteitshuisje is geplakt. Er staat een meisje op met een heel klein jurkje aan. Haar lippen glimmen en haar blonde haar wappert in de wind. Ook de zoom van het jurkje waait een beetje op. Het is een leuk vooruitzicht om haar hier voortaan elke dag te kunnen bekijken, op weg naar zijn werk.
Dan richt hij zijn blik op de stoeptegels. Soms ligt er geld op straat. Uit iemands zak gevallen. Wat je eerlijk vindt, mag je eerlijk houden, zegt zijn oma altijd.
‘Wow. Dat ziet er gelikt uit,’ zegt iemand.
Er staan opeens twee gasten in kleurloze T-shirts voor zijn neus. De ene heeft pukkels, de andere een piercing door zijn wenkbrauw.
‘Die das van jou. Strak.’
‘Net nieuw, zeker?’ vraagt de ander.
De pukkel stapt naderbij. ‘Ben jij soms ergens directeur van, of zo?’
Ook die met de piercing komt dichterbij. ‘Zul je wel vet verdienen, hè?’
De pukkel grijpt de das en trekt eraan. ‘Lekker stofje.’
‘Van Zeeman,’ zegt hij behulpzaam.
De twee wisselen een blik. ‘Directeur bij Zeeman?’
‘Zesvijfennegentig,’ zegt hij. De pukkel trekt wel erg hard.
‘Zesvijfennegentig? Dat krijgt een fokking vakkenvuller al per uur, man. Wat sta je ons wijs te maken?’
‘Dat kun je beter niet doen, ons belazeren. Houden wij helemaal niet van.’
‘Hemd zeker ook nieuw?’ Piercing rukt aan zijn mouw.
Zo meteen trekken ze hem nog van zijn plaats. Hij heeft er genoeg van. ‘Ga zelf maar bij Zeeman kijken.’ Hij plant zijn handen links en rechts op hun borst en geeft ze een duw.
De pukkel zwiept omver, de piercing valt erbovenop.
Bezorgd voelt hij aan zijn das en strijkt hem glad.
‘Vuile homo!’ Piercing steekt zijn middelvinger op terwijl hij overeind krabbelt. Dan wenkt hij met zijn hoofd naar pukkel. ‘Laat die flikker ’m in z’n eigen reet steken.’
Met de handen diep in de zakken van hun wijde broeken slenteren ze ervandoor.
Hij kijkt opnieuw naar het meisje in haar kleine jurkje. Haar borsten puilen eruit. Van dichtbij zou hij ze beter kunnen bekijken, maar hij moet hier blijven staan, heeft zijn oma gezegd.
Er rijden regelmatig auto’s langs. Een busje dat voor hem stopt is er nog niet bij. Tussen de hoge flatgebouwen waait een hete wind. Aan de overkant is schaduw, maar hier brandt de zon op zijn hoofd.
Hij verplaatst zijn gewicht van het ene been naar het andere en weer terug.
Na een tijdje kijkt hij in zijn plastic tas. Het melkkartonnetje ziet er nat uit. Het voelt lauw aan. Met de tas tussen zijn knieën geklemd scheurt hij het open. Hij drinkt het achter elkaar leeg. Net zoals Jack. De lege verpakking doet hij terug in de tas.
Als Jack hem straks vraagt wat hij het liefst wil doen, moet hij dan echt ‘Stickers plakken’ zeggen? Als hij maar niet bij de babypoppen hoeft. Zit hij de hele dag roze armpjes en beentjes in een lijfje te draaien.
De stickers zijn geel. Net zoals de zon. Hij veegt met zijn mouw over zijn voorhoofd.
Bij zijn oma op de wc’s is het altijd lekker koel. Hij stelt zich voor hoe ze nu de witte tegelvloer aan het dweilen is, met ijskoud water. En daarna gaat ze weer achter haar schoteltje met munten zitten. ‘Goedemorgen,’ zegt ze tegen mensen die nodig moeten plassen.
Als ze een van haar kletsbuien heeft, zegt ze soms wel tien keer achter elkaar dat ze er lak aan heeft dat zowat iedereen erop neerkijkt. Wat is er mis met werken op een openbaar toilet? Het voorziet in een basale levensbehoefte, en het is hartstikke gemakkelijk. Een beetje chloren, boenen en dweilen, af en toe zeepcontainers bijvullen en nieuwe wc-rollen ophangen en ervoor zorgen dat er geen junks bij haar op de pot gaan zitten scoren. Ze is Fenny eeuwig dankbaar dat die haar deze baan heeft bezorgd, dus denk eraan, Igor, tegen Fenny altijd met twee woorden spreken. Fenny doet de avonden. Ze heeft amper de tijd om haar aanplakwimpers te inspecteren, zo druk is het dan op de plee met zwervers, daklozen en minderjarigen die van huis zijn weggelopen.
Als zijn maag begint te knorren, haalt hij zijn brood uit het tasje. Hij heeft het vanochtend zelf klaargemaakt, met stiekem een extra snee erbij om aan Jack te kunnen geven als die geen eigen brood bij zich heeft. Soms zijn de mensen vergeetachtig.
De boterhammen zijn warm en zweterig geworden en ruiken naar zijn spijkerbroek voor in de was. Maar hij heeft zo’n honger dat hij ze allemaal opeet, op die voor Jack na, waarop hij dik appelstroop heeft gesmeerd.
Om wat te doen te hebben begint hij weer heen en weer te wiegen.
Af en toe gaapt hij.
Eigenlijk moet hij plassen. Maar dat mag van zijn oma niet op straat. Zij heeft gemakkelijk praten, met altijd een wc bij de hand. Bij die gedachte moet hij nog nodiger. Steels kijkt hij van links naar rechts. Verderop is een groepje jongens aan het skateboarden. Voor de rest is er geen mens te zien.
Hij gaat met zijn rug naar het affichemeisje toe staan, voorzichtig draaiend zodat hij niet van zijn stoeptegel af gaat. Eerst zijn broek open of eerst het lege melkkartonnetje pakken? Hij zet de tas op de grond. Die moet hij er zo meteen vóór houden. Anders is hij een potloodventer. Die heeft zijn oma soms ook over de vloer en dan dreigt ze om de politie te bellen. De politie is éénééntwee. Alleen voor noodgevallen. Toen hij nog heel klein was, heeft de politie hem naar zijn oma gebracht, omdat zijn moeder niet voor hem kon zorgen.
Hij scheurt het kartonnetje wijder open en hangt zijn piemel erin. Nu heeft hij geen handen meer over voor de plastic tas, en zijn plas begint al te komen. Met één hand houdt hij het melkkarton tegen zijn buik gedrukt terwijl hij zich bukt om het tasje op te rapen. Zijn piemel flatst eruit en warme plas stroomt over zijn bovenbeen. Stom ding. Hij propt hem weer in het doosje.
Hèhè.
Lange plassen zijn de lekkerste.
Als hij klaar is, vouwt hij het karton secuur dicht en stopt het terug in de tas, rechtop, want anders heeft Jack niets meer aan de boterham met dik appelstroop. Hij ritst zijn gulp dicht. Zijn ene broekspijp is nat. Gelukkig dat het zo warm is. Hij trekt zijn knie op zodat de zon recht op de natte plek schijnt. Zo blijft hij staan. Af en toe controleert hij of zijn das nog goed zit. Hij is geen hippie. Hij houdt van netjes.
Er rijdt een brommer voorbij met twee meisjes erop. Ze roepen iets tegen hem, gierend van het lachen. Hij lacht terug. Hij wist zelf ook niet dat hij zo lang op één been kon staan. Er komt stoom van zijn broek. Die hoeft thuis niet meer in de was. Dat zou ook niet kunnen, want daar zit zijn andere broek al in.
Na een hele tijd zet hij zijn been terug op de grond. Wanneer hij omhoogkijkt, is de lucht een poel van keihard wit licht. Hij zou best even willen gaan zitten. Zijn gezicht voelt strak, alsof zijn vel is gekrompen, en hij heeft ook alweer dorst. Morgen neemt hij een fles water mee voor het wachten op het busje. Dat heet: vooruitdenken. Van vooruitdenken word je gelukkig, van achteruitdenken niet. Het is allemaal niet zo moeilijk als sommige mensen beweren. Als je je kop er maar bij houdt.