125 gram bloem

Jack vraagt of hij een leuke vrije dag heeft gehad. Ja, zegt Igor. Jack vraagt hoe het bij Bobbie was. Ze was niet thuis, zegt Igor. Jack vraagt wat Lisa en hij dan hebben gedaan. Gewandeld, zegt Igor. Jack vraagt of ze onderweg nog avonturen hebben beleefd. Zeg dat wel, zegt Igor. Jack lacht en slaat hem op zijn schouder.

Hij gaat aan het werk, nadat hij eerst een potlood in zijn borstzak heeft gestoken. Er zijn nieuwe stalen dakprofielen binnengekomen die van het magazijn naar de werkplaats moeten. Telkens als hij een lading naar binnen heeft gebracht, zet Jasper zorgvuldig een vinkje op de lijst op zijn clipboard. De profielen met bramen erin kunnen meteen weer terug naar de fabriek. We moeten aan de prijs-kwaliteitverhouding denken, mensen. Anders krijgen we ontevreden klanten.

Hij stapelt de afgekeurde profielen netjes op. Voor de zekerheid zet hij met zijn potlood een groot kruis op de zijkanten. Jaspers lijst kan wel kwijtraken, en wat krijg je zonder administratie? Zonder administratie krijg je chaos.

Daar gaat de bel voor de pauze al. Hij steekt het potlood weer bij zich, met de punt omhoog. Als er vandaag of morgen een nieuwe kracht bij hen komt werken, denkt die vast dat hij een van de werkmeesters is.

Op de drempel van de kantine blijft hij verbaasd staan. Ben je één dag op stap geweest, is alles veranderd: naast de snoepautomaat staat een flipperkast. Het is een beest van een flipperkast die zelfs als er niemand aan zit, dreigend ronkt en flikkert. Hij mag vandaag als eerste, zegt Jack. Iedereen is gisteren al een keer geweest. Hij krijgt een kaartje met nummer 1 erop. Zo kan er geen gekloot van komen.

Hij stroopt zijn mouwen op. Hij zet zich in postuur, de handen aan de knoppen. Pang, daar gaat de eerste kogel! Hij grijpt zich vast aan de randen van de kast. Vanzelf komt hij op zijn tenen omhoog. Zijn rug kromt zich. En ratatatataa, ratatatataa, ratatatataa, ratatatataa, ratatatataa, ratatatataa, ratatatataa, en nog eens en nog eens en nog eens, de flippers flipperen en Igor danst, hij beukt met zijn onderlichaam tegen de kast, van je vlaflip! van je vlaflip! vlaflip! vlaflip! en nog is het loden balletje niet in de trechter naar beneden gestort, ratatatataa, een knetter naar links, een knetter naar rechts, een knetter omhoog, en op de tribunes springt het publiek overeind om ‘I-gor! I-gor!’ te roepen en hij houdt het zigzaggende balletje moeiteloos op de felgekleurde baan, rangpangpang, honderdtwintig punten erbij, bengbengbeng, al over de zesduizend, wow wow wow, op naar de acht miljoen, beuken, beuken, beuken, godverdomme, harder, harder, harder, harderharderharder, ahh, ahh, lekker is dat, ratatatataa, Igor wint, Igor wint, Igorwintwintwintwint, hij gooit zijn hoofd achterover en hij…

Jack grijpt hem in zijn nekvel. Even dimmen, maat.

Zijn knieën knikken. Er komt een leeg, lodderig gevoel over hem. Hij moet opeens een geeuw verbijten.

‘Jezus,’ zegt Jack. ‘Volgende keer ietsje minder… enthousiast zijn, oké? Al zeg ik er wel bij: Je bent een natuurtalent. Van die score van jou heeft niemand terug.’

Hij wankelt terug naar de hal van de stacaravans. Hij pakt zijn gereedschap van de werkbank. Hij haalt vier bouten en moeren uit de plexiglas bak. Hij neemt ze mee naar zijn Deluxe die op het dakraam na klaar is. Hij klimt op het laddertje.

‘Gaat het, Igor?’ roept Jasper. ‘Hé, Igor? Praten we niet meer?’

Maar die kent hij al. Als hij ‘Nee’ zegt, zal Jasper sluw lachen en zeggen: ‘Nu praat je anders mooi wél.’

Met zijn sleutel draait hij de eerste moer stevig vast.

‘Niet mokken, jochie.’ Jasper loopt weg.

De tweede moer. De derde. En de vierde. Dan gaat hij rechtop op het dak van de Deluxe staan en kijkt naar beneden, naar de werkplaats. De betonnen vloer vol olievlekken. De omgekrulde affiches aan de muren. Elvis zijn rugzak onder de werkbank waarop de baco’s streng in het gelid liggen. Alles lijkt hetzelfde als anders. Maar dat is niet zo. Er is één ding veranderd: hij is niet langer zomaar iemand. Hij is een natuurtalent.

Als Frans hem op de hoek heeft afgezet, is hij te opgewonden om meteen naar huis te gaan. Met de armen langs zijn zijden roeiend loopt hij een paar rondjes om de flat. Het gejuich van de tribunes stampt nog na in zijn hoofd. I-gor! I-gor! I-gor!

De vuilcontainer ligt op z’n kant op de stoep, met een geblakerde matras erbovenop. Een meisje met een dikke buik probeert er een kinderwagen langs te duwen terwijl ze op schelle toon, in een taal die hij niet verstaat, praat tegen de peuter aan haar hand. Dat heet: die lui fokken als konijnen. Je kunt hier de deur niet uit, verzucht zijn oma soms, of je ziet weer zes nieuwe koters. Het doet hem aan iets denken, maar daar heeft hij nu even geen zin in.

I-gor! I-gor! Daar gaat die jongen met die score.

Hij heeft een nieuw overhemd nodig, voor als hij in de krant komt. En hij moet zijn handtekening verbeteren.

Een politieauto rijdt langzaam voorbij. Dat krijgt hij straks ook, dat hij met auto’s met zwaailichten begeleid moet worden omdat de mensen hem niet meer met rust kunnen laten. Hij gaat zaterdag meteen een zonnebril kopen. I-gor! I-gor!

‘Ieg! Help me nou even!’

Hij staat stil.

Lisa parkeert het karretje met baby Bobbie erin vlak voor zijn voeten en drukt hem een groot in plastic verpakt pakket in de handen. ‘En als jij de buggy nou ook neemt, dan draag ik Bobbie. Het is geen doen, met die trappen.’

Hij wil haar vertellen over de flipperkast.

‘Ze had vandaag zeven natte luiers en twee poepluiers. Zo’n pak Pampers is zó op.’ Ze trekt de baby omhoog en husselt haar op haar arm door elkaar terwijl ze met haar voet de buggy naar hem toe duwt.

Zijn oma heeft er gisteren niets van gezegd. Dat kan alleen maar betekenen dat Lisa gelijk heeft: als je ergens een baby ziet liggen, mag je die mee naar huis nemen. Net zoals wanneer je op straat een euro vindt.

Toch is hij er niet gerust op. Stel dat Bobbie in de gaten krijgt dat Lisa magnetisch is. Dan gaat ze vast blèren. Hij bukt zich om het wagentje in te klappen.

‘Nee, andersom.’ Ze klinkt ongeduldig. ‘Waar bleef je trouwens? Je oma is ook allang thuis. Je moet voortaan meteen naar huis komen, hoor. Ik zit de hele dag alleen met Bobbie.’

Bobbie maakt een mekkerend geluidje.

‘O shit, schiet nou op, volgens mij is ze weer aan het poepen.’

Uit de grond van zijn hart zegt hij: ‘Wat een goorlap.’

‘O, hoor je dat, Bobbie? Hoor je dat? Dat hoef je niet te pikken!’ Ze kantelt de baby een slag en duwt haar bolle luierbips pardoes in de richting van zijn gezicht.

Hij deinst nog net op tijd achteruit.

‘Gooi het er maar uit, Bobbie. Geef hem van katoen!’

Afwerend heft hij zijn handen en voelt het volgende moment hoe het pruttelt in Bobbies broek. Als ze hem dat nog een keer flikt, is ze nog niet jarig. Hij gaat aan zijn oma vragen of Lisa en Bobbie niet ergens anders heen kunnen. ‘Nou wil ik naar binnen,’ zegt hij.

‘Oké,’ zegt Lisa terwijl ze de baby laat zakken. ‘Hè lekker, even lachen.’

In het trappenhuis weet hij haar voor te blijven, in een zuil van oorverdovend geluid rent hij naar boven: de schrille kreetjes van Bobbie, het kletterende gedreun van Lisa’s zolen, het gerebbel van haar stem. ‘Dat vind ik nou zo leuk aan ons, Ieg. Wij hebben samen altijd plezier. Dat zei ik net ook nog tegen je oma. Ik zei: Daarom ben ik gek op Iegie.’

Op de galerij moet hij het wagentje en het pak luiers op de grond smijten om de huissleutel uit zijn zak te kunnen halen. Links, rechts, waar heeft hij zijn sleutel? Hij begint te hijgen.

Daar is ze al, ze zwenkt de galerij op, met hoge blossen op haar wangen en half struikelend over haar voeten. ‘En weet je wat je oma toen zei?’

In paniek drukt hij op de bel. Hij hoeft geen nieuw overhemd. Hij hoeft niet in de krant, hij hoeft zijn naam niet te horen juichen, hij wil alleen maar naar binnen, waar zijn ploppen zijn en de televisie en zijn oma die nu het meel van haar handen klopt en tergend langzaam naar de voordeur loopt, teringkankerkutbejaarde, maar je moet beleefd blijven.

‘Een godsgeschenk,’ zegt Lisa. Ze slaat haar pezige armen om zijn nek. ‘Ze zei dat ik een godsgeschenk ben. Jongen, dat iemand ooit zoiets tegen me zou zeggen…’ Ze duwt haar lichaam tegen hem aan. Tussen hen in geeft Bobbie een snerpende kreet. ‘Dat heb ik aan jou te danken.’

De deur gaat open.

‘Oma…’ Hij wijst met zijn duim naar Lisa en Bobbie.

‘Zo tortelduifjes. Kom erin.’

Hij hoort ze in de keuken praten. Op zijn schoot ligt Bobbie, verschoond en wel, let jij nou even op haar, maar als ze weer poep gaat spuiten, dan staat hij op en laat hij haar op de grond vallen want het is wel duidelijk dat sommige baby’s het er gewoon om doen.

In de keuken lacht zijn oma. Zo zijn wijven. Hebben nooit iets aan hun kop. Die twee beseffen niet eens dat Lisa zonder hem nog bij Appie in het portiek zou staan. Ze vinden het de gewoonste zaak van de wereld om alles aan hem over te laten.

‘Vanavond wordt het een chocoladeterrine,’ zegt zijn oma tegen Lisa. ‘Wil jij de eieren kloppen?’

‘Eten we dan geen aardappels en groente?’

‘Nee, Igor houdt van zoet.’

‘Maar daar krijg je ADHD van.’

‘Igor niet. Dat zul je toch met me eens zijn. Ik geef hem al jaren alleen maar toetjes.’

‘O, dus daarom is hij zo dik.’

Hij propt Bobbie onder zijn arm en beent naar de keuken. ‘Ik hoor jullie wel!’

Gelijktijdig draaien ze zich bij het aanrecht om. Er zit op zijn oma’s schort een vetvlek in de vorm van een krokodil. Lisa houdt in iedere hand een druipende halve eierschaal. Ze nemen hem allebei met gefronst voorhoofd op.

‘Niet dan?’ zegt Lisa. ‘Daar kan wel twintig kilo van af.’