250 gram runderniervet
Nettie is nog steeds ontdaan als ze het Fenny de volgende dag vertelt, zodra die om halfvijf binnenkomt om haar af te lossen. ‘Was meneer Jack vergeten aan de chauffeur door te geven dat hij Igor moest ophalen. Heeft dat schaap daar de hele dag in de zon staan wachten.’ Machteloosheid welt haar als gal naar de keel. Igor, Igor, hoe moet ik je beschermen? ‘Op één kartonnetje melk. Hij was helemaal oververhit.’ Ze raapt haar geld bij elkaar en stopt het in haar tas.
‘Dat hoef je niet te pikken,’ zegt Fenny strijdlustig. Zij is een expert in oog om oog. Dat kan heel vermoeiend zijn als je eigenlijk alleen maar even je hart bij haar wil luchten. Van Fenny moet je altijd in actie komen.
‘Verbrand dat hij was. Hij…’
‘Als ze in de gaten krijgen dat je met je laat sollen, kun je het verder wel vergeten. Ik waarschuw je, Nettie. Jij bent veel te meegaand. Moment.’ Fenny zet zich in postuur. ‘Meneer! Kunt u éven wachten? Meneer, ik heb het tegen u! Wel godver! Zag je dat? Ik heb het je al eerder gezegd, we moeten John de Mol een keer bellen. Het is hier een regelrechte soap.’
‘Ja,’ zegt ze mat. Gelukkig is het voor vandaag haar zorg niet meer wat mensen zich op een openbaar toilet allemaal denken te kunnen veroorloven. Ze trekt haar jasschort uit en hangt het op. Ze loopt over de betegelde trap naar boven, het daglicht in.
In het passeren ziet ze zichzelf weerspiegeld in een etalageruit: de schouders opgetrokken, haar mond een rechte streep. Ben ik dat? Gewoontegetrouw recht ze haar rug. Wie klein van postuur is, kan niet ook nog eens krom lopen. Ruimte innemen, Nettie. Pomp je een beetje op.
Het lukt haar niet. Het knaagt aan haar dat ze die grote lummel, toen hij gisteren eindelijk thuiskwam, een draai om zijn oren heeft gegeven, uit pure radeloosheid. Haar hand gloeit bij de herinnering. Durfde ze wel, op een moment dat hij van narigheid op zijn benen stond te tollen? Anders had ze het beslist uit haar hoofd gelaten. Ze is hem in kracht allang niet meer de baas. Dit is de realiteit: nog even en ze kan hem niet meer aan.
‘Eet die drol eens op,’ hadden kinderen op straat eens tegen hem gezegd. Natuurlijk raapte hij de drol op. Opeten vond hij ook geen bezwaar. Kort daarna was hij bij haar komen wonen. Hij was toen vijf.
Ze voelt zich zo versleten alsof er sedertdien minstens een halve eeuw is verstreken. Een klein kind met weinig verstand is één ding, maar iemand van zestien is een ander verhaal. ‘Je kunt hem toch ook in een inrichting doen?’ zei Fenny laatst. ‘Ja, verzín dan ook eens een keer iets, Nettie. De dingen lossen zich niet vanzelf op.’
Ze besluit pom te gaan halen, om het goed te maken van die klap van gisteren.
In de toko zijn geen klanten: met dit warme weer hebben de mensen geen trek in hete hapjes. Stanley merkt haar niet op. Hij is bezig zijn nagels te vijlen, een dromerige, kwetsbare trek op zijn gezicht.
Ze denkt: Hij heeft natuurlijk overal vrouwen. Meteen is ze in verwarring. Hij is gewoon iemand bij wie ze soms een maaltijd koopt. Ze kent zijn achternaam niet eens.
‘Hé, Nettie.’ Hij spert zijn ogen open.
Ze had haar haar wel even kunnen kammen toen ze haar werk verliet. En hoeveel dagen heeft ze dezelfde bloes eigenlijk al aan? Ze voelt zich slonzig, alleen maar doordat hij naar haar kijkt.
‘Biertje?’
‘Nee merci.’ Ze had rechtstreeks naar huis moeten gaan. Ze is niet in de stemming voor gezelligheid. Toch gaat ze zitten en vertelt hem over Igors mislukte eerste werkdag.
‘Administratieve vergissing,’ sust hij. ‘Dat is toch geen reden om je boos te gaan maken, meisje. Shit happens, weet je?’
Op redelijkheid zit ze niet te wachten. Bijval is wat ze wil. Ze merkt dat ze haar vingers knijpend heen en weer beweegt, alsof ze bezig is iemand te wurgen. En op hetzelfde moment schiet een koortsvlaag van woede door haar heen. Waarom draait zij hier weer voor op, en niet Igors moeder? Maar die is misschien allang dood en begraven. Dat leven van haar houdt geen mens vol. Recalcitrant sekreet. Welnee, natuurlijk leeft Jolie nog. Anders had ze wel iets gehoord, via de politie of het maatschappelijk werk.
‘Wat heb jij toch?’ vraagt Stanley kalm. ‘Laatst was je nog zo blij dat ze hem hadden aangenomen.’
‘Maar wat voor indruk denk je dat dat maakt, Igor die de hele dag als een zoutzak op die bus blijft staan wachten? Straks zien ze ervan af. En als de sociale werkplaats hem niet wil hebben…’
‘Misschien is het vandaag juist heel goed gegaan.’
‘Ik heb hem thuisgehouden. Hij zag er niet uit met die rooie kop.’
Stanley vijlt zijn duimnagel nog eens bij. Zijn ringen vonken.
‘Hij zit lekker bij de tv.’
‘Nettie. Dat kun je niet maken, hem telkens opsluiten.’
‘Had ik hem hier dan moeten parkeren?’ Hij weet best dat Igor amper meer te hanteren is. Van de week hebben ze nog dat drama gehad met de fiets van de postbode die voor de deur in de weg stond. De post was tot aan de overkant in de goot beland. Of laatst toen de bakker geen witte bolletjes meer had. Zo’n vitrine kost een vermogen. Iedere keer als ze bij Stanley eten haalt, heeft ze een nieuw horrorverhaal. Wanneer Igor iets niet snapt of als hem iets niet zint, lukt het hem lang niet altijd zich te beheersen. ‘Thuis loopt hij niet in zeven sloten tegelijk en daar heeft ook niemand last van hem,’ zegt ze.
‘Maar jij wil dat hij naar die werkplaats gaat.’
‘Dan moet hij er eerst wel weer normaal uitzien. Ik kan het commentaar al horen. Zo heeft hij geen kans.’
Hij steekt de vijl in zijn borstzak. Peinzend trommelt hij met zijn vingers op het tafelblad.
‘En in dat geval heb ik ook geen enkel uitzicht op een beetje armslag voor mezelf.’ Ze schrikt ervan hoe verongelijkt ze klinkt.
Er komt een scheve glimlach op zijn gezicht. ‘Wat zou jij gaan doen, dan, als Igor niet de hele tijd jouw aandacht nodig had?’
Ze zwijgt, overrompeld. Ze heeft aan haar kleinzoon de handen zo vol dat het haar niet meer lukt om ook maar twee gedachten op een rij te zetten. ‘Wat maakt het uit?’ zegt ze. ‘Het komt er toch niet van.’
‘Je bedoelt dat je het niet weet, goedoe.’
‘Doe mij maar twee porties pom.’
Hij staat op en loopt naar de counter. ‘Iedereen heeft zijn eigen ding. Een talent, of een droom om voor te leven. Iets unieks. Jij moet die talent van jou alleen nog gaan vinden. Dan kun je alles weer aan. Met rijst of op een broodje?’
‘Rijst,’ zegt ze afwezig. Misschien is het alleen maar een kwestie van tijd. Zegt ze zelf niet altijd dat zestien de lastigste leeftijd is? Al die onrust in je lijf. Ze ziet zichzelf weer, in een jurkje van Indiase katoen. Wierook, kaarsen, weed. Vrijheid blijheid. Weg van de benepen burgermoraal, op naar de psychedelische seks. Groovy, baby. Mannen met een vredesteken aan een leren bandje om hun nek. Tijdens het vrijen sloeg dat ding je de hele tijd in het gezicht. Peace, man.
Make love, not war: zij had zich destijds in elk geval nog vanwege idealen in de nesten gewerkt. Maar wat had Jolie exact zestien jaar later helemaal gehad om van weg te lopen? Stop. Wat bezielt haar? Ze heeft een aanzienlijk deel van haar leven besteed aan het uit alle macht niet aan haar dochter denken. Dat kan beter zo blijven.
Stanley schept de geurige massa in twee plastic bakjes, die hij met folie omwikkelt. Dan scheurt hij opnieuw een stuk folie af. ‘Ik geef je wat niervet mee. Dat doe je op hem smeren, en dan is hij binnen een of twee dagen weer toonbaar. Huismiddeltje van wijlen mijn oude moeder.’
Ze pakt het plastic tasje van hem aan. ‘Schrijf je het even op?’
De metro is vol, ze moet de hele rit staan. Het is een uitgelezen moment voor nog wat meer zelfbeklag. Hopelijk gaat ze zichzelf daarvan zo de keel uithangen dat ze automatisch weer in een wat opgewektere stand schiet.
Ze is pas achtenveertig, ze moet nog zeker dertig jaar mee, en tegen die tijd zal Igor nog steeds niet op eigen benen staan. Een man van middelbare leeftijd die niet voor zichzelf kan zorgen. Het is te verontrustend om over na te denken, en met het hier en nu heeft ze trouwens al genoeg te stellen.
Bij haar halte moet ze zich de wagon uit vechten. Bovengronds valt de warmte zwaar op haar neer. Het zal in de flat niet om uit te houden zijn. Misschien moet ze er nog een paar strippen tegenaan gooien en Igor meenemen naar een park. Of moet ze gewoon van de galerij springen.
Wat ze zou doen als ze haar handen vrij had, hoe komt Stanley erop?
Waarom moet ze van hem opeens een of andere dróóm hebben? Hij zit zelf ook maar de hele dag te rotten bij zijn roti’s en te teren op de wijsheden van zijn oude moeder. Telkens als hij over het mens begint, rijzen er beelden voor haar op die haar schele hoofdpijn bezorgen. Een moeder als rots in de branding, met aan iedere hand drie lekkere deugnieten, een pruttelende pan soep op het fornuis, een stapel gestreken lakens in de kast en overal een oplossing voor, van vetvlekken, waterpokken, muggenbeten en brandgaten tot deurwaarders en ingegroeide teennagels. En tussendoor vlijtig borduren aan een kussensloopje.
‘Optiefen,’ zegt ze werktuiglijk tegen de junk die haar in het portiek van de flat probeert aan te klampen.
Ander werk, zou dat een oplossing zijn? Maar waar kun je zonder diploma’s en specifieke vaardigheden terecht? Jong en wel vergooide je soms je eigen kansen. Besefte je maar dat je op een dag zou snakken naar… naar domweg iets méér. Ze hoort het zich op een uitzendbureau al zeggen. ‘Jazeker. Ruim tien jaar ervaring op een openbaar toilet.’
Een vaste baan en een vast inkomen, dat was toen Igor aan haar werd toegewezen, de voorwaarde geweest van het maatschappelijk werk, de jeugdvoogd, de kinderrechter. Anders zou hij naar een pleeggezin gaan. Dat poseren en model zitten hard werken was, telde niet. Het kwam nu aan op regelmaat en continuïteit.
Shit, had ze gedacht. Nu zit ik echt in de shit.
Twee dagen later was ze met een volle blaas ergens in de stad op een openbaar toilet beland. Terwijl ze haar broek openritste, hoorde ze de uitbaatster een geagiteerd telefoongesprek voeren. Een vaste kracht voor overdag. Het liefst iemand die morgen kon beginnen.
De rest was geschiedenis.
In het begin had ze het af en toe nog merkwaardig gevonden dat zij, die er ooit van had gedroomd om in een kleurig beschilderde bus naar India te reizen, zij die als dwarse puber van huis was weggelopen om de wereld te ontdekken, voortaan onder de grond twaalf wc’s bestierde. Maar geleidelijk aan had ze beseft hoe passend het eigenlijk was. Op een duistere en bijna perverse manier was dit precies wat haar toekwam.
Met het tasje pom in de hand klimt ze naar de derde verdieping. Overal staan ramen en deuren open, etensgeuren en lawaai uitbrakend. Ze steekt de sleutel in het slot van de deur.
Binnen lijkt het wel veertig graden.
‘Igor!’ roept ze in de gang. Ze moet hem dankbaar zijn: voor hem doet ze ertoe, hij heeft haar nodig, hij is haar reden van bestaan. En er zijn volop gezamenlijke momenten geweest die het allemaal meer dan de moeite waard maakten. De heerlijke periode van het snoezelen, aangeraden door het consultatiebureau. Lichamelijk contact, zeiden ze daar, is belangrijk voor kinderen zoals hij. Soms had ze wel een halfuur samen met hem onder de douche op de vloer gezeten, hem eindeloos inzepend onder het warme water. Een klein, nat, glibberig jongetje in een handdoek wikkelen: wat een feest. Met je vingers over zijn buik stappen en samen slaperig zingen van Hansepansekevertje. Knuffelgrage Igor. Of Igor op zijn step, ongericht maaiend met een dapper beentje, terwijl zij met gespreide armen achter hem aandraafde, beducht op omvallen, maar nee, hij kon het, hij kon het. En deze: Igor die op het strand een kuil leert graven, kijk dan, zó doe je dat, kom op, je kunt het, je kunt het. Je kunt het best! Glinsterende zoutkristallen op zijn donzige ruggetje.
Altijd met twee woorden spreken, Igor. Dat heeft ze er met succes ingerost. Tegen wie heb je het, Igor? Tegen jou, oma.
Hun gezamenlijke triomf als hem iets nieuws was gelukt. Een Big Mac als beloning, naast elkaar op een kruk. Met om hen heen het drukke gedoe van zelfgenoegzame gezinnen waar de vlag al werd uitgehangen als iemand van drie zijn eigen veters kon strikken.
Een gezin, wat was dat trouwens? Een vader en een moeder en een paar koters? Wat een armzalig gebrek aan realiteitszin en verbeeldingskracht.
Poeh. Kraaien jullie er maar op los, terwijl Igor en ik ons door een jungle van instanties, formulieren en intakegesprekken heen worstelen, ik zeg u toch dat hij best kan leren lezen en schrijven, hij is geen imbeciel, hij heeft alleen wat meer tijd nodig. Indicatie hier, wachtlijst daar. Wachtkamer na wachtkamer in grauwe gebouwen zonder frisse lucht.
Maar er was iets uitzonderlijks geweest aan het samen met Igor zitten wachten. Hij wist eenvoudig niet wat verveling betekende. Zitten en zijn, dat was hem genoeg. Daar moest een ander een half leven voor op een boeddhistische cursus. Ze werd vanzelf kalm als ze hem op zijn plastic kuipstoeltje tevreden voor zich uit zag staren.
Andere kinderen zaten vol jamaars, waarom-vragen en wistjedatjes. Igor vroeg nooit wat. Behalve die ene keer. Oma, bestaat er nog zo iemand als ik? Tien was hij toen, of elf. Begon hij in de gaten te krijgen dat hij anders was dan andere kinderen? Of was hij in de grond juist net zoals zij, want wilde hij zich ervan vergewissen dat hij uniek was en dat er geen tweede zoals hij op aarde rondliep?
Natuurlijk waren er meer jongetjes zoals hij. Jongetjes die bij hun geboorte door zuurstofgebrek een hersenbeschadiging hadden opgelopen, of jongetjes met vergelijkbare verstandelijke beperkingen. En er waren vast ook nog wel andere jongetjes met een moeder die uit de ouderlijke macht was ontzet. Maar dat zei je niet tegen een jong kind. Je zei: ‘Niemand is zo bijzonder als jij.’
Meer dan tien jaar heeft ze aan hem lopen sjorren en duwen en trekken, zij, die eigenlijk meer iemand is van laat maar waaien en maak je niet druk. Maar het is haar in elk geval gelukt: tegen alle indicaties en contra-indicaties in is Igor iemand geworden die op de sociale werkplaats zijn brood kan verdienen.
Ze gaat de huiskamer in. Hij zit op de bank, wijdbeens en spiernaakt. Zweet glinstert op zijn magere lichaam. In zijn roodverbrande kop staan zijn ogen in zichzelf gekeerd, terwijl hij met lome gebaren aan zijn pik sjort.
‘Hou op met die onzin!’ barst ze uit. ‘Dat doe je maar op je eigen kamer! Anders knip ik hem er nog eens af!’