53

Ivory raakte in het voorbijgaan de zijkant van een geparkeerde Toyota, kaatste met gierende banden terug en stuiterde tegen een brievenbus. Door het gegil in haar hoofd kon ze nauwelijks iets zien.

De juut was dood. Ze had hem neergeschoten. Ze had de klootzak recht in z’n gezicht geschoten.

Zonder zich om de geschampte Toyota en de brievenbus te bekommeren, scheurde ze een parkeergarage in. Binnen anderhalve minuut had ze met een jappenkar en een symbool van de regering afgerekend. Drie punten voor Ivory. Ze was in vorm.

Ze zette de auto ruw op een parkeerplaats voor gehandicapten, greep haar tas en sprong uit de auto. Ze rende het gebouw in, een of ander kantoor, en liep vlug door naar het damestoilet.

Ze trok haar met glas bezaaide trui uit en propte hem in de vuilnisbak. Daarna trok ze het shirt van haar Blue Eagle Security-uniform aan. Toen ze het wilde dichtknopen, trilden haar handen zo hevig dat ze zich net een oude vrouw voelde die in een folkloristisch bandje het wasbord bespeelde.

Ze had de juut neergeschoten. Dóódgeschoten.

Ze veegde stukjes veiligheidsglas uit haar magnifieke witte haar. Nu kon ze niet meer terug. Ze zette de helm en de zonnebril op en duwde met een klap de deur van het damestoilet open. Ze stormde het kantoorgebouw uit en liep de heuvel af, terug naar de wolkenkrabber op Sacramento waar de regeringsauto stond te wachten.

Ze stuurde Keyes een sms’je. Groen licht.

De nieuwe wereld stond op het punt geboren te worden.

 

Het sms’je kwam binnen toen Ace Chennault in de buurt van Union Square bij een druk filiaal van Hertz in de rij stond. Zijn windjack bedekte het shirt van Blue Eagle Security. In de ogen van de andere wachtenden was hij een man met een sporttas die voetje voor voetje naar de balie schoof. Hij zag er niet uit als een man die rondhing en op instructies wachtte. Hij was geen verdachte persoon, het soort man naar wie de aandacht van de geheime dienst zou uitgaan.

Hij las het berichtje van Keyes. We hebben groen licht.

Het adres stond eronder. Chennault voelde zijn wereld groter worden.

Tasia had brieven ontvangen van Waymire & Fong, het advocatenkantoor op dat adres. Haar zus werkte er. In het begin had hij door die brieven gebladerd in de hoop dat hij flarden bruikbare informatie zou vinden.

Hij verliet de rij en wandelde op zijn gemak naar buiten. Als mensen naar hem keken, als ze een glimp van zijn gezicht, kleren of wat dan ook opvingen, zouden ze hem snel weer vergeten. Waarschijnlijk waren ze alleen maar blij dat ze weer een halve meter in de rij konden opschuiven. Kuddedieren. Niemand had iets gezegd van het blauwe gips om zijn linkerpols. Met zijn wijde windjack was het ook bijna niet te zien.

Hij liep met grote passen in de richting van Sacramento Street. De wind was verfrissend. Met zijn goede hand stuurde hij Ivory een sms’je. Waymire & Fong. Vienna Hicks.

Hij ondertekende het met ‘Paine’. Ace Chennault was een ghostwriter en een geest. Paine was Revolutie, de bezieling en de lont.

Hij ging harder lopen. Deze dag had geen deel uitgemaakt van zijn originele plan, maar hij had iets moeten verzinnen toen plan A was mislukt.

Tasia was plan A geweest, en haar dood moest als een offer worden beschouwd. Alle kuddedieren die naar praatprogramma’s op de radio luisterden, naar Edie Wilson keken en de hyperbolische geschreven nectar op Tree of Liberty slikten, dachten dat Tasia’s dood een politieke moord was.

Op een perverse manier was dat ook zo. De getrouwen zagen Tasia’s dood als een kruisiging. Voor hen was ze een martelaar. Maar Tasia was geen Christus geweest. Ze was een judas.

De mensen die in een samenzwering geloofden, dachten dat Tasia was gedood omdat ze te veel wist van de regering-McFarland. In werkelijkheid was ze gedood omdat ze te veel wist van de plannen om de regering-McFarland omver te werpen.

En vandaag stonden de meest verbeten Ware Amerikanen klaar om op Paines teken de regering te bestormen. Hij haalde adem. God, wat was het lekker om macht te hebben.

Hij boog zich voorover tegen de wind en zette het vriendelijke, ietwat dommige gezicht op dat bij Ace Chennault hoorde. Het was het gezicht dat mensen had overgehaald om van zijn diensten als verzekeringsagent gebruik te maken. Het was de warme blik waarmee hij als freelancer opdrachten van muziek- en opiniebladen had binnengehaald. Het was de blije bewonderaarsblik die Tasia had overgehaald hem als muziekjournalist en uiteindelijk als ghostwriter te accepteren.

En hij was een geweldige schrijver. Hij had een serieuze carrière en publiceerde al jaren artikelen. Maar woorden konden zijn politieke performance-kunst nooit overtreffen. Zijn meest recente klussen waren onopvallende meesterwerken geweest. Hij had de gsm van een rechter van een federaal beroepshof gehackt om er sms’jes en foto’s van minderjarige hoertjes in te stoppen. Dat had geleid tot een sepot van een zaak tegen een particulier militair bedrijf, dat van internationale wapensmokkel werd beschuldigd. Hij had krantenartikelen gestuurd naar een prominente onderzoeksjournalist wiens zoontje een leukemiebehandeling onderging – verhalen over tragische gevallen waarin zwakke ziekenhuispatiënten waren gestorven doordat ze de verkeerde medicijnen hadden gekregen. Daardoor had de journalist zijn onderzoek naar verbanden tussen een fundamentalistische megakerk en paramilitaire organisaties in Midden-Amerika gestaakt.

Soms was subtiliteit een zeer geschikt middel.

Maar subtiliteit was vooral geschikt om geld op de bank te krijgen. Politiek geweld was poëzie, en Chennault was misschien wel de rijkste dichter van Amerika omdat zijn werk veel geld opleverde – geld waarmee hij kon ontsnappen naar een zonniger klimaat, waar hij zich na vandaag waarschijnlijk een jaar of tien zou moeten schuilhouden.

Hij voelde de angst door zijn maag sijpelen. Hij zou naar het buitenland gaan, net als Thomas Paine. Hij zou vluchten terwijl de patriotten van het Ware Amerika vochten om het land te zuiveren en te herstellen.

Maar hij zou geen lafaard zijn. Vandaag was er geen plaats meer voor subtiliteit. Die aanpak had hij al geprobeerd bij Tasia, maar liefst veertien maanden lang, goddomme, om vervolgens te ontdekken dat ze door de hypnotiserende macht van de Veroveraar was ingestort.

Plan A was mislukt. En als plan B vandaag mislukte, konden zijn voorzorgsmaatregelen en verzekeringspolissen hem niet meer redden. Hij kon bewijzen dat er tijdens een vergadering afspraken waren gemaakt over de doelstelling van zijn missie en zijn vergoeding. Hij had foto’s en creditcardafschriften van zijn reis, en hij bewaarde een met een wachtwoord beveiligde opname van de vergadering op zijn computer en in een bankkluisje. Hij had luciferboekjes van dat truckerscafé in Hoback, Wyoming. Maar geen van die bewijzen kon hem nu beschermen. Hij had de helft van zijn honorarium als voorschot gekregen. Hij had het plan in werking gezet. Keyes en Ivory waren erbij betrokken. En wat het allerbelangrijkste was: hij wist alles. Als hij faalde, zouden ze hem voorgoed het zwijgen opleggen. Huurlingen, een huurmoordenaar, geheim agenten die in opdracht van de regering werkten – iemand zou hem doden.

Hoewel hij steeds bezorgder werd, bleef hij overdreven vrolijk kijken en liep hij verder naar Sacramento Street. Een dubbeldekker met een open bovenkant zoefde voorbij. Voor een menigte Chinese toeristen dreunde de chauffeur via een versterker alle bezienswaardigheden op. Die onzin hoefde Chennault straks niet meer te horen.

Veertien maanden lang had hij met Tasia gewerkt. Toen hij werd ingehuurd, had hij gedacht dat zijn opdracht onmogelijk was. De taakomschrijving was heel strikt geweest: Robert McFarland moest het Witte Huis verlaten, en wel op zo’n manier dat hij er nooit meer kon terugkeren. Zijn erfenis moest voor altijd bezoedeld zijn. Dat moest bewerkstelligd worden door hem bij een enorm schandaal rond zijn ex-vrouw te betrekken.

Chennault had geen instructies gekregen hoe hij deze doelen moest bereiken. Maar ze hadden hem verteld dat Fawn Tasia McFarland aan een bipolaire stoornis met paranoïde neigingen leed, dat ze soms hyperseksueel en soms suïcidaal was, en dat ze een pistool had dat officieel op naam van de president stond. De dichterlijke details hadden ze aan hem overgelaten, al was de term ‘moord-zelfmoord’ meer dan eens gevallen.

En dus had Chennault Tasia veertien maanden lang bewerkt. En ze was er zo gevoelig voor geweest, ze had zo gretig naar hem geluisterd dat hij de indruk had gekregen dat zij de aangewezen persoon was: een afvallige, een madonna die in de tent van de jakhals had gewoond en was ontsnapt om de waarheid te vertellen.

Véértien maanden! Hij had haar wijsgemaakt dat de farmaceutische industrie het volk in opdracht van de regering versuft hield, en daarom was ze met haar medicijnen gestopt. Daarna waren haar creativiteit en haar enorme, dierlijke energie razendsnel opgelaaid. Haar paranoia trouwens ook. Net als in de tijd dat ze haar manie nog niet onder de duim had, was het een eitje geweest om haar wijs te maken dat Robert McFarland haar gezondheid en geluk had geruïneerd – en dat hij daar nooit zijn excuses voor had aangeboden. En toen ze in het onvermijdelijke zwarte gat van de depressie was gevallen, had Chennault Tasia de naam van een arts gegeven. ‘Laat die stemmingsstabilisatoren toch zitten – vraag om prozac. Leef met passie en toewijding, zonder die sombere buien,’ had hij gezegd.

Het was Chennaults doel geweest om haar compleet in de war te maken. Ze moest nerveus en onrustig worden, want dan werd de kans op zelfmoord groter. Ze moest een manisch Duracell-konijntje worden. In die staat was Tasia bereid geweest de valse godheid die Washington verslond omver te werpen.

McFarland had Tasia tijdens hun huwelijk tot vreselijke keuzes gedwongen, en Chennault had haar ervan overtuigd dat de president die nu moest opbiechten. Bel hem, had hij tegen haar gezegd. Vertel hem dat je bezig bent aan een autobiografie. Hij is vast bereid je ergens te ontmoeten – hij zal dolgraag willen weten wat je allemaal opschrijft. En als je hem onder vier ogen spreekt, laat hem dan vergiffenis smeken voor het feit dat hij je eenzaam en depressief heeft achtergelaten terwijl hij op uitzending naar het buitenland was.

O, en reserveer twee hotelkamers met een tussendeur, had hij eraan toegevoegd. Dan kon hij, Chennault, via die deur alle bekentenissen van McFarland in helder stereogeluid opnemen.

‘En als hij weigert om daarover te praten?’ had Tasia gevraagd.

‘Je weet hoe je hem kunt dwingen eerlijk te zijn,’ had Chennault geantwoord. ‘Neem het pistool mee. McFarland zal heus niet weigeren als je dreigt zelfmoord te plegen. Je bent een artieste, en de colt .45 is zo’n overweldigend deel van je toneelstukje dat hij echt wel zijn mond opendoet.’

Dus Tasia had in het Hyatt in Reston twee kamers met een tussendeur gereserveerd. Chennault verstopte zich in de tweede kamer. Hij zei dat ze de tussendeur pas van het slot moest halen als de geheime dienst de kamer had verlaten, want dan kon hij haar ‘beschermen’ als McFarland de agenten terugriep.

Daar had alles om gedraaid: ze moest de deur openmaken. Dat was de enige manier waarop hij toegang tot de kamer kon krijgen, McFarland en Tasia kon doodschieten en door het raam kon ontsnappen.

Ze was de perfecte zondebok geweest, maar ze had hem verraden.

‘Kreng,’ zei hij.

Tasia was een regelrechte koers naar zijn doel geweest, een subtiliteit uit zijn stoutste dromen. Tot zijn grote vreugde was ze woedend geweest op McFarland. Ze was uitzinnig geweest van pijn en had hem dolgraag willen dwingen zijn excuses aan te bieden voor hun huwelijk.

Maar ze had het plan niet uitgevoerd. Nadat McFarland was gearriveerd, had ze op het laatste moment besloten de tussendeur niet te openen. Chennault was machteloos geweest. Daarna had ze het Hyatt verlaten en was ze teruggegaan naar haar hotel in Washington. De volgende ochtend was ze in de tourneebus gestapt en had ze de Bad Dogs and Bullets-tournee vervolgd. En de jakhals was teruggegaan naar het Witte Huis en was doorgegaan met het land ondermijnen.

McFarland had Tasia betoverd en haar weer voor zich gewonnen. Waarschijnlijk was hij ook met haar naar bed geweest. Chennault slikte, misselijk geworden van dat beeld.

En daarna had Tasia hem buitengesloten. Ze had hem niet meer willen zien. Ze had zijn telefoontjes genegeerd. Toen hij op de avond voor het concert in San Francisco naar haar huis was gegaan, had ze het lef gehad om haar schoothondje Searle Lecroix te vragen hem weg te sturen.

Gelukkig had Noel Michael Petty in elk geval met Lecroix afgerekend. Er gebeurden dus ook positieve dingen.

Tasia had dus doorgehad dat hij de president kwaad wilde doen. Ze was een onvoorspelbare, lawaaierige, niet door medicijnen getemperde tijdbom geworden, die in zijn gezicht kon ontploffen. Het zou gevaarlijk zijn geweest om haar in leven te laten.

Maar er waren geen bewijzen dat hij naar Reston, Virginia, was gereisd. Al zijn discussies met Tasia waren één op één geweest, en buiten de microfoons die hij zelf had verstopt, was er geen opnameapparatuur aanwezig geweest. En hij had altijd een stoorzender gebruikt om afluisterapparatuur op te sporen en alle gsm-ontvangst te ontregelen. Hij had een schone lei.

En dat betekende dat hij vandaag ongehinderd te werk kon gaan. Hij had twee loyale soldaten in Ivory en Keyes. Ze zouden doen wat hij vroeg, daar twijfelde hij niet aan. Voordat hij dit project in werking had gezet, had hij dossiers over hen gekregen, omdat ze potentiële rekruten waren.

En allemachtig, wat had hij vandaag een perfect podium.

Hij liep de hoek om en kwam op Sacramento Street. Aan weerszijden van de straat stonden wolkenkrabbers van graniet en glas. Heuvelafwaarts zag hij duidelijk de kantoortoren achter de kruising met Montgomery. Hij ging langzamer lopen. Ondanks de voetgangers en het drukke tweerichtingsverkeer zag hij een zwarte Chevrolet bij de stoeprand staan. Het zonlicht weerkaatste op de voorruit.

Chennault stuurde Keyes een sms’je. Nu.

Hij ademde de uitlaatgassen van de ondergang van het land in. Rustig, zei hij tegen zichzelf. Hij bleef naar de auto voor het kantoorgebouw kijken.

Wacht eens even. Eén zwarte Chevrolet.

Hij ging sneller lopen en porde in het voorbijgaan een man met zijn elleboog in zijn zij. Het tweerichtingsverkeer ontnam hem het uitzicht, rode stadsbussen, gele taxi’s, voetgangers in caleidoscopische kleuren.

Slechts één Chevrolet. Geen hele stoet. En er hing ook nergens een escorte van motoragenten rond. In de wind weerkaatste het geluid van sirenes tegen de gebouwen. Hij haastte zich door de straat.

 

Niet rennen, hield Ivory zichzelf voor. Ze was buiten adem en zag niets meer om haar heen. Het kantoorgebouw lag recht voor haar.

Aan de overkant van de straat, recht tegenover de zwarte regeringsauto, stond een gepantserde auto van Blue Eagle Security. Keyes kwam achter het stuur vandaan.

Hij droeg de helm van zijn uniform, een soort motorhelm met een kleurloos vizier. Met een frons keek hij haar aan.

‘Heb je gerend?’ Hij keek de andere kant op. ‘Waarom hoor ik sirenes?’

Ze drong zich langs hem heen en stapte in de auto. ‘Ik heb alles op gang gebracht. We kunnen niet meer wachten.’

‘Wat heb je gedaan?’

Ze trok de beveiligde aluminium koffer van de voorstoel.

Keyes pakte haar bij de arm. ‘Ivory.’

‘Eén juut minder die ons voor de voeten kan lopen.’

Ze gaf hem de beveiligde koffer, waarmee ze eruit zouden zien als werknemers van een waardetransportbedrijf die contant geld kwamen halen. Keyes staarde haar geschokt aan.

Daarna zette hij zijn schouders weer onder zijn taak. ‘Als je berichten wilt versturen, moet je het nu doen, want de stoorzender maakt gehakt van sms’jes en telefoontjes.’

‘Ik heb alles gezegd wat ik moet zeggen. Laat de sleutels in het contact zitten voor Paine. Hij komt hierheen en staat klaar om weg te rijden als we naar buiten komen.’

Keyes keek naar de overkant van de straat. ‘Het is maar één regeringsauto.’

‘De zus van Tasia werkt hier. De president is hier op familiebezoek. Wie kan het anders zijn?’

Ze staken de straat over naar het gebouw. Waymire & Fong zaten op de vierde verdieping.