8
Net als de politieagenten en de officials van het stadion gingen Jo en Tang om de televisie heen staan. Op het scherm stond de mollige, timide woordvoerder van het Witte Huis op een podium. De perskamer was een woud van opgestoken handen, allemaal opgeheven om vragen te stellen over de dood van Robert McFarlands eerste vrouw, de mooie, tragische, misschien wel gestoorde Fawn Tasia.
Een journalist vroeg: ‘Wist de president dat ze de colt .45 bezat?’
‘De president zal niet ingaan op zaken die onder het onderzoek naar mevrouw McFarlands dood kunnen vallen. Hij wil uiteraard niets zeggen wat het onderzoek in gevaar kan brengen.’
‘Maar heeft hij het wapen met opzet bij haar achtergelaten toen ze uit elkaar gingen?’
De woordvoerder zette zijn bril recht. Zijn voorhoofd glom. ‘De president zal zo een verklaring afleggen. Als ik nu…’
‘Bij Tasia McFarland was een bipolaire stoornis vastgesteld. Wist de president van die diagnose toen hij haar zo’n zwaar halfautomatisch pistool liet houden?’
‘Wauw,’ zei Jo.
Er klonk geroezemoes in de perskamer. De woordvoerder zei: ‘Dames en heren, de president.’
De camera’s werden gedraaid. Robert Titus McFarland beende ernstig en kordaat naar het podium.
Hij had de ascetische bouw en gewichtloze tred van een crosscountryloper. Zijn haar, zwart als een soutane, was in een ouderwets, veel te kort kapsel geschoren. Het was een erfenis uit zijn jaren in het leger. Zijn slapen begonnen te grijzen.
McFarland pakte de randen van het spreekgestoelte beet. Hij zag er afgetobd uit. Hij miste de innemende charme van Bill Clinton, het elan van Kennedy en Reagans ontwapenende vermogen om luchthartig over te komen. Hij bezat een onverzettelijke waardigheid en een laconieke stijl, die door experts ‘westelijk’ werden genoemd en aan zijn wortels in Montana werden toegeschreven.
Hij tuurde in de lampen. ‘Het nieuws dat ons vanavond vanuit San Francisco heeft bereikt, was een grote schok. Het doet mij enorm veel verdriet.’
Hij legde de nadruk op het laatste woord en liet het over de aanwezigen drijven tot het de journalisten in hun stoelen drukte en al het lawaai in het vertrek smoorde.
‘Mijn gedachten gaan uit naar de familie van de omgekomen piloot en naar alle gewonden.’
McFarland was een statistische uitbijter: een liberaal uit een arbeidersmilieu, een militair die pacifist was geworden. Hij was opgegroeid in een grote stacaravan op een veeranch even buiten Billings, als zoon van de voorman en diens Salvadoraanse vrouw. Hij werd crosscountrykampioen van Montana, kreeg een plaats op West Point en diende als officier in broeihaarden over de hele wereld. Iedereen wist dat hij vervolgens ontslag had genomen uit protest tegen een eigen-vuurincident waarvan lagere officieren de schuld kregen terwijl hun superieuren vrijuit gingen. Hij keerde terug naar Montana, schreef zich in voor een studie rechten, werd milieujurist en ging de politiek in. Zijn ster rees snel. Na vijf jaar in de Senaat werd hij tot president gekozen.
Hij had de naam een snelle denker en een veeleisend politicus te zijn, een man die alle ontwikkelingen bijhield alsof hij een soort oleaat in zijn hoofd had. Hij stond er ook om bekend dat hij een goede verstandhouding met zijn ondergeschikten en rivalen onderhield. Met andere woorden, hij was een leider.
Op weg naar de top was hij een poosje met Fawn Tasia Hicks getrouwd geweest. Twintig jaar lang was hij bewust elk gesprek over haar uit de weg gegaan. Inmiddels was hij al zeventien jaar getrouwd met de huidige first lady, een buitenmens bij wie hij helemaal tot rust was gekomen. Ze hadden tweelingzoons en een golden retriever en hielden voskleurige quarter horses op hun landgoed in de buurt van Missoula. Politiek gezien was Tasia nooit een blok aan zijn been geweest. Ze had nooit voor dreigende wolken aan de horizon gezorgd, maar was slechts een curiositeit in zijn leven geweest.
Daar was nu verandering in gekomen. Terwijl Jo naar hem keek, dacht ze: laat maar eens zien op wie ik nu eigenlijk heb gestemd.
McFarland liet zijn blik door de perskamer dwalen. ‘Tasia’s dood is een tragedie. Sandy en ik leven met haar familie mee en scharen ons bij haar vrienden en alle mensen in het land die vanavond rouwen om dit…’ Hij ging langzamer praten en zijn stem werd lager. ‘… verlies.’
Hij keek naar beneden en verplaatste zijn gewicht van zijn ene voet op de andere. Met zijn handen om de rand van de lessenaar schudde hij zijn hoofd. Daarna leek hij een knop om te zetten.
‘Op zulke momenten heb je niets aan een voorbereide speech.’ Hij keek op. ‘Dit nieuws is een klap in het gezicht. Tasia was te jong om te sterven.’
Achter hem, nog net in beeld, stonden medewerkers van de president en de chef-staf van het Witte Huis. McFarland keek even naar hen. Hij leek moed te putten uit hun aanwezigheid en rechtte zijn rug.
‘Tasia was een natuurkracht. Simpel gezegd ben ik nog nooit zo’n persoonlijkheid tegengekomen als zij. Als ze wilde, kon ze met één blik bergen verzetten. Ze was een beroemde, zeer getalenteerde zangeres, maar wat haar bijzonder maakte, was haar ruimhartige karakter. Haar hart was zo groot als de hemel.’
Hij zweeg even. ‘Toen ik hoorde dat ze was omgekomen door een pistool dat ik heb gekocht, was ik daar kapot van. Ik heb er geen andere woorden voor.’
Er ging geroezemoes door de perskamer. McFarland nam de tijd om over zijn volgende opmerking na te denken.
‘Ik was vanavond niet van plan geweest vragen te beantwoorden, maar toen ik binnenkwam, hoorde ik iemand vragen of ik wist dat Tasia manisch-depressief was toen ik haar het pistool liet houden.’
Op de achtergrond zag iedereen de chef-staf van het Witte Huis verstijven. K.T. Lewicki had een eihoofd als een Engelse bulterriër en zag eruit alsof hij McFarland wilde tackelen. De president zag het niet, of lette er bewust niet op.
‘Het antwoord is nee,’ zei hij. ‘Tasia en ik zijn twee jaar getrouwd geweest. Ze was drieëntwintig toen we uit elkaar gingen. Voor zover ik weet, is de diagnose bipolaire stoornis gesteld toen ze begin dertig was.’
Hij liet zijn blik door de zaal dwalen en maakte oogcontact met de aanwezigen. ‘Ik kocht het pistool voordat ik naar een ander land werd uitgezonden. Zij bleef in haar eentje thuis achter. Ik wilde dat ze een betrouwbaar middel had om zich te kunnen verdedigen.’ Zijn toon werd scherper. ‘En om uw vraag voor te zijn: het is niet eens bij me opgekomen om het mee te nemen toen we gingen scheiden. Dat pistool had haar…’
Zijn gezicht vertrok.
‘… moeten beschermen.’ Een fel licht leek over zijn gezicht te glijden. ‘Gedenk haar in uw gebeden. Dank u.’
Hij draaide zich om en liep het podium af. Hij beende weg alsof de kamer in brand stond. Een verslaggever vroeg: ‘Meneer de president, had u haar onlangs nog gesproken?’
McFarland hief tijdens het lopen zijn hand op. ‘Nee.’
Een andere journalist riep: ‘Weet u waarom ze uw pistool mee naar het concert had genomen? Meneer de president, heeft ze het ooit over zelfmoord gehad?’
McFarland schudde zijn hoofd en liep de deur uit.
In de skybox liepen de mensen weg van de televisie. Achter Jo zei een man: ‘Hij heeft last van zijn geweten.’
Tang draaide zich om. ‘Meneer Lecroix.’
Searle Lecroix stond met zijn handen in de zakken van zijn spijkerbroek achter in het vertrek. Onder de rand van zijn zwarte stetson door staarde hij naar de televisie. ‘Die man is gewoon een van de vele mensen die haar hebben laten stikken. Maar hij lijkt het tenminste te weten.’
Zijn doorrookte, lijzige stem klonk hees. Zijn gezicht was doodsbleek. Tasia’s schatje, haar Mister Blue Eyes met de fluwelen tong, zag eruit alsof alle energie uit hem was gemept.
Tang liep naar hem toe. ‘Ik wist niet dat u hier nog was.’
‘Ik kon niet weggaan zolang Tasia daar lag,’ zei hij. ‘Ik kon haar niet op het veld achterlaten bij mensen die haar bestudeerden. Ik kon het gewoon niet. Ze verdient het om iemand in de buurt te hebben die om haar geeft.’ Het timbre van zijn stem zakte. ‘Wat is er met haar gebeurd?’
‘Dat weten we nog niet,’ antwoordde Tang, die Jo wenkte. ‘Dit is dokter Beckett.’
Tang legde uit wat Jo deed en vroeg Lecroix om Jo’s vragen te beantwoorden.
‘Wilt u vanuit een psychologisch oogpunt over Tasia praten? Nu meteen?’
Jo schudde haar hoofd. ‘Morgen of overmorgen.’
Hij stemde in en gaf haar het nummer van zijn mobiele telefoon. ‘Gaat u uitzoeken wie hiervoor verantwoordelijk was?’
‘Misschien kunt u ons daarbij helpen.’
Hij knikte. ‘Ze brengen haar naar het mortuarium. Ik moet weg.’ Hij tikte met zijn vinger tegen de rand van zijn hoed. ‘Inspecteur. Dokter.’
Ze zagen hem met hangende schouders door de gang weglopen. Na een paar tellen zei Jo: ‘Ik wilde je net gaan vertellen over de derde mogelijkheid.’
‘Ik luister.’
‘Tasia wilde iemand anders neerschieten, maar een onbekende persoon tussen al die fans kromde zijn vinger om de trekker en schoot haar neer.’
‘Denk je nu dat iemand haar te grazen wilde nemen?’
‘Denk jij dat nu niet meer?’ vroeg Jo.
‘Ik weet het niet. Ik bedoel, je hebt haar gehoord. “Liar’s words all end in pain.” De woorden van een leugenaar eindigen altijd in pijn.’