32

In de studio van de nieuwszender hield Edie Wilson op met ijsberen. ‘Die auto. De SUV,’ zei ze, wijzend op het televisiescherm.

Haar werkgever had een vestiging in San Francisco, en in een montagekamer bekeken Edie en een nieuwsproducer de opnames die haar cameraman bij het huis van de politiepsych had gemaakt. De producer zette de beelden op pauze. Op het scherm stond de zwarte Nissan 4Runner, die wegreed van Edie en de rest van de meute verslaggevers.

‘Wat is daarmee?’ vroeg de producer.

Edie gebaarde met haar hand naar het scherm. ‘De psych is met die man meegegaan. Als we hem kunnen vinden, zijn we de anderen een stap voor als we een quote van haar willen.’

‘Heb je al geprobeerd haar via de woordvoerders van de politie te bereiken? Een interview met haar aan te vragen?’

‘Tranh, de politie geeft ons nooit toestemming om met haar te praten. En nu is ze gewaarschuwd. Ze kijkt wel uit voordat ze iets onthult.’

‘Maar dat hoort toch bij haar werk?’ vroeg de producer. ‘Ze moet toch alles geheimhouden?’

Edie ging naast hem zitten. ‘Ze is opgeleid om niet door te vertellen wat haar patiënten zeggen. Maar dat is een bewust proces. De kunst is om haar onderbewustzijn te bewerken. Zorgen dat ze niet meer op haar hoede is. Dat is de lol van dit werk.’

‘Wat wil je daarmee bereiken?’ vroeg Tranh.

Edie hief haar armen op. ‘Moet je dat nu echt vragen? Dit wordt de primeur van mijn leven. We moeten erbovenop zitten.’ Ze wees op het scherm. ‘Deze psychiater weet wat er aan de hand is en ze verbergt het voor het publiek. Als journalisten hebben we de plicht om de zaak aan het licht te brengen.’

‘Het publiek heeft het recht om alles te weten.’

‘Bespaar me die postmoderne, spottende opmerkingen van jullie twintigers. Het publiek heeft inderdaad het recht om alles te weten.’ Ze schoof haar stoel dichter naar Tranh toe en ging zachter praten. ‘Kijk nu eens naar die auto. Knappe jonge vent achter het stuur – waarschijnlijk haar vriendje. Ze zal wel bij hem in de buurt blijven.’ Ze knikte naar het scherm. ‘Ga eens een paar frames vooruit.’

Toen Tranh de film een paar beelden verder zette, tikte Edie met een van haar afgekloven nagels op de tv. ‘Stop. Daar. Zie je dat?’

Tranh zette de film stil. Edie wees op de SUV. Op de achterruit zat een sticker. Ze hoefde hem niet te vragen in te zoomen.

‘Dat is interessant,’ zei ze.

‘Wat, “mijn kind is een goede leerling van de St. Ignatius-school”?’

‘Nee, die andere. Dat is een militaire sticker.’

Hij maakte het beeld scherper. ‘Air National Guard. Moffett Field.’

‘Misschien is er een verband met de regering,’ zei Edie.

Deze keer nam ze niet eens de moeite om te zeggen dat Tranh die spottende grijns van zijn gezicht moest halen. Hij wist dat hij het spel ging verliezen. Ze was een vrouw die carrière maakte, en als zij het verhaal vanuit dit perspectief wilde brengen, kon hij haar niet tegenhouden.

‘Zorg wel dat het geen verspilling van onze tijd is,’ zei hij. ‘Het moet goede televisie worden.’

Ze glimlachte. ‘Mooi zo. Zoom eens uit, ik wil de kentekenplaat van de auto zien.’

Tranh deed wat ze had gezegd.

Glimlachend belde Edie haar assistent. ‘Zoek iemand bij de Californische Dienst voor Motorvoertuigen die een kentekenplaat voor me kan natrekken. Het interesseert me niet hoe je het doet, maar zorg dat ik de naam en het adres van de eigenaar krijg.’

Ze hing op. ‘Hier krijg je geen spijt van, Tranh.’

‘Daar hou ik je aan.’