24
Mistflarden kleurden de lucht op Geary Boulevard felwit. Dit deel van de boulevard was tot aan het strand recht en vlak. De gebouwen riepen een sfeer van weleer op: oude bioscopen, goed onderhouden bomen, huishoudzaken die geschilderd leken met een restje mosterdgroene verf van de halfronde metalen legergebouwen uit de Tweede Wereldoorlog. Verderop in de straat glansden de goudkleurige koepels van een Russisch-orthodoxe kerk in de zon, en op de etalageruiten stonden cyrillische opschriften. Jo zette haar auto op een parkeerplaatsje voor Compurama.
In de winkel rende het personeel als nerveuze prairiehonden rond. Twee mensen zaten ineengedoken achter de kassa iPhones te vergelijken. Jo telde tot vijf, maar toen ze haar bleven negeren, klopte ze op de toonbank.
Een van hen, een broodmagere jongen, keek op. Hij was een jaar of twintig en had een haarlok die over een oog hing.
‘Ik ben op zoek naar Ferd,’ zei ze.
Die jongen schudde zijn haar naar achteren en wees naar de achterkant van de winkel.
In de Compurama waren veel paden vol met computers en computerbenodigdheden gepropt, en er stond ook nog een gigantisch rek met snoep en beef jerky. In een hoek van de winkel stond Ferd met een collega, een boomlange vrouw met een paardenstaart. Hij had een afstandsbediening in zijn hand. Jo hoorde een elektrische motor snorren en zag een voertuigje naderen.
‘Is dat een robot?’ vroeg Jo.
Ferd draaide zich om. Hij zette grote, verraste ogen op toen hij haar zag, maar toen gleed er een grijns over zijn gezicht. Even dacht ze dat hij op en neer zou gaan springen van opwinding.
Hij haastte zich naar haar toe. ‘Dit is Ahnuld.’
Ahnuld was dertig centimeter hoog, had allerlei uitsteeksels en reed op vier dikke banden, als een Tonka-vrachtwagen. Hij was bedekt met de waarschuwingssymbolen voor gevaarlijk biologisch afval en straling. Hij zag eruit als een afstammeling van Wall-E en een dvd-speler.
‘Snoezig,’ zei Jo.
‘Ik heb hem geleend van een vriend die in het robotlab op Berkeley werkt. Dit is het bètamodel dat later dit jaar aan een wedstrijd meedoet.’
‘Een wegrace? Of gaan er robots in een afgesloten kooi knokken?’ vroeg Jo.
Op het gezicht van de vrouw met de paardenstaart brak een glimlachje door. ‘Hij moet met zijn navigatie een weg door de stad vinden.’
‘Kijk maar.’ Ferd drukte een knop in. Daarna legde hij de afstandsbediening op een schap. ‘Hij rijdt in zijn eentje een rondje door de winkel, waarbij hij gebruikmaakt van ultrasone sensoren. Toe maar, Ahnuld. Rijden maar.’
Het in elkaar geflanste voertuigje reed snorrend weg, waarbij het vervaarlijk zigzagde. Ferd keek met een gelukzalige blik naar Jo, alsof ze de Heilige Maagd van Guadeloupe was. Of Barbarella.
‘Ik heb een probleem,’ zei ze. ‘Ik moet een e-mailadres natrekken en de eigenaar vinden.’
Hij ging rechtop staan en hees zijn broek op. ‘Tot je dienst. Wat weet je van hem?’
‘Ik heb alleen een e-mailadres. Hotmail. En binnengekomen en verstuurde berichten.’
Ferd liet zijn tong over de binnenkant van een wang glijden. ‘Bambi? Ideeën? Anders dan Whois in een database naar de domeinnaam laten zoeken of zijn IP-adres natrekken?’
‘Bambi?’ vroeg Jo.
‘Bambi Hess,’ zei de vrouw met de paardenstaart. ‘We hebben elkaar ontmoet op Ferds Halloween-feest.’
Het duurde twee tellen voordat Jo haar had herkend. ‘De Klingon.’
‘QaStaH nuq!’
Ze zag eruit alsof ze een man in tweeën kon scheuren door hem bij zijn enkels te pakken en ze uit elkaar te trekken. Jo vermoedde dat ze vroeger houthakker was geweest, of anders misschien wel een echte Klingon-krijger.
‘Wat is belangrijker, de identiteit van die man of de plaats waar hij zich bevindt?’
‘De identiteit.’ Jo dacht daar even over na. ‘Maar als je erachter kunt komen waar hij is, wordt het misschien al makkelijker om te bepalen wíé hij is. En dan kan ik misschien natrekken wat hij allemaal heeft uitgespookt.’ Bewijsmateriaal. Dat zou een tijdbalk en misschien ook een kaart opleveren. ‘Wat zijn de mogelijkheden?’
‘Dat hangt ervan af. Op zich heb je niet veel aan een e-mailadres. Iedereen kan een Hotmail-account aanmaken zonder zijn echte naam of contactgegevens in te tikken. Ken je iemand die bij Hotmail werkt? Iemand die je een naam zou kunnen toestoppen?’
‘Nee, en ik ken ook niemand die ik zou kunnen omkopen, als dat je volgende suggestie is,’ antwoordde Jo.
‘Oké,’ zei Bambi. ‘Als je op een website of blog waar hij commentaar heeft achtergelaten de bevoegdheden van een admin had, zou je de X-originating header in zijn e-mailadres kunnen opzoeken en zijn IP-adres naar de bron kunnen traceren.’
‘Ik kan op internet rondkijken of hij ergens commentaar heeft achtergelaten.’
‘Dat is misschien wel nuttig.’
Ferd krabde op zijn hoofd. De Brylcreem had zijn haar in een misvormde punksculptuur veranderd. Het was stijf en vettig.
‘In hoeverre vertrouw je me?’ vroeg hij.
Jo trok een wenkbrauw op. ‘Vraag je dat aan mij?’
‘Stuur een paar e-mails van die man naar me door. Ik kan een trace-route proberen. Misschien kom ik dan achter de plaats waar hij inlogt. En als die plaats verandert…’
‘… kun je hem volgen.’
‘In theorie wel.’
‘Hoe dicht kun je bij hem in de buurt komen?’ vroeg ze. ‘Kun je zeggen in welk land hij zit? In welke stad?’
‘Als ik echt geluk heb, kan het bronadres me exact vertellen waar het vandaan komt – tot in het juiste gebouw aan toe. In een winkelcentrum bijvoorbeeld, of op een campus.’
Aartsengel X had Tasia naar de Bad Dogs and Bullets-tournee gevraagd. Jo vroeg zich af of het natrekken van zijn e-mails een spoor zou laten zien dat aantoonde dat hij Tasia had gevolgd.
‘Dat zou heel nuttig zijn,’ zei ze. ‘Kun je het ook doen zonder dat hij het in de gaten heeft?’
Bambi grijnsde. ‘Zonder hem rechtstreeks te mailen en te vragen: “Waar zit je, eikel”?’
Jo keek haar effen aan. ‘Wie zegt dat hij een eikel is?’
‘Anders zou je niet achter hem aan zitten. Hij heeft je belazerd of hij bestookt je met spam. Of hij is je ex.’
Jo maakte haar effen blik zo vlak dat er alleen nog maar een metaalachtige glans overbleef. ‘Hij is mijn tegenstander in een MMRWRPG.’
Bambi zette grote ogen op. Het woord ‘huh?’ leek op haar lippen te staan.
‘Een massively multiplayer real-world role-playing game,’ legde Jo uit. ‘Het eerste waarin je de winst van anderen kunt bijhouden.’
‘Wauw. Is het een echte wereld?’
‘Levensecht.’
Verder wilde ze niets in het bijzijn van Bambi zeggen. Op dat moment kwam Ahnuld vrolijk zoemend de hoek om. Hij slingerde en reed tegen de schappen aan. Iemand had een blikje Pepsi aan hem vast getapet. En een sigaret.
‘Succes,’ zei ze.
Op het moment dat Jo de contactsleutel van de Tacoma omdraaide, ging haar telefoon.
‘Dokter Beckett? U spreekt met dokter Gerald Rhee Park.’
Park was de arts die Tasia prozac had voorgeschreven. ‘Fijn dat u terugbelt.’
‘Ik betwijfel of ik de dood van mevrouw McFarland kan ophelderen. Ik heb haar maar twee keer gezien.’
Die opmerking verbaasde Jo. ‘U hebt haar een antidepressivum voorgeschreven.’
‘Ze vertoonde symptomen van een ernstige depressie, dus ik heb haar inderdaad een recept voor prozac gegeven.’
‘Mag ik vragen waarom u het recept hebt uitgeschreven op naam van Fawn Hicks?’
‘Om haar privacy te beschermen. En het spijt me als ik een open deur intrap, maar het gedoe rond haar dood bevestigt alleen maar dat ze er goed aan deed om voorzichtig te zijn. Op het recept heb ik haar eerste naam en haar meisjesnaam gezet, die allebei op haar rijbewijs stonden.’
‘Maar dat betekende ook dat een apotheek het recept niet naast andere recepten kon leggen om te kijken of haar medicijnen elkaar beïnvloedden.’
‘Mevrouw McFarland was een volwassen vrouw, dokter Beckett.’
‘Heeft ze u verteld dat er een bipolaire stoornis bij haar was vastgesteld?’
‘Ze kwam bij me met duidelijke symptomen van een zware depressie. Daarvoor heb ik een recept uitgeschreven.’
Jo kneep in haar neusbrug. ‘Wat is uw specialisatie?’
‘Ik ben huisarts.’
‘Geen psychiater?’
‘Nee. En eerlijk gezegd vind ik uw insinuaties niet terecht, dokter Beckett.’
‘Ik insinueer niets,’ zei Jo, hoewel ze wist dat dat wel het geval was. Ze merkte dat ze steeds bozer werd. ‘Het voorschrijven van een selectieve serotonine-heropnameremmer zonder een stemmingsstabilisator kon bij mevrouw McFarland een manische of gemengde episode veroorzaken.’
‘Ik heb gedaan wat ik kon om mevrouw McFarland goed en professioneel te helpen.’
‘Hebt u haar daarna nog terug laten komen?’
‘Er heeft een telefonisch consult plaatsgevonden. Haar symptomen waren aanzienlijk afgenomen. Dus als u het niet erg vindt, wil ik dit gesprek beëindigen.’
Hij verbrak de verbinding. Waarschijnlijk om zijn advocaat te bellen, zich in te dekken tegen een proces wegens nalatigheid en misschien wel om Jo wegens laster aan te klagen.
Ze schudde haar hoofd. Park had Tasia prozac voorgeschreven, een selectieve serotonine-heropnameremmer, zonder te weten dat ze manisch-depressief was. Waarschijnlijk was ze door dat medicijn in een gemengde episode beland – stuiterend van de energie, geagiteerd en misschien wel suïcidaal.
De telefoon ging weer. Het was de receptioniste van de afdeling psychiatrie van het UCSF. ‘Ik wil je even waarschuwen. Nu de media je naam weten, worden we al de hele ochtend gebeld.’
Er ging een schok van ontzetting door Jo heen. ‘Wie hebben er allemaal gebeld?’
‘Fox, CNN, een verslaggever van een persbureau, en er is ook iemand bij de balie geweest die naar je heeft gevraagd. Er zijn heel veel berichten voor je achtergelaten. Zal ik ze voorlezen?’
‘Graag. Bedankt.’ Gefrustreerd haalde ze haar hand door haar haren.
Iedereen vroeg haar terug te bellen. Ze schreef alle namen op. In de verte leek ze een rommelend geluid te horen. Een vrachttrein die op haar af denderde.
‘Bel je ze terug?’ vroeg de receptioniste.
‘Zodra ik terug ben van mijn reis naar Mars.’
Ze startte haar auto.
Thuis begon ze zich steeds onbehaaglijker te voelen, alsof ze last had van een verergerende jeuk. Aartsengel X was onder haar huid gekropen.
Ze ijsbeerde, at een banaan met pindakaas en zette een pot koffie. Terwijl de koffie pruttelde, belde ze Tang. ‘Nog nieuws?’
‘Twee dingen. We hebben de eerste toxicologische uitslagen van Tasia’s autopsie. Ze was clean. Geen cocaïne, geen opiaten, geen verboden middelen.’
‘Voorgeschreven medicijnen?’ vroeg Jo.
‘Prozac.’
‘Verder niets?’
‘Nee.’
Na het telefoongesprek was Jo nog onrustiger dan ervoor. Ze vond het visitekaartje van de beheerder van Tasia’s huis en toetste het telefoonnummer in.
‘Vandalisme. Interessant dat u dat vraagt,’ zei hij. ‘Ik heb de verzekeringsmaatschappij van mevrouw McFarland gebeld. Er is aan de buitenkant wat schade die hersteld moet worden.’
De jeuk kroop over Jo’s arm alsof er zilvervisjes over haar huid renden. ‘Wat voor schade?’
‘Graffiti.’
Ze was de achterdeur uit gerend en door Tasia’s achtertuin gehold. Ze had geen graffiti gezien. ‘Wat voor graffiti? En waar precies?’
‘Op de achtermuur van het huis. En op het hek op de helling, tussen de bomen.’
‘Wat stond er?’ vroeg Jo.
‘Ik kan u foto’s sturen.’
Jo gaf hem haar e-mailadres. Toen de foto’s binnenkwamen, leken de kruipende zilvervisjes nog heviger te kriebelen. ‘Wanneer hebt u dit ontdekt?’
‘Gisteren, na uw komst. Na de inbraak.’
Jo kon nauwelijks geloven dat ze de woorden niet had gezien, al had ze natuurlijk geen gelegenheid gehad om de buitenkant van Tasia’s huis te bestuderen. En toen ze achter de indringer aan was gerend, had ze niet over haar schouder gekeken. Als ze dat wel had gedaan, zou ze geschokt zijn geweest. Op de achtermuur had iemand met druipende spuitverf de woorden ‘hoer’, ‘slet’ en ‘BRAND’ geschreven.
‘Heeft de politie dit gezien?’
‘Ja. Ik ben gisteren na het incident met een agent rond het huis gelopen.’
De graffiti misten de ervaren finesse van gangs die hun territorium markeerden, en ook de joie de vivre en het cynisme van straatkunstenaars. Het ging puur om de boodschap, nijdig en scherp.
‘Hier zijn er nog een paar die op het hek boven aan de heuvel stonden. De graffiti staan op de achterkant, waar niemand ze had gezien tot de dag dat u er was,’ vertelde de beheerder.
Deze waren nog erger. Je hebt me verraden, nu moet je boeten.
Tasia KUTWIJF SLET spreidt haar benen voor iedereen.
‘Laat niets overschilderen. Het is bewijsmateriaal,’ zei ze.
Na het telefoongesprek belde ze Tang. ‘Waarom heeft niemand me iets verteld over de graffiti bij Tasia’s huis?’
‘Dat heet “buitenspel staan”, Beckett. Maar daar hebben we het een andere keer wel over. Ik heb net met een autoverhuurbedrijf gesproken. Tasia en haar mensen hadden vóór het concert drie auto’s gehuurd. Twee daarvan zijn op tijd ingeleverd, maar de derde is nooit teruggebracht naar de luchthaven.’
‘Omdat Tasia er op de avond van haar dood mee naar het honkbalstadion is gereden.’
‘Hij staat er nog. En raad eens?’
‘Vandalen hebben zich erop uitgeleefd.’
‘Extra punten voor de dodenpsych. U mag door naar de tweede ronde.’
‘Wat is ermee gebeurd?’
‘Met een sleutel bewerkt, banden doorgesneden, superlijm in de portiersloten.’
‘Graffiti?’
‘Aan de kant van de bestuurder is in de deur gekrast. Het K-woord. En dan bedoel ik niet dat ze complot verkeerd hebben gespeld.’
Jo staarde uit het raam. ‘Dit ging overduidelijk verder dan cyberstalken.’
‘Denk je dat Aartsengel X erachter zit?’
Jo keek naar haar computer. ‘Ik ga mijn best doen om daarachter te komen.’
Tang zweeg even. ‘Goed zo. Maar pas goed op jezelf. Misschien is het wel de man die jou heeft aangevallen en Chennault het ziekenhuis in heeft geslagen. Blijf over je schouder kijken.’