49
Amy Tang duwde de deur van de krappe delicatessenzaak open. Jo stond bij de toonbank. De Hall of Justice leek door de etalageruiten wel van glanzend albast en torende in de straat boven de borgsomverstrekkers en winkels met auto-onderdelen uit.
Tang zette haar zonnebril af en bekeek Jo van top tot teen. ‘Moet je voor het Congres getuigen?’
‘Ik probeer de chef-staf van het Witte Huis in een hinderlaag te lokken.’
‘Beckett de veroveraar.’ Ze onderdrukte een glimlach. ‘Dan heb je wel het recht om je als een sm-meesteres te kleden.’
Zelf vond Jo haar zwarte pakje aan de conservatieve kant, al omsloot de lange broek haar als een latex handschoen en hadden haar schoenen stilettohakken.
Ze kreeg haar bagel en ze gingen aan een tafeltje zitten. ‘Ik heb mijn rapport niet afgerond,’ zei ze. ‘Ik ben van gedachten veranderd.’
Tang trommelde met haar vingers op de tafel. ‘Heb je vanochtend soms de hele doos cornflakes leeggegeten?’
‘Noem het maar een professioneel verantwoordelijkheidsgevoel.’
Tang probeerde cool te lijken, maar weer zag Jo haar verborgen glimlachje.
‘Prima,’ zei Tang. ‘Even buiten de boeken om: dit is wat we inmiddels over Noel Michael Petty weten. Ze had een strafblad met kleine diefstallen, voornamelijk dingen die te maken hadden met popsterren en filmsterren met wie ze dweepte. Posters, dvd’s, T-shirts. Ze leverde bijdragen aan een aantal internetfora over Tasia McFarland en Searle Lecroix. Bijna alles in de zoekgeschiedenis van haar computer had met Searle Lecroix te maken.’
‘Maar? Ik hoor dat er een “maar” is.’
‘Ze staat op geen enkele beeldopname van het concert waar Tasia is gestorven. Geen enkele.’
Jo knikte, niet omdat ze het met haar eens was, maar van opwinding. ‘En?’
‘Ze heeft Tasia’s huurauto bij het stadion niet vernield. De beveiligingscamera’s hebben iemand geregistreerd die de auto met een sleutel beschadigde, maar dat was Petty niet. De vandaal droeg een zonnebril, handschoenen en een sweatshirt met een capuchon, maar hij had een aanzienlijk slanker silhouet.’
‘Wie was het?’
‘Goede vraag. Hier is iets wat niet klopt. We hebben in Petty’s hotelkamer en in Tasia’s keuken luciferboekjes gevonden.’
‘Wat is daar vreemd aan?’
‘Het waren dezelfde. Van Smiley’s Gas ’n’ Go in Hoback, Wyoming, in de buurt van Grand Teton National Park.’
‘Laat me raden: ze zijn geen van beiden ooit in Hoback gesignaleerd.’
‘Petty was zelfs nog nooit in Wyoming geweest.’
‘Dat is niet veel.’
Tang boog zich naar haar toe. ‘Het luciferboekje in Tasia’s keuken lag naast een envelop. Een met een zelfklevende flap, dus geen DNA. Gepost in Herndon, Virginia – vlak bij het hotel waar Tasia een afspraak had met de president. Afgestempeld op de dag na hun ontmoeting.’
‘En het luciferboekje van Petty?’
‘We hebben een aanvraag ingediend om haar huis in Tucson te mogen doorzoeken.’
‘Ik heb een vraag. Petty heeft meer dan veertienhonderd berichten gestuurd naar een e-mailadres dat Tasia niet openbaar had gemaakt. Hoe kwam ze aan dat adres?’
‘Daar zijn we nog mee bezig.’
‘Bedankt, Amy.’ Jo stond op. ‘Duim voor me. Ben jij straks in de Hall of Justice?’
‘Nee, ik neem een middag vrij. Ik ga mijn ouders helpen om hun winkel weer op te bouwen.’ Ze stak haar handen in de lucht en bewoog haar vingers heen en weer. ‘We gaan vuurwerk bestellen. Het kon wel eens een zware dag worden.’
Ivory zat aan een tafeltje in een vestiging van Hi-Way, zo’n anderhalve kilometer ten zuiden van San Francisco International Airport. Ze had haar broodje steak half opgegeten. De serveerster kwam weer langs met de koffiepot.
‘Nog een warm kopje, meid?’
Ivory had al vier koppen van de walgelijke koffie gedronken, maar ze stak haar mok omhoog. De serveerster mocht niet denken dat ze hier doelloos rondhing. Ze sloeg de krant open. Alleen maar berichten over het buitenland, dat bomaanslagen pleegde, gore dingen at en manieren bedacht om de Verenigde Staten te vernietigen. De serveerster liep weg. Ivory’s blik gleed door de grote ramen die over de baai uitkeken. Het kon nu elk moment gebeuren.
De aanvliegroute naar de luchthaven van San Francisco liep over de baai. Doorgaans kwam er om de twee minuten een toestel over, maar het afgelopen kwartier was er niet één voorbijgekomen. Het luchtruim werd bewust ontruimd.
Ivory dwong zichzelf een druipende hap van haar broodje steak te nemen. Ze had het rode vlees nodig, maar in gedachten zag ze alleen maar bloed uit het hoofd van haar zus Noel stromen.
Ze had zich vandaag niet gemeld op haar werk. Blue Eagle Security kon de pot op met zijn baantje en zijn illegale, idioot hoge belastingen. Na vandaag kwamen zij en Keyes niet meer terug. Als ze straks op pad gingen, namen ze de voorraad contanten van die dag mee. Als ze zestien uur flink doorreden, waren ze waarschijnlijk wel in de bergen van de staat Washington, vlak bij de Canadese grens. In dat afgelegen gebied woonde een groep blanke antiregeringsgezinden, en zij en Keyes waren van plan om zich bij hen aan te sluiten.
Na vandaag werd het tijd om San Fran-pisco te verlaten. Ze moesten op de vlucht slaan voordat de bruggen werden geblokkeerd of opgeblazen. Ze konden zich maar beter ergens gedeisd houden en wachten tot de branden waren uitgewoed.
Ze haalde diep adem. Het ging nu echt gebeuren.
Aan een tafeltje bij het raam duwde een kind zijn neus tegen het glas. ‘Ik zie het vliegtuig van de president.’
Zijn moeder keek ongeïnteresseerd op. ‘Dat is gewoon een 747.’
‘Er staat “United States of America” op de zijkant. Kijk dan, mam.’
Zijn moeder keek weer, en alle andere gasten in het restaurant ook. Ivory verstijfde en hield haar blik strak op de lucht gericht.
In de verte zweefde de blauw-witte 747 naar de landingsbaan, het landingsgestel uitgeklapt als de klauwen van een aanvallende roofvogel. Mensen haastten zich naar de ramen. Een paar van hen haalden camera’s en telefoons tevoorschijn en maakten foto’s.
‘Echt vet,’ zei het jongetje.
Het broodje viel uit Ivory’s hand. Het gebrul van de motoren, de schreeuw van de dood, vloog buiten langs, nog te ver om aangeraakt te worden. Nu nog wel.
Ze belde Keyes terwijl ze naar buiten liep. ‘Het toestel landt over een halve minuut. Ik ga nu weg en meld me als de stoet auto’s in zicht komt.’
Paine haalde zijn brieven uit de postbus op het postkantoor. De envelop was dun, het handschrift kriebelig. Geen retouradres. Dat had Keyes goed begrepen. Tot nu toe ging alles nog goed.
Paine scheurde de envelop open en schudde er een garderobe- en bagagekaartje van het Hilton bij Union Square uit. Een van de drukst bezochte hotels in de stad – twee punten voor Keyes. Twintig minuten later gaf hij het kaartje af bij de garderobe van het Hilton. De man achter de balie haalde een grijze sporttas en vroeg: ‘Moet hij voor u in de auto worden gezet?’
‘Nee.’ Paine nam de tas van hem aan. ‘Het gaat zo wel.’
Hij zette de tas neer en viste twee dollar uit zijn zak. De man achter de balie vond hem al opvallend, en als hij nu geen fooi gaf, werd hij ‘die klootzak’. Fooien waren een manier om niet op te vallen. Hij hing de sporttas om zijn schouder en wandelde weg.
Buiten liep hij heuvelopwaarts, en drie straten verder wandelde hij een ander hotel van een grote keten binnen. Het was een duur, druk bezocht hotel, maar het was niet zo chic dat het personeel op iedereen af schoot die binnenkwam of – zoals Paine – naar het herentoilet liep. Mooi zo: geen toiletjuffrouw. Niemand zou hem zien en zijn gezicht onthouden.
Hij deed de deur van een wc achter zich op slot en maakte de sporttas open. Een beetje onhandig trok hij in de krappe ruimte het uniform van Blue Eagle Security aan dat Keyes voor hem had achtergelaten. Hij kon de marineblauwe broek nauwelijks dicht krijgen. Hij prutste aan de knopen van het overhemd en hield zijn buik in. Het korte jasje was wat wijder. Hij ritste het half dicht.
Vandaag werd de machinerie in werking gezet. Deze dag werd de bekroning.
Vandaag werd het vuur aangestoken.
Het feit dat er een taak voor hem lag die al zijn doelen met elkaar verenigde, een taak die bij zijn overtuigingen paste en hem rijk beloofde te maken, vervulde hem met ontzag. Zijn opdracht was gerechtvaardigd en mooi.
En angstaanjagend. Als hij faalde, ging hij dood.
Er zou meedogenloos jacht op hem worden gemaakt, en hij hoefde niet te rekenen op een arrestatie en een proces. Federale agenten zouden misschien hun best doen om hem gevangen te nemen, maar zijn opdrachtgever zou er heel veel geld voor overhebben om ervoor te zorgen dat hij niet levend werd gepakt. Zijn opdrachtgever zou alles op alles zetten om hem te doden voordat hij hem kon verraden. Als hij dit verprutste, was er geen uitweg meer. Hij kon niet meer terug. Hij moest slagen.
Hij zou slagen.
Vandaag werd de boodschap doorgegeven. Zoals gewoonlijk zou hij op slinkse wijze aan zijn taak beginnen, maar de boodschap zou vandaag ondubbelzinnig zijn. Vandaag zou hij zijn bedoeling met bloed en vuur duidelijk maken.
Tasia McFarland was ook een boodschap geweest. Haar dood moest als onbedoelde, bijkomstige schade worden beschouwd. De schade van vandaag zou nog harder aankomen, nog meer mensen raken. De schade van vandaag was méér dan nevenschade of een harde slag voor iemands gezin, al was dat zijn specialiteit. Trouwens, ‘gezin’ was ook geen goede term voor de relatie tussen de Veroveraar en de nieuwe hoer die zijn bed deelde. Vandaag zou de schade rechtstreeks en onherroepelijk zijn. Het vuur zou worden aangestoken, de grote brand, het vuur dat het land zou desinfecteren en zuiveren.
Terwijl hij zijn eigen kleren in de sporttas propte, liep hij het herentoilet uit. Hij keek strak voor zich uit. Een man in bedrijfskleding, rustig, onopvallend – hij kon versmelten met het meubilair, met de achtergrond, met een menigte. Hij zou onzichtbaar worden.
Dus als hij toesloeg, zouden ze denken dat de aanval uit het niets kwam.