36
De winkels op Union Square waren fel en opzichtig: enorme dozen met reclameposters op de ramen waarop half ontklede, geretoucheerde, perfect uitziende jonge mensen stonden. Noel Michael Petty haastte zich naar binnen bij Gap en greep het eerste shirt in extra large dat ze zag. Uit een stapel trok ze een bruine lange broek. Terwijl ze haar voorhoofd afveegde, stormde ze naar een kleedkamer, waar ze zich omkleedde en de kaartjes van de kleren rukte.
Bij de kassa keek de verkoopster, een magere lat met een adem die naar pepermuntkauwgom rook, haar raar aan.
‘Heb ik wat van je aan?’ vroeg Petty.
‘Nee, mevrouw. Dat is dan negenentachtig vijftig.’
Ze schoof een briefje van honderd dollar naar de magere lat. ‘Het is belangrijk om er verzorgd uit te zien. Denk daar maar eens over na.’
Petty streek haar haren glad en duwde haar bril hoger op haar neus. Kijk niet zo naar me, dacht ze. Iedereen wilde naar haar kijken, en dat beviel haar niet.
Ze nam haar wisselgeld aan en haastte zich naar buiten, het kille zonlicht in.
Tegen de tijd dat Jo twee straten heuvelopwaarts had gerend, liep ze te hijgen en begon ze de moed te verliezen. Aartsengel was in de drukke straten van het centrum opgegaan.
‘Ik ben haar kwijt,’ zei ze tegen Tang.
‘Ik heb haar beschrijving aan alle patrouillewagens doorgegeven. Ze hebben opdracht om naar haar uit te kijken.’
Op een hoek ging Jo langzamer lopen. Welke kant moest ze op?
‘Wat gaat ze doen?’ vroeg Tang.
‘Iemand doden.’
‘Zichzelf?’
‘Weet ik niet. Zou kunnen. Misschien ook nog iemand anders.’
‘Ik rij op Market in noordelijke richting.’
Jo kreeg een ingeving. ‘Kun je naar Union Square rijden?’
‘Natuurlijk. Waarom?’
Jo zette het weer op een lopen. ‘Volgens mij heeft ze het voorzien op…’
‘Jezus christus, de president is er toch niet, hè?’
Jo hield haar tas stevig vast en rende door de kloof van wolkenkrabbers naar het St. Francis Hotel.
‘Nee. Volgens mij stalkt ze Searle Lecroix.’
In de televisiestudio viste Edie Wilson de lekkerste hapjes uit een salade. Met de tanden van haar vork veegde ze zwarte olijven en geraspte worteltjes aan de kant. Een plastic vork – ze was echt geen snob, ze voelde zich heus niet verheven boven de anderen op de werkvloer. Al moest ze dat voortdurend bewijzen aan mensen als die magere jonge producer, Tranh. Omdat een natuurramp haar grote doorbraak was geweest, dachten sommige mensen dat ze gewoon mazzel had gehad, dat haar carrière een kwestie van stom geluk was en dat ze de ellende van anderen had gebruikt om bij de nieuwszender hogerop te komen.
Goed, dat was misschien wel zo, maar daar ging ze zich echt niet voor verontschuldigen. ‘Twintig uur tragiek in Topeka’ was van het begin tot het einde haar verhaal geweest, want als enige verslaggever had zij het lef en de mazzel gehad om die dag in de buurt van de gigantische supercel te zijn. Ze was bezig geweest aan een reportage over een groep tornadovolgers van Oklahoma University. Inderdaad, ze was verdwaald, en inderdaad, ze had uiteindelijk in een vuilnisbak dekking moeten zoeken voor de tornado. Daar schaamde ze zich heus niet voor. Sterker nog, ze had de vuilnisbak genoemd in het promotiefilmpje voor haar programma. Ze had de moed gehad om tussen een zwerm tornado’s door te rijden en verslag te doen van het nieuws. Zesennegentig doden, en dat had het land uit háár mond gehoord. Háár arm had om de schouder van die oude vrouw gelegen toen brandweerlieden in de puinhopen van hun stacaravan naar haar man zochten. Daar kon Brian Williams een punt aan zuigen.
Edie Wilson, de Dapperste Vrouw van het journaal, verontschuldigde zich tegenover niemand.
Toen haar telefoon ging, vroeg ze de stagiair om op te nemen. Ze likte met haar tong over haar tanden om te zorgen dat haar glimlach smetteloos wit was.
Uiteindelijk nam ze de telefoon over. ‘Zeg dat je iets hebt gevonden.’
‘De auto staat op naam van Gabriel Quintana.’
Ze schreef het adres op. ‘Zoek zo veel mogelijk informatie over die man. Vooral in verband met dokter Jo Beckett.’
Ze klapte de telefoon dicht en gaf haar bord met de salade aan de stagiaire. ‘Waar is Andy?’
Als haar cameraman zat te lunchen, moest hij zijn bestek maar neerleggen. Ze moesten journalistiek speurwerk verrichten.
Jo ontweek voetgangers en rende over de drukke straten naar Union Square. Ze drukte haar telefoon tegen haar oor.
‘In haar e-mails aan Tasia schreef Aartsengel een paar keer dat Tasia alle mannen inpikte. Maar ze noemde Searle Lecroix in het bijzonder.’
‘Denk je dat hij gevaar loopt?’
‘Bel het St. Francis. Zeg dat hij voorzichtig moet zijn.’
Op de kruising met Grant liep ze het zebrapad op en hoorde ze een luide claxon. Toen ze achteruitsprong, raasde er een gele taxi voorbij.
‘Ik bel je terug,’ zei Tang.
Jo wachtte tot ze kon oversteken. De wind blies haar haren rond haar gezicht. Dacht ze dat Lecroix gevaar liep? Ze kon het zich niet veroorloven om daar niet van uit te gaan.
De portier van het St. Francis tikte aan zijn hoed en maakte de deur open. Petty kneep met haar ogen, krabde zich onder haar oksel en ontweek zijn blik.
Tasia McFarland was in haar eentje al erg genoeg geweest. Een afvoerput, een poel des verderfs, een menselijke latrine. Ze had Searle gestolen en hem gemanipuleerd terwijl Petty wachtte – het was een hel geweest.
Bij de aanblik van de lobby stond ze stil, want zo’n luxueuze omgeving had ze nog nooit gezien. Ze streek haar nieuwe shirt glad en probeerde haar kroezende haar onder het met roze stof beklede elastiek rond haar paardenstaart te proppen. Hoe moest ze dit aanpakken? Hoe kon ze het doen? Dit was een wereld waarin ze niet thuishoorde.
Die gedachte bezorgde haar een branderig gevoel in haar borst. Ze had haar best gedaan om Searle tegen Tasia te beschermen. Ze had hem gewaarschuwd – altijd op een zachtmoedige manier, omdat ze had gedacht dat hij een zachtmoedige man was. Maar het was altijd haar bedoeling geweest om hem te beschermen. Hij had hulp nodig. In zijn berichten waarschuwde hij haar. Sst. Vertel het aan niemand, mijn allerliefste. Tasia is gevaarlijk.
Daarom had ze haar e-mailcampagne tegen Tasia gericht. Zorg dat je het kreng kwijtraakt, bespaar Searle de pijn van de waarheid. De waarheid was voor de meeste mensen te fel, te angstaanjagend, te heilig. Ze beschermde hem tegen zichzelf. Daarom had ze online de identiteit Aartsengel aangenomen. Ze was vernoemd naar de Bijbelse Michal, de dochter van koning Saul, maar ze voelde meer verwantschap met de aartsengel Michaël, beschermer van de onschuldigen.
Ze had gedacht dat Searle het zou begrijpen als Tasia dood was. Zijn teksten spraken tot haar. Zijn boodschappen waren zo puur en begripvol, ze boden zo’n indringend inzicht in haar geheime, diepste waarheden dat ze alleen maar voor haar bedoeld konden zijn. Hun schoonheid en macht, en de passie waarmee Searle ze zong, overtuigden haar daarvan. Ze kende ze allemaal uit haar hoofd. Wees kalm en voorzichtig. Ze hoorde de speciale boodschappen die erin waren opgesloten. Noem mij niet, spreek er met geen woord over. Speciale boodschappen, gezongen voor de engel die van hem hield. Vertel niemand over onze liefde.
Ze wist waarom hij die woorden voor haar zong. Hij hoefde de ware boodschap niet uit te spreken: omdat Tasia een wig tussen ons zal drijven en alles zal bederven.
En op die triomfantelijke dag dat Tasia dood en met een bloederige schotwond op de grond had gelegen, was Petty ervan overtuigd geweest dat Searle zich tot haar zou wenden. Ze had gedacht dat hij haar zou bedanken voor de vriendelijke condoleances die ze naar zijn website had gestuurd, maar hij had niet gereageerd. Niet één keer. In plaats daarvan had hij een lied geschreven dat hij tijdens Tasia’s herdenkingsdienst wilde zingen.
Engel, heengevlogen. Hitte kringelde als de vlam van een gasbrander om Petty heen. Searle had de hele wereld deelgenoot gemaakt van zijn gevoelens. Hij had Tasia zijn engel genoemd. Op een vernederende, expliciete, zeer directe manier had hij Noel Michael Petty afgewezen. Het was een opzettelijke, onuitwisbare klap in het gezicht.
Ze ademde uit door haar neus en vocht tegen de bijtende woede die in tranen dreigde te veranderen. Nee, ze hoorde hier niet thuis. Daar had de samenspannende wereld wel voor gezorgd. Maar op een bepaalde manier hoorde ze hier wél thuis. Waarom was het anders uitgelekt dat Searle hier logeerde?
Ze liep door de lobby naar de balie, langs zakenlieden die aan piepkleine koffiekopjes nipten, vrouwen met diamanten en toeristen met plattegronden.
‘Ik moet iemand bellen die hier logeert,’ zei ze.
Jo ontweek een toeristengezin dat voor een foto poseerde en kwam uit op Union Square. Onder het felle zonlicht huiverden de bomen op het plein in de bries.
Haar telefoon ging. ‘Ik heb het St. Francis gebeld en een bericht voor Lecroix achtergelaten,’ zei Tang. ‘Heb je zijn eigen nummer?’
‘Alleen dat van zijn mobieltje. Neemt hij niet op?’
‘Nee, vandaar mijn haast om naar het hotel te komen.’
Jo rende verder over het trottoir. Het St. Francis bevond zich aan de westkant van het plein en torende hoog boven de straat uit.
‘Ik ben er over een minuut,’ zei ze.
‘Als je Petty ziet, blijf dan uit haar buurt. Waarschuw de beveiliging van het hotel. Ik ben er over vijf minuten.’
Jo wist op dat moment nog niet hoe lang die vijf minuten zouden lijken.
De stereo-installatie in de suite stond knoerthard. De muren van het St. Francis waren dik, en Lecroix kon de hoge tonen niet meer zo goed horen. Toen hij de douchekraan dichtdraaide, hoorde hij de telefoon in zijn kamer rinkelen.
Hij sloeg een handdoek om zijn middel, liep met een wervelende sliert damp achter zich aan de badkamer uit en nam de telefoon op die op het nachtkastje in zijn slaapkamer stond. Het was de balie van het hotel.
‘Meneer Lecroix, er is hier een bezoekster die vraagt of ze boven mag komen. Vienna Hicks.’
Met de rug van zijn pols veegde Lecroix water uit zijn ogen. ‘Forse vrouw, waarschijnlijk een verdrietige blik op haar gezicht?’
‘Dat lijkt wel te kloppen, meneer.’
Op de achtergrond hoorde hij een vrouw zeggen: ‘Ik heb een paar dingen die Tasia aan hem wilde geven.’
‘Meneer Lecroix, ze…’
‘Ik heb het gehoord. Het is goed. Ze mag boven komen.’
Hij hing op, haalde de handdoek van zijn middel en droogde zich af. Aan het knipperende rode lampje op de telefoon zag hij dat er een bericht voor hem was achtergelaten. Hij beluisterde het niet, maar ging zich aankleden.
De vrouw achter de balie legde de hoorn neer en probeerde professioneel en gedienstig over te komen door haar hoofd een beetje schuin te houden. ‘Meneer Lecroix zegt dat u naar zijn suite mag komen.’
‘Waar vind ik die?’ vroeg Petty.
‘Vijfde verdieping.’
De vrouw pakte een plattegrond van het hotel en tekende een cirkeltje om een kamer. Ze gaf het plattegrondje aan Petty. Het cirkeltje leek wel de roos van een schietschijf. Petty liep naar de liften.