21

‘Kun je bewijzen dat ze elkaar gesproken hebben?’ vroeg Jo.

‘Ik was al bang dat je dat zou vragen.’

‘Maar jij denkt toch ook niet dat Tasia en de president toevallig allebei voor een naaikransje in het Hyatt waren?’

‘Nee. Ze voerden onder vier ogen topoverleg.’

Jo’s hart roffelde als een conga. ‘Tijdens een persconferentie in het Witte Huis vroeg een verslaggever gisteravond aan McFarland of hij Tasia de laatste tijd nog had gesproken. McFarland zei nee.’ In gedachten ging ze het gesprek nog eens na. ‘Ik weet zeker dat hij nee zei.’

‘Dan loog hij.’

‘Dat betekent…’

‘Ik wil het je niet horen zeggen,’ zei Tang. ‘Ik weet wat het betekent. Het betekent dat je je vinger in een stopcontact steekt.’

Tang had gelijk. De implicaties golfden als een muur van water over Jo heen. Ze vervulden haar tegelijkertijd met angst en opwinding.

‘Zal ik het algemene nummer van het Witte Huis bellen, of kun je me het nummer van McFarlands secretaresse bezorgen?’ vroeg ze.

 

Het was een eitje geweest om een gesprek met Searle Lecroix te regelen. Een zachtgekookt eitje. De president van de Verenigde Staten was een heel ander verhaal. En rechtstreeks informeren naar een ontmoeting met zijn ex-vrouw, die drie dagen voordat ze door zijn pistool was gedood had plaatsgevonden, zou net zo lastig worden als een lasso om een vliegende langeafstandsraket werpen.

Tang liet Jo voor het UCSF Medical Center achter, maar gaf haar eerst een lijst met namen en telefoonnummers in het Witte Huis. Jo liet haar blik over Parnassus Avenue en de lagergelegen delen van de stad dwalen. Ze tuurde langs de bleke stenen St. Ignatius Church en de University of San Francisco over de beboste heuvels van het Presidio naar de Golden Gate Bridge. In het zonlicht glinsterden de Stille Oceaan en de baai als kwikzilver.

Ze pakte haar telefoon. Het was nu eenmaal onmogelijk om McFarland via Facebook te bereiken, te reageren op een tweet van de first lady of de rozentuin van het Witte Huis binnen te dringen en op het raam van het Oval Office te kloppen.

Ze schraapte haar keel. Ze was een vakvrouw. Ze had de plicht en het gezag om dit te doen. Ze toetste het algemene nummer van het Witte Huis in.

‘Het Witte Huis.’

Ze onderdrukte een jammerkreetje en de drang om ‘o god o god’ te piepen. In plaats daarvan vroeg ze naar Sylvia Obote, de secretaresse van de president. Toen Obote opnam met ‘de werkkamer van de president’, hoorde Jo haar eigen stem wobbelen als een fietswiel met een slag erin.

‘U spreekt met dokter Johanna Beckett. Ik bel u vanuit San Francisco.’

‘Wat kan ik voor u doen?’

Doe gewoon je verhaal. Het feit dat je het hebt gewaagd te bellen, betekent echt niet dat deze vrouw je niet meer toelaat bij de rondleidingen door het Witte Huis. ‘Ik voer voor de politie van San Francisco een psychologische autopsie uit op Fawn Tasia McFarland.’

Stilte.

‘Ik reconstrueer haar laatste levensdagen. Het is van belang dat ik de president te spreken krijg over zijn ontmoeting met haar.’

Waarschijnlijk had Obote zo’n soort telefoontje al verwacht. ‘Als u mij uw gegevens, getuigschriften en een vragenlijst doormailt, geef ik ze door aan onze juridische dienst.’

‘Graag. Ik ben blij met alle informatie die de president me kan geven, en ik besef dat zijn tijd kostbaar is.’ Een beetje slijmen kon geen kwaad. ‘Maar er is haast geboden bij het onderzoek. Als ik de president rechtstreeks zou kunnen spreken, zou dat nog waardevoller zijn dan e-mailverkeer.’

Obote dreunde een e-mailadres op. ‘Ik zal uw verzoek aan de juiste mensen doorgeven.’

‘Dank u wel, mevrouw Obote.’

Obote beëindigde het gesprek. Jo hield de telefoon vast alsof die roodgloeiend was. Ging Obote nu weer verder met het vijlen van haar nagels en het verplaatsen van piepkleine legertjes op het Risk-bord op haar bureau? Of waren er nu al zwarte helikopters, afluistermicrofoons en mannen met oortjes onderweg naar haar huis op Russian Hill?

Misschien ontstond paranoia wel op deze manier.

 

Toen Jo Gabes oprit op reed, hing Venus vlak boven de heuvels in het westen. Gabe bewoonde een huis met twee slaapkamers, dat onder een groenblijvende eik in een rustige, kinderrijke straat van Noe Valley stond. Zijn 4Runner stond op de oprit en de bladeren van de eik ritselden in de avondwind. Ze klopte op de deur.

Toen Gabe opendeed, stond hij met zijn gezicht in de schaduw. Zelfs nu ze zijn ogen niet kon zien, wist ze dat hij uitgeput was.

Ze bleef op de stoep staan. ‘Komt het slecht uit?’

Hij trok haar naar binnen, sloeg zijn armen om haar heen en begroef zijn gezicht in haar haren. ‘Nooit.’

De lampen gaven amberkleurig licht. Binnen rook het naar sterke koffie. Op de salontafel in de woonkamer stond zijn opengeklapte laptop.

‘Hoe is het met Sophie?’ vroeg Jo.

‘Die slaapt als een zombie. En ze kreunt en kotst.’

Met zijn arm om haar schouder liep hij naar de woonkamer, waar hij zich op de bank liet vallen en haar naast zich op de kussens trok. Aan de muur hingen foto’s van de Golden Gate Bridge en de Hindoekoesj naast waterverftekeningen van Sophie in krachtige blauw- en groentinten. Naast de computer was een nagekeken hoofdstuk van zijn scriptie slordig op een exemplaar van Kierkegaards Of/of neergelegd. Hij staarde er met een wezenloze blik naar.

Telkens wanneer Jo hem vroeg waarom hij voor een studie theologie had gekozen, gaf hij haar luchtige redenen. Zijn favoriete antwoord was: ‘Ik was een braaf misdienaartje.’

Maar er waren maar weinig luchtmachtmilitairen voor wie een studie katholieke moraaltheologie een carrièrekeuze was. Tijdens zijn colleges kon hij bijkomen van de ruwe wereld waarin hij werkte, maar Jo vermoedde dat hij persoonlijke motieven had om het universum te willen doorgronden. Misschien was het een verlangen naar aansluiting of een pijn die hij wilde verzachten. Hij hield zich niet bezig met mystiek. Hij onderwierp zich niet aan doctrines en hunkerde ook niet naar stigmata. Soms dook hij weg in zijn studie, een poging om aansluiting te krijgen bij de eeuwigheid rond de gebroken wereld van tijd en ruimte waarin hij rondstrompelde.

Soms vond ze dat wel mooi, maar op andere momenten voelde ze een klauwende hand in haar borst en wenste ze dat hij in haar leven zou duiken.

En Gabes meditatieve kant stond haaks op zijn vak als parajumper. Op Moffett Field stond het motto van Pararescue met manshoge letters op de muur van een hangar gekalkt: OPDAT ANDEREN BLIJVEN LEVEN. Met die woorden in het achterhoofd sprong hij elke dag letterlijk in de afgrond.

Zijn directe superieur had wel eens schertsend tegen Jo gezegd dat het werk van een parajumper neerkwam op ‘een speelkwartier met veel speelgoed’. Bij hun zoek- en reddingsmissies moesten ze skydiven en bestuurden ze sneeuwscooters, jetski’s en quads – soms rechtstreeks van de laadplank van een transportvliegtuig. Ze deden aan scubaduiken en sprongen uit helikopters en militaire vliegtuigen. Ze verdienden geen filmsterrensalaris. Ze waren ook niet beroemd, zoals Delta Force of de Navy SEALs. Ze aten adrenaline als ontbijt, lunch en avondeten, en soms werden ze in het heetst van de strijd aan het front gedropt om op het slagveld mensen te redden en operaties uit te voeren.

Soms vlogen ze achthonderd kilometer de zee op om de opvarenden van een brandend schip te redden. Ze verstrengelde haar vingers met de zijne. Zijn gezicht was bleek.

‘Toen we het koopvaardijschip bereikten, was het al aan het zinken. De brand was ontstaan in de machinekamer en was onbeheersbaar geworden tegen de tijd dat wij arriveerden,’ vertelde hij. ‘Drie bemanningsleden waren al omgekomen door de brand, of benedendeks verdronken. Achttien anderen waren in het water gesprongen. Slechts de helft van hen had vooraf een overlevingspak aangetrokken. En driekwart van hen kon niet zwemmen.’

‘Een zwarte dag,’ zei ze.

‘We hebben vier mannen kunnen redden.’

‘Goddank.’

Hij knikte, maar Jo voelde dat hij nog niet klaar was met zijn verhaal. Ze hield zijn hand vast terwijl hij achteroverleunde en zijn ogen sloot.

‘Dave Rabin is gewond geraakt.’

‘Ernstig?’

‘Een scheidingswand begaf het door de hitte van het vuur, knalde los en raakte Dave tegen het achterhoofd.’

‘Waar is hij nu?’

‘Intensive care van het General. Hij ligt in coma.’

Hoewel het tegen haar intuïtie indruiste, probeerde ze hem niet te troosten. Ze hield alleen maar zijn hand vast. Gabe voegde verder niets meer toe aan zijn korte verslag. Hij wilde er niet over praten. Net zoals hij niet over zijn verleden en zijn tijd bij de luchtmacht wilde praten.

Ze wist dat hij in haar bijzijn geen zwakheid wilde tonen, en dat hij het vervelend vond als ze zich zorgen om hem maakte. Hij had liever dat ze achter hem stond. Daarnaast was ze arts. Ze zou liegen als ze nu geruststellende opmerkingen over Rabins toestand en zijn kans op overleving en herstel maakte.

Gabe wreef hard met zijn handen over zijn gezicht. Uiteindelijk draaide hij zich naar haar toe. Het licht was warm, en zijn ogen leken bezorgd en verlangend. Zwijgend stond hij op en nam hij haar mee naar boven.

Hij deed de slaapkamerdeur dicht. Het licht was uit, het raam stond open. Achter de pruimenbomen, de talloze daken en de kluwen van telefoon- en elektriciteitsdraden die de stad rijk was, had de hemel in het westen een diepe indigoblauwe kleur gekregen. Boven hen leek het sterren te regenen.

Hij tilde haar op en legde haar met een zwaai op het bed. Hij kwam boven op haar liggen, kamde met zijn vingers door haar haren en kuste haar.

Daarna trok hij haar trui over haar hoofd en trok zij onhandig zijn T-shirt uit. Hij duwde haar tegen het kussen en trok een spoor van kusjes over haar hals, borstkas en ribben. Hij maakte haar spijkerbroek los en kuste haar navel.

In het schemerige licht zag ze de blauwe plekken in zijn nek. Ze liepen in een nijdige lijn over zijn sleutelbeen en de rechterkant van zijn borstkas. Ze zag de oude littekens bij zijn heup, waarover hij niet wilde praten. De littekens die hij haar nog altijd een keer moest uitleggen.

Jo probeerde het tempo af te zwakken, maar hij was hongerig en leek naar haar te hunkeren. Hij gooide de dekens op de grond en sjorde haar naar het midden van het bed.

Hij keek haar niet aan, maar legde zijn hoofd naast het hare en wikkelde zijn ledematen om haar heen. Zijn hart bonkte tegen haar borstkas. Een deel van haar wilde iets zeggen, even wachten, genieten van zijn lichaam tegen het hare, hem vertellen wat hij voor haar betekende, verwoorden dat ze het vreselijk vond dat hij zich zo ellendig voelde. Maar in het donker, op drift in zijn verdriet en spijt, wilde hij alleen maar bewijzen dat hij nog leefde. Ze vrijden verhit met elkaar, waarbij ze zich aan elkaar vastklampten en bezweet raakten. Tegen het einde stak ze haar armen uit om het hoofdeinde beet te grijpen en steun te zoeken. Hij bleef diep in haar stoten, zijn ogen stijf dichtgeknepen, en ze beet in zijn schouder om haar kreet te onderdrukken.

Na afloop hield hij haar hijgend een poos stevig vast. Daarna rolde hij zich uitgeput op zijn rug. Hij trok haar tegen zich aan en streelde over haar haren.

Eindelijk fluisterde hij in haar oor: ‘Dank je.’

Blijf bij me, wilde ze zeggen. Trek je niet terug. Laat me binnen. Wees van mij. Maar terwijl hij naar het plafond staarde, deed ze haar ogen dicht en zei ze: ‘Graag gedaan.’