2

Ik droom van de dood.

 

Zoals altijd ben ik in de keuken van de oude boerderij. Bloed glanst rood en grimmig op de kaalgesleten houten vloer. De geuren van gistbrood en versgemaaid hooi vermengen zich met de wrede stank van mijn eigen doodsangst, een tegenstrijdigheid die mijn geest amper kan bevatten. Het gordijn bolt op in de bries die door het raam boven de gootsteen naar binnen waait. Ik zie bloedspatten op de gele stof. Nog meer bloed zit op de muur gespetterd. Kleeft aan mijn handen.

Ik zit ineengedoken in de hoek. Dierlijke geluiden die ik niet herken, wellen op uit mijn keel, als gesmoorde kreten. Ik voel de aanwezigheid van de dood. Duisternis omhult me. Heerst in me. En ook al ben ik pas veertien, ik weet dat het kwaad mijn veilige, beschermde wereld is binnengedrongen .

 

Ik schrik wakker van de telefoon. De afschuwelijke droom sluipt, als een nachtdier, terug naar zijn hol. Ik rol op mijn andere zij, krijg met enige moeite de telefoon te pakken die op het nachtkastje staat en druk hem dan tegen mijn oor. ‘Ja?’ kras ik.

‘Chief! Met Mona. Het spijt me dat ik u wakker maak, maar ik denk dat u naar het bureau moet komen.’

Mona doet de nachtdienst in de meldkamer. Ze is niet gauw over de rooie, dus zodra ik de verontruste klank in haar stem hoor, ben ik een en al aandacht. ‘Wat is er aan de hand?’

‘T.J. is op het land van Stutz. Er waren wat koeien losgebroken, maar hij heeft ook een lichaam gevonden.’

Ik ben acuut klaarwakker, schiet overeind en strijk het haar uit mijn gezicht. ‘Wát?’

‘Hij heeft een lichaam gevonden. En zo te horen is hij behoorlijk van de leg.’

Naar haar stem te oordelen is T.J. niet de enige. Ik zwaai mijn benen over de rand van het bed en reik naar mijn badjas. Bijna halftwee, zie ik op de wekker. ‘Een ongeluk?’

‘Geen auto. Alleen een lichaam. Naakt. Een vrouw.’

In het besef dat ik mijn kleren moet hebben en niet mijn badjas, knip ik het licht aan. Het doet pijn aan mijn ogen, maar voor zover ik nog niet wakker was, ben ik dat nu. Ondertussen probeer ik tot me te laten doordringen dat een van mijn mensen een lijk heeft gevonden. Ik vraag naar de locatie en krijg nauwkeurig antwoord.

‘Bel Doc Coblentz,’ zeg ik. Doc Coblentz is een van de zes artsen in Painters Mill, Ohio, tevens patholoog-anatoom voor Holmes County.

Ik loop naar de kast, pak een beha, sokken en een lange onderbroek. ‘Zeg tegen T.J. dat hij niets aanraakt en dat hij het lichaam laat liggen. Ik ben er met tien minuten.’

Het land van Stutz – ruim veertig hectare – wordt aan de ene kant begrensd door Dog Leg Road en aan de andere door de noordelijke aftakking van Painters Creek. De locatie die Mona me heeft opgegeven ligt bijna een kilometer van de oude overdekte brug, op een verlaten stuk weg dat doodloopt bij de grens van Holmes County.

Ik snak naar koffie wanneer ik mijn auto achter T.J.’s surveillancewagen zet. In het licht van mijn koplampen zie ik hem achter het stuur zitten. Het stemt me tevreden te zien dat hij noodlampen op de weg heeft gezet en zijn zwaailicht heeft aangelaten. Gewapend met mijn Mag-Lite stap ik uit mijn Explorer. Ik schrik van de kou en kruip dieper weg in mijn parka, wensend dat ik eraan had gedacht mijn pet mee te nemen. Het gezicht van T.J. staat geschokt, zie ik wanneer ik naar hem toe loop. ‘En?’

‘Ik heb daar een lichaam gevonden. Van een vrouw.’ Hij doet zijn best kalm en professioneel te blijven, maar zijn hand trilt wanneer hij naar het veld wijst. En dat komt niet door de kou, besef ik. ‘Een meter of tien van de omheining. Daar bij die bomen.’

‘Weet je zeker dat ze dood is?’

Zijn adamsappel gaat op en neer. ‘Ze is ijskoud. Ik voelde geen pols meer. En alles zit onder het bloed.’

‘Laten we maar eens gaan kijken.’ We lopen in de richting van de bomen. ‘Heb je iets aangeraakt? De plaats delict besmet?’

Hij laat zijn hoofd hangen en ik weet wat het antwoord is. ‘Ik dacht dat ze misschien... nog leefde. Dus ik heb haar omgedraaid.’

Dat had hij beter niet kunnen doen, maar ik zeg niks. T.J. Banks heeft het helemaal in zich om een goede politieman te worden. Hij werkt hard en hij neemt zijn werk serieus. Maar dit is zijn eerste grote klus. Hij maakt pas een halfjaar deel uit van mijn team, dus hij is nog een groentje. Ik weet bijna zeker dat dit zijn eerste lijk is.

De sneeuw reikt tot onze enkels en knerpt onder onze laarzen. Een onheilspellend voorgevoel doet me even aarzelen wanneer ik het lichaam ontdek. Was het maar vast licht, denk ik, maar daar zal ik nog een paar uur op moeten wachten. De nachten zijn lang in deze tijd van het jaar. Ik schat het slachtoffer rond de twintig, misschien zelfs nog een tiener. Ze heeft donkerblond haar. Rond haar hoofd ligt een plas bloed van een halve meter in doorsnee. Toen ze nog leefde moet ze knap zijn geweest, maar nu ze dood is, biedt haar gezicht een macabere, angstaanjagende aanblik. Ik kan zien dat ze oorspronkelijk voorover heeft gelegen. De lijkbleekheid heeft ingezet, één kant van haar gezicht ziet paars. De halfgeopende ogen staan glazig. De lippen zijn gezwollen, de tong steekt iets naar buiten. Er glinsteren ijskristallen op.

Ik laat me naast het lichaam op mijn hurken zakken. ‘Zo te zien ligt ze hier inmiddels wel een paar uur.’

‘Ja, er is al een begin van vriesbrand,’ zegt T.J.

Hoewel ik zes jaar surveillance heb gedaan in Columbus, Ohio, en daarna twee jaar als rechercheur heb gewerkt, voel ik me hopeloos incompetent. Columbus is niet bepaald de moordhoofdstad van de wereld, maar heeft net als elke stad zijn donkere kant. Ik ben er maar al te vaak geconfronteerd met de dood. Toch ben ik geschokt door de onbeschaamde wreedheid van dit misdrijf. Ik zou graag willen geloven dat dit soort gewelddadige moorden in stadjes als Painters Mill niet voorkomen.

Maar ik weet beter.

Ik herinner mezelf eraan dat dit een plaats delict is. Terwijl ik me opricht laat ik de lichtbundel van mijn zaklantaarn in het rond gaan. Behalve de onze zijn er geen sporen. Moedeloos besef ik dat we mogelijk bewijsmateriaal hebben besmet. ‘Bel Glock en zeg dat hij hierheen komt.’

‘Die heeft vakantie...’

Als hij me ziet kijken zwijgt hij abrupt.

De politie van Painters Mill telt naast mij als commissaris drie fulltimeagenten, een oproepkracht en twee telefonistes. Rupert ‘Glock’ Maddox is voormalig marinier en degene met de meeste ervaring. Zijn bijnaam dankt hij aan het feit dat hij zo verknocht is aan zijn wapen. Het kan me niet schelen of hij op vakantie is, ik heb hem nodig.

‘Zeg dat hij politietape meebrengt.’ Ik probeer te bedenken wat we nog meer nodig hebben. ‘En bestel een ambulance. Waarschuw het ziekenhuis in Millersburg. Zeg dat we een lichaam komen brengen voor autopsie. O, en zeg tegen Rupert dat hij koffie meebrengt. Heel veel koffie.’ Ik kijk neer op het lichaam. ‘Want we zijn hier nog wel even.’

Dokter Ludwig Coblentz is een dikke man met een enorm, kalend hoofd en een buik zo groot als een Volkswagen. Ik sta in de berm wanneer hij zich uit zijn Escalade laat glijden. ‘Ik hoor dat een van je mensen op een dode is gestuit,’ zegt hij grimmig.

‘En niet zomaar een dode,’ zeg ik. ‘Het slachtoffer is vermoord.’

Onder zijn parka draagt hij een kakibroek en een pyjamajasje met een rode Schotse ruit. Ik kijk toe terwijl hij een zwarte tas van de stoel naast de bestuurder pakt. Met de tas als een lunchtrommel in zijn hand keert hij zich naar me toe. De uitdrukking op zijn gezicht maakt duidelijk dat hij klaar is om aan het werk te gaan.

Ik ga hem voor naar de greppel langs het maisveld. Het is niet ver lopen naar het lichaam, maar tegen de tijd dat we over de omheining klimmen ademt hij al zwaar. ‘Hoe heeft dat lichaam helemaal hier terecht kunnen komen?’ mompelt hij.

‘Iemand heeft haar gedumpt, of ze heeft zich hiernaartoe gesleept voordat ze stierf.’

Hij kijkt me vragend aan, maar ik ga er niet verder op door. Want ik wil dat hij zo onbevangen mogelijk aan de slag gaat. Eerste indrukken zijn belangrijk bij politiewerk.

We duiken onder het politietape door dat Glock tussen de bomen heeft gespannen – als toiletpapier met Halloween. T.J. heeft een lange, smalle werklamp aan een tak boven het lichaam gehangen. Hij geeft niet veel licht, maar het is beter dan zaklantaarns en we hebben tenminste onze handen vrij. Hadden we maar een generator, denk ik.

‘De plaats delict is afgezet.’ Glock komt aanlopen met twee koppen koffie, waarvan hij er een aan mij geeft. ‘U ziet eruit alsof u dit wel kunt gebruiken.’

Ik pak het piepschuim bekertje aan, wurm het dekseltje eraf en neem een slok. ‘God, wat was ik daaraan toe!’

Hij kijkt naar het lichaam. ‘Denkt u dat iemand haar hier heeft gedumpt?’

‘Daar lijkt het wel op.’

T.J. komt bij ons staan, schichtig naar de dode vrouw kijkend. ‘Jezus, Chief, ik vind het afschuwelijk om haar zo te laten liggen.’

Ik denk hetzelfde. Vanwaar we staan kan ik haar borsten en haar schaamhaar zien. Als vrouw vervult me dat nog extra met afschuw. Maar er is niets aan te doen. We kunnen haar niet verplaatsen of toedekken tot het onderzoek van de plaats delict is afgerond. ‘Kent een van jullie haar misschien?’ vraag ik.

Beide mannen schudden het hoofd.

Drinkend van mijn koffie laat ik mijn blik over de plaats delict gaan in een poging te reconstrueren wat er is gebeurd. ‘Glock, heb je die oude polaroid-camera nog?’

‘Ja, die ligt in mijn kofferbak.’

‘Neem wat foto’s van het lichaam en van de plaats delict.’ Ik denk aan de vertrapte sneeuw en kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Eén laarsafdruk had ons al enorm kunnen helpen. ‘Ik wil ook foto’s van de sleepsporen.’ Dan richt ik me tot beide mannen. ‘Verdeel het gebied binnen het politietape in vakken en werk die een voor een af, te beginnen bij de bomen. Doe alles wat je vindt in zakjes, zelfs als je denkt dat het niet belangrijk is. En zorg dat je alles fotografeert voordat je het aanraakt. Kijk of je een laarsafdruk kunt vinden. En wees alert op kleding, een portemonnee, dat soort dingen.’

‘Komt in orde, Chief.’ Glock en T.J. lopen naar de bomen.

Ik keer me naar Doc Coblentz, die naast het lichaam staat. ‘Hebt u enig idee wie ze is?’ vraag ik.

‘Ze komt me niet bekend voor.’ De dokter trekt zijn wanten uit en schuift latex handschoenen over zijn mollige vingers. Zacht kreunend laat hij zich door zijn knieën zakken.

‘Hebt u enig idee hoe lang ze al dood is?’

‘Dat is met deze kou moeilijk te zeggen.’ Hij pakt een arm van het slachtoffer. Op de pols zijn rode striemen zichtbaar. Het vlees eromheen ziet blauw en is besmeurd met bloed. ‘Ze is geboeid geweest.’

Ik kijk naar de striemen. Het is duidelijk dat ze heeft geworsteld om los te komen. ‘Met metaaldraad?’

‘Daar lijkt het wel op.’

Haar gelakte nagels vertellen me dat ze niet amish is. Twee nagels van haar rechterhand zijn tot bloedens toe afgebroken. Ze heeft zich verzet, besef ik. In gedachten neem ik me voor de onderkant van haar nagels te laten onderzoeken op sporen.

‘Er is al sprake van lijkstijfheid,’ zegt de dokter. ‘Dat betekent dat ze ten minste acht uur dood is. Te oordelen naar de ijskristallen op de slijmvliezen zou ik zeggen waarschijnlijk al tegen de tien uur. Wanneer ik haar eenmaal op de tafel heb, controleer ik de diepe rectale temperatuur. Na het intreden van de dood daalt de lichaamstemperatuur één tot anderhalve graad per uur, dus op die manier kunnen we het tijdstip van overlijden nauwkeuriger berekenen.’ Hij laat haar hand los en wijst naar haar wang, die paars is verkleurd. ‘Hier in het gezicht is sprake van lijkbleekheid.’ Hij kijkt naar me op. Zijn bril is beslagen. Achter de dikke glazen lijken zijn ogen reusachtig. ‘Heeft iemand haar verplaatst?’

Ik knik, maar zeg niet wie. ‘Kunt u al iets zeggen over de doodsoorzaak?’

Hij haalt een lampje uit zijn binnenzak, schuift een ooglid naar achteren en schijnt in haar oog. ‘Geen puntbloedingen.’

‘Dus ze is niet gewurgd?’

‘Nee.’ Hij legt voorzichtig zijn hand onder haar kin en draait haar hoofd naar links. Haar lippen wijken uiteen, en ik zie dat twee voortanden tot op het tandvlees zijn afgebroken. Wanneer hij haar hoofd vervolgens naar rechts draait, wordt de wond in de hals zichtbaar, als een wijd opengesperde mond.

‘Haar keel is doorgesneden,’ zegt de dokter.

‘Hebt u enig idee met wat voor wapen de wond is toegebracht?’

‘Het moet vlijmscherp zijn geweest. En glad. Zonder kartelrand. Het vlees vertoont geen sporen van scheuren. Een beheerst gemaakte snede. Bij een ongecontroleerde uithaal zou de wond langer zijn, en ondieper aan de uiteinden. Maar bij dit licht is het moeilijk om iets met zekerheid te zeggen.’ Voorzichtig rolt hij het lichaam op de zij.

Mijn blik glijdt over het lijk. De linkerschouder is bedekt met vuurrode schaaf- of misschien brandwonden, net als haar linkerbil. Beide knieën zijn geschaafd, hetzelfde geldt voor de bovenkant van haar voeten. De huid op de enkels heeft de kleur van een rijpe aubergine. Hij ligt niet open zoals op haar polsen, maar het is duidelijk te zien dat ook haar voeten geboeid zijn geweest.

Er gaat een schok door me heen als ik nog meer bloed zie op de buik, net boven de navel. Onder die donkere vegen ontdek ik iets wat ik eerder heb gezien. Iets wat me talloze malen heeft achtervolgd in mijn nachtmerries. ‘Wat denkt u daarvan?’

‘Mijn god!’ De stem van de dokter beeft. ‘Het lijkt wel alsof er iets in de huid is gekerfd.’

‘Het is moeilijk te onderscheiden.’ Maar terwijl ik het zeg, ben ik ervan overtuigd dat we de verminking allebei hebben herkend. En dat we dat geen van beiden hardop willen toegeven.

De dokter buigt zich dieper over het lichaam, zodat zijn gezicht zich amper dertig centimeter van de wond bevindt. ‘Het lijkt op twee X’en en drie I’s.’

‘Of het Romeinse cijfer drieëntwintig,’ vul ik aan.

Hij kijkt me aan, en in zijn ogen lees ik dezelfde afschuw en hetzelfde ongeloof die zich als een ijzeren vuist om mijn hart sluiten. ‘Het is zestien jaar geleden dat ik zoiets voor het laatst heb gezien,’ fluistert hij.

Starend naar de bloedig gekerfde letters in het lichaam van de jonge vrouw word ik zo overweldigd door weerzin dat ik ervan huiver.

Uiteindelijk leunt Doc Coblentz naar achteren, zodat hij op zijn hakken zit. Hoofdschuddend wijst hij naar de vuurrode plekken op haar billen, op haar afgebroken nagels en tanden. ‘Het is gruwelijk wat er met haar is gedaan.’

Verontwaardiging en een angst die ik niet wil erkennen nemen bezit van me. ‘Is ze seksueel misbruikt?’

Met bonzend hart kijk ik toe terwijl hij het licht van zijn zaklantaarn op haar schaambeen richt. Bij de aanblik van het bloed op de binnenkant van haar dijen gaat er diep vanbinnen een rilling door me heen.

‘Daar lijkt het wel op.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik weet het pas zeker wanneer ik haar in het ziekenhuis op de tafel heb. Laten we hopen dat die schoft zijn dna heeft achtergelaten.’

De vuist die zich in mijn maag lijkt om te draaien, waarschuwt me dat het zo gemakkelijk niet zal zijn.

Neerkijkend op het lichaam vraag ik me af wat voor monster zoiets doet met een jonge vrouw die haar hele leven nog voor zich heeft. En ik vraag me af hoeveel levens door haar dood zullen worden verwoest. Mijn koffie smaakt ineens bitter. Ik heb het niet koud meer. Ik voel een stekende pijn en ben woedend door de wreedheid die ik hier voor me zie. Maar wat nog erger is: ik ben bang.

‘Wilt u zakjes om haar handen doen, Doc? Voor het politieonderzoek?’

‘Natuurlijk.’

‘Hoe snel kunt u autopsie doen?’

Coblentz zet zijn handen op zijn knieën en duwt zichzelf overeind. ‘Ik zal wat afspraken verzetten. Dan kan ik er meteen mee aan de slag.’

We staan in de wind en de kou, en proberen tevergeefs niet te denken aan wat deze jonge vrouw in haar laatste uren heeft moeten doormaken.

‘Hij heeft haar ergens anders om het leven gebracht.’ Ik kijk naar de sleepsporen. ‘Niets wijst op een worsteling. En als hij hier haar keel had doorgesneden, was er meer bloed geweest.’

De dokter knikt. ‘Met het hart stopt ook het bloeden. Ze was waarschijnlijk al dood toen hij haar dumpte. Het bloed hier, op de plaats delict, was waarschijnlijk nog in het lichaam achtergebleven en is uit de wond in de hals gelekt.’

Ik denk aan de mensen die van haar moeten hebben gehouden. Ouders. Misschien een echtgenoot, kinderen. En ik voel me verdrietig. ‘Het was geen crime passionnel.’

‘Nee. De moordenaar heeft er uitgebreid de tijd voor genomen.’ De ogen van de dokter ontmoeten de mijne. ‘Hij heeft zijn daad goed voorbereid en bewust gepleegd.’

Ik weet wat hij denkt. Ik lees het in zijn ogen. Ik weet het omdat ik hetzelfde denk.

‘Net als destijds,’ besluit de dokter.