20

‘O f hij wil de moord opnieuw beleven, of hij heeft iets laten liggen wat hij wilde ophalen.’

Voor iemand die de nacht heeft doorgebracht in een warme hotelkamer met een bed en een douche ziet John Tomasetti er bijzonder gaar uit. Hij draagt een verkreukelde zwarte Dockers-broek, een net wit overhemd en een paisley-stropdas die de kleur heeft van vuile sneeuw. Maar daarmee houdt het conservatieve plaatje op. Zijn ogen onder zijn zware wenkbrauwen zijn bloeddoorlopen. Als hij zich al heeft geschoren, heeft hij dat niet erg zorgvuldig gedaan. Vanaf mijn zitplaats zie ik zware, donkere stoppels die een sterk contrast vormen met zijn bleke huid. Ik vraag me af of hij iets onder de leden heeft.

Waarschijnlijk zie ik er zelf vanochtend ook niet al te best uit. Ik voel een nieuwe bloeduitstorting op mijn voorhoofd en hoop dat die niet vloekt bij mijn inmiddels geslonken blauwe oog. Ik ben vannacht niet thuis geweest. Na twee nachten zonder slaap voel ik me een wrak.

T.J., Glock, een van Detricks mannen en ik hebben drie uur in de vrieskou naar sporen gezocht. De vogel was allang gevlogen, maar we troffen verse sporen van een sneeuwscooter aan. Glock slaagde erin een paar afdrukken van schoenen te maken en één duidelijke afdruk van de ski’s van de motor. Als we geluk hebben, komt het bci met een match en kunnen ze het merk en het model van de sneeuwscooter achterhalen.

Ik val bijna om van vermoeidheid als ik naar het getypte rapport kijk dat ik haastig in elkaar heb geflanst. Mijn hoofd bonst van de klappen die ik te verduren heb gekregen. Mijn pols is gezwollen van de stroomstok waarmee hij me heeft geraakt. Ik kan hem wel bewegen, maar ik maak me zorgen omdat ik met mijn linkerhand geen wapen kan hanteren.

‘Chief?’

Tomasetti heeft het tegen mij, maar ik heb geen flauw idee wat hij heeft gezegd. ‘Wil je ons vertellen wat er is gebeurd?’ vraagt hij.

Het is woensdagochtend, amper zeven uur, maar de hele club is er al. Glock zit naast me op zijn toetsenbord te hameren. Sheriff Detrick leunt achterover in zijn stoel, met zijn armen kruiselings over zijn borst. Pickles staart me aan alsof hij me daardoor tot praten kan bewegen. T.J. en Skid staren in hun koffiekop, alsof daarin iets bijzonders te zien valt.

Snel geef ik de details van de overval door. ‘We denken dat de dader met een sneeuwscooter was. Glock heeft afdrukken van schoenen en rupsbanden kunnen nemen. Ze zien er veelbelovend uit.’

‘In deze tijd van het jaar wemelt het van de sneeuwscooters,’ brengt Detrick te berde.

‘Het leek me de moeite waard.’ Ik haal mijn schouders op. ‘We hebben alles naar het lab laten brengen, en over een paar dagen kunnen we de uitslag verwachten.’

‘Ik zal proberen daar spoed achter te zetten,’ oppert Tomasetti.

‘Het is nu bijna helemaal licht,’ zeg ik. ‘We moeten er weer naartoe om rond te kijken.’

Detrick schraapt zijn keel. ‘Ik zal er een groep heen sturen zodra we klaar zijn.’

Tomasetti kijkt op van zijn notities. ‘Als die gast de moord heeft herbeleefd of erover heeft gefantaseerd, heeft hij mogelijk dna achtergelaten.’

‘Sperma?’ vraag ik.

‘Hij is alleen uit op seksuele bevrediging.’

‘En dat in die kou,’ vindt Skid. ‘Daar gaat ie van krimpen.’

Hier en daar wordt gegrinnikt, maar niet lang.

‘Nu we het daarover hebben: is het huis van Huffman ook op dat soort dna onderzocht?’ vraag ik.

‘Daar kan ik de forensische recherche nog naar laten kijken,’ biedt Tomasetti aan.

Ik knik en kijk even naar Skid. ‘Heb jij nog iets gehoord van drc ?’

‘Ik heb één interessante treffer.’ Hij opent een manilla map. ‘Een vent uit de buurt, ene Dwayne Starkey, heeft veertien jaar gezeten voor verkrachting. Een paar maanden na de laatste moord in 1993 ging hij de bak in. Negen maanden geleden is hij vrijgekomen.’

Mijn interesse is gewekt. ‘Heb je een adres van hem?’

‘Hij woont in een huurboerderij, ergens bij de snelweg.’ Hij noemt het adres.

‘Ik heb op school gezeten met Starkey,’ laat Glock ons weten.

Ik kijk hem aan. ‘Wat denk jij?’

‘Het zou kunnen. Hij heeft iets vals. Het is een hufter, een fanaticus en in elk opzicht een klootzak.’

‘Heb je bijzonderheden over die verkrachting?’ vraagt Tomasetti.

Skid verwijst naar het rapport. ‘Meisje van twaalf. Hij was achttien. Zei dat hij onschuldig was. Kreeg twintig jaar. Vervroegd vrijgelaten wegens goed gedrag.’

‘Waar?’

‘Mansfield Correctional Institution.’ Skid stoot een lach uit. ‘En dan dit nog: hij werkt in het slachthuis.’

‘Bingo,’ zegt Tomasetti.

Ik sta zo snel op dat iedereen naar me kijkt. ‘Ik ga hem een bezoekje brengen.’ Ik richt me tot Detrick. ‘Heb je genoeg mannen om de bossen te doorzoeken in de buurt van de plaats delict?’

Hij knikt, maar hij lijkt niet erg blij dat hij naar een oude plaats delict wordt gestuurd, terwijl ik ga praten met de man die net onze interesse heeft gewekt. ‘We zullen ook de boerderijen in die buurt controleren.’

Ik grijp mijn jas van mijn stoel en bots bijna tegen Tomasetti aan. ‘Ik ga mee,’ zegt hij.

Hij is de enige die ik niet mee wil hebben. Ik wil even alleen zijn met Glock, om te vragen of hij iets heeft kunnen opdiepen over Daniel Lapp. ‘Dat is al geregeld.’

Hij staart me met een onpeilbare blik aan. ‘Je mag me niet zo, hè?’

‘Daar heeft het niets mee te maken.’

‘Dan heb je er zeker moeite mee om hulp te accepteren van de buitenwacht.’

Ik heb sterk de neiging om hem af te snauwen, maar er zitten te veel mensen bij. ‘Glock kent Starkey. Ik neem Glock mee.’

‘Ik heb een daderprofiel gemaakt. Ik weet waar we naar op zoek zijn. Als je hem echt wilt oppakken, stel ik voor dat je gebruik gaat maken van mijn aanwezigheid.’

De spanning is om te snijden. Ik hoef niet om me heen te kijken om te weten dat alle blikken op mij gericht zijn. Persoonlijke conflicten tijdens stressvolle zaken zijn te verwachten, vooral wanneer er meer dan één dienst bij betrokken is. Maar ik wil niet overkomen als een agent die de boel in gevaar brengt vanwege territoriumdrift. Ik heb lang geleden geleerd in te schatten of iets een strijd waard is. In dit geval kan ik die waarschijnlijk beter niet aangaan.

‘Jij rijdt,’ zeg ik, en ik loop naar de deur.

Dwayne Starkey woont in een kleine boerderij, omringd door glooiende heuvels en hoge, kale bomen. Vroeger was het een mooi huis, maar als Tomasetti het pad over rijdt zie ik dat de gevel bladdert en dat het dak inzakt. Een oude, blauwe pick-up staat achter het huis.

‘Zo te zien is hij thuis,’ zegt Tomasetti.

‘Hou de deuren in de gaten.’

Hij parkeert de Tahoe een paar meter achter de pick-up en verspert daardoor de oprit, voor het geval Starkey probeert ervandoor te gaan.

‘Denk je dat we eerst een huiszoekingsbevel moeten halen?’ vraag ik.

‘Dat hebben we niet nodig om iemand aan de tand te voelen.’

‘Als ik hem verdacht vind, wil ik de woning doorzoeken.’ Aan de zijkant van het huis zie ik een vervallen schuur die slagzij maakt als een schip dat in poolijs is vastgelopen. ‘Ik wil dit niet verpesten. Als hij de man is die we zoeken, heeft hij de moorden wellicht hier gepleegd.’

‘Als we hem verdacht vinden, halen we dat bevel alsnog.’

Net als ik een blik op de achterdeur werp zie ik de gordijnen even wijken en daarna weer snel op hun plaats vallen. ‘Hij heeft ons gezien.’

‘Ik neem de voorkant,’ zegt Tomasetti.

Als ik uitstap, slaat de kou in mijn gezicht. De stoep is niet sneeuwvrij gemaakt en mijn schoenen knerpen door de enkelhoge sneeuw. Vanuit mijn ooghoek zie ik Tomasetti naar de voorkant lopen. Ik haal de sluiting van mijn holster los wanneer ik bij de achterdeur kom. De bovenkant van de deur is van glas. Er zit een barst in die iemand met tape heeft gerepareerd. Smerige, blauwe gordijnen hangen ongeveer een centimeter van elkaar. Door de opening zie ik een oude vrieskast en kasten uit de jaren zeventig.

Ik roffel met mijn knokkels tegen het glas. ‘Dwayne Starkey? Ik ben Kate Burkholder van de politie van Painters Mill! Doe open!’

Ik wacht een halve minuut en klop nogmaals, harder nu. ‘Kom op, Dwayne, ik weet dat je binnen bent. Doe open!’

De deur zwaait open. Ik ruik een onaangename geur en tegenover me staat een kleine man met vettig haar, een wijkende haargrens en een snor in de kleur van mosterd.

‘Dwayne Starkey?’

‘Wie bent u?’

‘Kate Burkholder. Politie van Painters Mill.’ Omdat ik mijn rechterhand op mijn wapen houd, haal ik met mijn linkerhand mijn insigne tevoorschijn. Hij staart er zo lang naar dat ik me afvraag of hij wel kan lezen. ‘Ik moet je een paar vragen stellen.’

‘Gaat dit over die vermoorde vrouwen?’

‘Waarom denk je dat?’

Een hard lachje komt reutelend uit een schorgerookte keel. ‘Ik weet hoe jullie bij de politie denken. Als er wat gebeurt, houden jullie de eerste de beste ex-gevangene aan.’

‘Ik wil je alleen een paar vragen stellen.’

Hij aarzelt. ‘Hebt u een huiszoekingsbevel?’

‘Dat kan ik over tien minuten hebben, als je het zo wilt spelen. Het zou een hoop tijd schelen als je nu gewoon de deur opendoet en me een en ander vertelt.’

‘Dat kan ik waarschijnlijk beter niet doen zonder mijn advocaat.’

Achter Starkey klinkt een bekende bariton. ‘Als je niets verkeerds hebt gedaan, heb je geen advocaat nodig.’

Ik kijk langs Starkey en zie Tomasetti in de bijkeuken staan. Ik wil hem vragen wat hij in vredesnaam in Starkeys huis doet, maar Starkey is me een slag voor.

‘Wie ben jij verdomme? Wat mot je in mijn huis?’

‘Ik speel de goeie agent, Dwayne. Ik stel voor dat je niet meer zo stom doet en meewerkt met commissaris Burkholder. Die kun je beter niet kwaad maken, geloof mij maar.’

Starkey kijkt me aan. ‘Hoe komt hij verdomme in mijn huis?’

Ik vraag me net hetzelfde af, dus ik probeer hier maar geen antwoord op te geven. ‘Dwayne,’ begin ik, ‘het duurt maar een paar minuten.’

Starkey doet een stap naar achteren. Hij draagt een smerige spijkerbroek. Een overhemd met zweetvlekken. Hij ziet eruit alsof hij weg wil rennen. Ik keek naar zijn voeten en zie vuile witte sokken. Mocht hij ervandoor gaan, dan komt hij niet ver.

Ik duw de deur open en stap de bijkeuken in, waar het net zo ruikt als Starkey eruitziet: een onaangename mengeling van kattenpoep, lichaamsgeur en sigarettenrook.

Starkey kijkt van mij naar Tomasetti en dan weer naar mij. ‘Ik ken mijn rechten, dus probeer me niet te belazeren.’

‘Je hebt het recht om op je reet te gaan zitten.’ Tomasetti grijpt de man in zijn nek, schuift hem de keuken in en zet hem op een stoel.

‘Hé!’ protesteert Starkey. ‘Blijf met je poten van me af.’

‘Ik wil je alleen maar laten zien hoezeer we je medewerking waarderen.’

Ik stap de keuken in. De stank van rottend eten en dierlijke uitwerpselen treft me als een vuistslag. Op een koelkast uit de jaren zeventig zit een dikke kat naar me te loeren. Ik loop voorzichtig verder naar Starkey.

‘Werk je nog steeds in het slachthuis, Dwayne?’ vraag ik.

‘Ik heb geen dag verzuimd sinds ik er ben begonnen.’

‘Wat doe je daar?’

‘Hoor eens, ik heb daar een goede naam.’ Hij wijst naar Tomasetti. ‘Ik wil niet dat de politie het voor me gaat verpesten.’

Tomasetti maakt een gebaar waaruit blijkt dat dit hem niet interesseert. ‘Beantwoord de vraag.’

‘Ik werk als steker.’

‘Wat is een steker?’ vraag ik.

‘Ik steek de stier in zijn nek nadat hij verdoofd is.’

‘Je snijdt hem de keel door?’

‘Zo zou je het waarschijnlijk wel kunnen zeggen.’

‘Vind je het leuk om te doen?’ vraagt Tomasetti.

‘Ik verdien er m’n brood mee.’

Er knarst iets onder Tomasetti’s schoen als hij de woonkamer binnenloopt. ‘Heb je daar een opleiding voor nodig?’

Starkey kijkt hem kwaad aan. ‘Rot op.’

‘Dwayne,’ snauw ik. ‘Hou daarmee op.’

Hij kijkt me aan alsof ik niet goed bij mijn hoofd ben. ‘Wat een hufter is die vent.’

‘Dat weet ik.’ Ik ben me ervan bewust dat Tomasetti in de woonkamer rondloopt, maar ik wend mijn blik niet van Starkey af. ‘Waar was je zaterdagavond?’

‘Dat weet ik niet meer.’ Zijn aandacht is bij Tomasetti, en ik vraag me af of Starkey iets te verbergen heeft.

Voor de eerste keer steekt mijn woede de kop op. Er zijn twee vrouwen dood en dit smerige mannetje doet er alles aan om het ons zo moeilijk mogelijk te maken. Ik buig me naar voren en sla met mijn vlakke hand tegen de zijkant van zijn hoofd, zodat hij me wel moet aankijken.

‘Je hebt me niet te slaan,’ zegt hij.

‘Let dan op. Waar was je zaterdagavond?’

‘Ik was hier. Ik heb een nieuwe versnellingsbak in de El Camino gezet.’

‘Was er iemand bij je?’

‘Nee.’

‘Was je hier de hele avond?’

‘Ja.’

‘Ben je weleens in de Brass Rail geweest?’

‘Wie niet?’

‘Wanneer was je er voor het laatst?’

‘Weet ik niet. Een week geleden.’ Hij fronst zijn wenkbrauwen. ‘Zondag een week geleden.’

‘Hoe goed heb je Amanda Horner gekend?’

‘Ik ken geen Amanda Horner.’ Hij begint nerveus te worden, alsof hij de zaak eindelijk serieus neemt. ‘Jullie kunnen me geen moord in mijn schoenen schuiven. Ik heb het niet gedaan.’

‘Je hebt veertien jaar geleden een vrouw verkracht.’

‘Die klotegriet heeft gelogen.’

Woede giert ineens door mijn lichaam. Voordat ik weet wat ik doe schiet mijn arm uit en geef ik hem met mijn vlakke hand een klap. ‘Let op je woorden.’

Hij wrijft zich in zijn nek. ‘Die meid heeft me getergd. Dronken. Opgefokt door coke. Ze vroeg erom.’

‘Ze was twaalf.’

‘Dat wist ik niet! Ik zweer het. Ze zag eruit als een volwassen vrouw. Met tieten tot hier.’ Hij meet met zijn handen een afstand van dertig centimeter vanaf zijn borst. ‘En ze was ook geen maagd, ook al zei ze dat.’

Ik word door walging overmand. Mijn woede laat zich nog maar net indammen. ‘Hoe goed heb je Ellen Augspurger gekend?’

‘Die ken ik ook niet.’

‘Als ik erachter kom dat je liegt, maak ik het je zo moeilijk dat je zou willen dat je weer in de bak zat.’

‘Ik zweer je dat ik haar niet ken. Geen van die twee.’

‘Zit je in je proeftijd?’

‘Wat denk je?’

‘Hou je van porno?’ valt Tomasetti ons in de rede.

Starkey draait met een ruk zijn hoofd om. ‘Wat is dat verdomme voor een vraag?’

‘Kinderporno? Heb je die in huis?’

‘Ik doe niet aan die rotzooi.’

‘Nee, jij bent zeker meer het sm-type, of niet?’

‘Wat is dit voor gelul? Zo kun je niet tegen me praten.’

‘Dwayne,’ onderbreek ik hem, ‘heb je messen in huis?’

Hij knippert weer met zijn ogen, alsof hij er moeite mee heeft onze vragen te volgen. ‘Iedereen heeft messen.’

‘Jaag je?’

Hij leunt achterover op zijn stoel en wipt op de twee poten. Een lach komt reutelend uit zijn keel. ‘Ik kan niet tegen bloed.’

‘Vind je dat grappig?’ vraag ik.

‘Nogal, gezien het feit dat ik steker ben en zo.’

Mijn tanden knarsen. Ik haal uit, laat mijn handen met een klap op zijn schouders neerkomen en duw. Hij probeert naar voren te komen om zijn evenwicht te hervinden, maar hij is niet snel genoeg. De stoel valt achterover en hij komt hard op zijn rug terecht.

‘Stomme trut!’ snauwt hij terwijl hij overeind krabbelt. ‘Dat kun je niet maken.’

Ik leg mijn hand op mijn wapenstok. ‘Eén stap en je gaat terug naar Mansfield.’

Hij verstart ter plekke. Maar hij is razend. Zijn gezicht is zo rood als rauw vlees. Ik zie een ader in zijn linkerslaap kloppen. Hij wil me slaan, ik zie het in zijn ogen. Ergens wil ik dat hij dat doet.

‘Kate.’

Mijn hart gaat zo tekeer dat ik John nauwelijks hoor. Ik weet dat het averechts werkt als ik me nu laat gaan. Ik hou mezelf voor dat ik Starkey een duw heb gegeven omdat ik hem wil afstraffen. Het probleem is dat ik, wat voor uitschot Dwayne Starkey ook is, niet denk dat hij de man is naar wie we op zoek zijn.

Ik schrik op als Tomasetti zijn handen op mijn schouders legt. Ik weet dat hij kan voelen hoe ik tril. Ik kijk niet naar hem. ‘Rustig, Chief,’ zegt hij kalm; hij komt naast me staan en houdt een diskette omhoog, zodat Starkey hem kan zien. ‘Mooie computer heb je daar, Dwayne. Een loeier van een monitor. Je zult het wel goed kunnen zien allemaal. Hoeveel geheugen heeft dat ding?’

‘Wat moet je in mijn slaapkamer, man?’ Starkey dreint als een schooljongen die zojuist te horen heeft gekregen dat hij een pak slaag krijgt. ‘Hij heeft geen toestemming om mijn spullen te bekijken.’

Ik haal mijn schouders op, maar ik heb zin om Tomasetti een dreun te geven. Eén agent die zich misdraagt is genoeg.

‘Hij stond gewoon in het zicht.’ Tomasetti kijkt op van de diskette. ‘ Delilah’s Double Date . Goh, die heb ik zeker gemist.’

‘Er is geen wet die films voor boven de achttien verbiedt,’ zegt Starkey.

‘Dat hangt ervan af hoe oud de hoofdrolspelers zijn.’ Ik kijk naar de diskette. ‘Delilah lijkt me nogal jong.’

‘Nog maar een kind,’ beaamt Tomasetti.

Starkey wijst naar de diskette. Ik zie vuil onder zijn nagels. ‘Die heb ik gewoon in de winkel gekocht.’

‘Wat heb je nog meer op je computer staan?’ vraag ik.

‘Niets wat ik niet mag hebben. Ik ben verdomme gerehabiliteerd.’

Tomasetti schudt zijn hoofd. ‘We willen gewoon iets weten over die vrouwen.’

‘Ik weet niets van die vermoorde vrouwen, man.’

Ik steek mijn vinger naar hem uit. ‘Trek je jas aan.’

Starkey zet grote ogen op. ‘Je kunt me niet gevangenzetten! Ik heb niets gedaan!’

‘Je gaat ons je schuur laten zien, Dwayne,’ bijt Tomasetti hem toe. ‘Trek die jas aan, anders sleur ik je er in je armzalige kloffie heen.’

De schuur is een vervallen bouwwerk waar na een flinke storm niet veel meer van over zal blijven dan een hoop puin. Starkey gaat Tomasetti en mij voor over het besneeuwde voetpad. Ik zie voetafdrukken in de sneeuw en vraag me af wat hij in die schuur moet als hij geen beesten houdt.

Die vraag wordt beantwoordt wanneer hij de deur openschuift en we naar binnen lopen. Een gele El Camino, zo strak in de lak alsof hij gisteren uit de showroom is gekomen, staat met open motorkap op B2-blokken. Vier aluminium wielen leunen tegen een balk. Verderop staat een tuinstoel naast een roestig 200-litervat. Daarop staat een radio waar een oud nummer van de Eagles uit schettert. Een aluminium koekblik zit tjokvol sigarettenpeuken.

‘Leuke boel,’ zegt Tomasetti.

‘Hier was ik zaterdagavond.’ Starkey wijst naar de El Camino. ‘Dat is de auto waar ik aan sleutel.’

‘Doe je in rammelkasten?’ vraagt Tomasetti.

‘Dit is geen rammelkast, man. Het is een klassieker.’

Ik loop verder de schuur in, en ineens zie ik een sneeuwscooter staan. Ik zoek op de vuile vloer naar sporen, maar die zie ik niet. Het ruikt er naar vochtige aarde en motorolie. In de hoek zie ik een stuk zeildoek liggen; ik loop erheen en til het op. Stofvlokken vliegen rond als ik oog in oog sta met een John Deere-tractor van rond 1965.

Ik ben teleurgesteld. Ik had gewild dat Starkey de man was die we zochten. Hij is een veroordeelde verkrachter. Een pedofiel. Een man met een voorkeur voor porno en god mag weten wat nog meer. Maar zijn lengte maakt me duidelijk dat hij niet degene is die me vannacht in het bos heeft aangevallen. Hij past niet in het profiel. Hij is niet systematisch. Niet bijster intelligent. Hoe graag ik deze zaak ook wil oplossen, ik voel aan mijn water dat hij niet de moordenaar is.

Ik loop met grote stappen naar de mannen en wijs plompverloren naar Starkey. ‘Jij gaat de stad niet uit.’

‘Ik zit in mijn proeftijd. Wat dacht je dat ik zou doen? Op vakantie gaan naar Hawaï?’

Ik loop naar de deur. ‘We gaan.’

Ik ben als eerste bij de Tahoe en stap in. In de relatieve warmte van de auto voel ik me opeens alsof ik al een week niet heb geslapen. Een doffe pijn bonst onder in mijn hoofd.

Tomasetti rijdt in de richting van de stad. Ik staar uit het raam naar het naargeestige landschap en probeer me niet in slaap te laten wiegen door de warmte en de ronkende motor.

‘Hij is niet de dader,’ zegt Tomasetti zonder me aan te kijken.

‘Ik weet het.’

‘De meeste seriemoordenaars hebben een bovengemiddeld IQ.’

‘Dat sluit Starkey uit.’ Ik kijk kwaad naar Tomasetti. ‘Als je nog eens de Dirty Harry wilt uithangen, doe dat dan in je eigen tijd, oké?’

Hij kijkt me aan alsof ik hem beledigd heb. ‘Jij hebt hem toch geslagen?’

‘Ik heb hem alleen een tik tegen zijn hoofd gegeven omdat hij niet luisterde.’

‘Je hebt zijn stoel omvergeschopt.’ Schouderophalend richt hij zijn aandacht weer op de weg. ‘Ik was onder de indruk.’

Ik moet ondanks mezelf lachen. Als de omstandigheden anders waren, had ik John Tomasetti misschien wel gemogen. Ik mag het dan niet eens zijn met zijn tactiek, maar ik weet dat hij achter me staat. Voordat ik verder kan nadenken, draait hij in een snelle beweging de parkeerplaats van McNarie’s Bar op. Het is een van de twee kroegen die Painters Mill rijk is, een tent die vol staat met barkrukken van rood vinyl, een stuk of wat door schotten afgescheiden zitjes en een jukebox uit 1978 met de originele muziek.

‘Wat ga jij in vredesnaam doen?’ wil ik weten.

‘Ik kan wel een borrel gebruiken.’ Hij zwaait het portier open en stapt uit.

‘Een bórrel?’

Hij slaat het portier dicht.

Ik duw het mijne open en glip naar buiten. ‘Het is tien uur in de ochtend. We moeten aan het werk.’

Hij kijkt even op zijn horloge en loopt door. Zijn passen zijn zo groot dat ik moet rennen om hem bij te houden. ‘Verdomme, John, we moeten terug naar het bureau.’

‘Dit duurt maar even.’

Ik blijf staan naast een roestige Toyota-pick-up en zie hem naar binnen gaan. Ik kijk om me heen naar de verlaten parkeerplaats, te nijdig om aandacht te schenken aan de kou of de wolken die zich in het westen samenpakken.

‘Starkey had gelijk,’ mompel ik terwijl ik naar de deur loop. ‘Hij is een klootzak.’