34

LaShonda was er niet over te spreken dat hij in dit noodweer de deur uit moest. Glock vond het ook geen pretje, maar hij had geen keus. Hij had Kate thuis en op haar mobiel gebeld, en had beide keren de voicemail gekregen. Gezien het weer en na Tomasetti’s raadselachtige telefoontje was hij ongerust geworden.

Hij wist dat Kate radeloos was over de moorden en het verlies van haar baan. In het gunstigste geval zou hij haar thuis aantreffen met een fles sterkedrank. Het zou niet voor het eerst zijn dat een agent troost of ontsnapping zocht in de fles. Het waren de andere mogelijkheden die hem bang maakten.

Hij parkeerde voor haar huis en tuurde naar de ronddwarrelende sneeuwvlokken. Meestal stond haar auto op de oprit. Vannacht was de oprit leeg. Hij hield zichzelf voor dat de Mustang als gevolg van het slechte weer waarschijnlijk in de garage stond. Maar Glock was al te lang in dienst bij de politie om te weten wanneer hij zijn gevoel moest volgen. Dit was zo’n geval.

Wind en sneeuw sloegen in zijn gezicht toen hij naar de garage liep en door het raam naar binnen keek. Een onaangenaam gevoel bekroop hem toen hij zag dat die leeg was. Toen hij de achterdeur probeerde, bleek die op slot. Met zijn gehandschoende hand brak hij het ruitje dat het dichtst bij de kruk zat, stak zijn arm naar binnen en haalde de deur van het slot. Het was warm in huis en het rook er naar koffie. Hij deed het licht aan. ‘Chief? Ik ben het, Glock. Bent u daar?’

De wind die langs het dak joeg leek de spot met hem te drijven.

Glock voelde aan het koffiezetapparaat; dat was koud. Papieren, dossiers en een laptop lagen op de keukentafel. Hij bekeek even de handgeschreven notities. De politie van Indiana. Een gewezen rechercheur uit Alaska. Een krantenartikel.

Snel controleerde hij de rest van het huis, maar Kate was er niet. Terug in de keuken belde hij Tomasetti. ‘Ze is niet thuis,’ zei hij zonder verdere plichtplegingen.

‘Ik ben er over twintig minuten,’ zei Tomasetti. ‘Ik zie je op het bureau.’

‘Wat is er in godsnaam aan de hand? Waar is Kate?’

‘Dat leg ik je wel uit als ik er ben. Doe me een lol en probeer of je Detrick aan de lijn kunt krijgen. Vraag waar hij is, wat hij aan het doen is. Doe vooral niet wantrouwig.’

‘Wat heeft Detrick hiermee te maken?’

‘Ik denk dat hij er misschien bij betrokken is.’

‘Betrokken bij wat?’

‘De moorden.’

‘Wát? Je bent knettergek. Detrick?’

‘Luister eens, ik weet het niet zeker. Bel hem nou maar, oké?’

‘En als hij op het bureau is?’

‘Als dat zo is, is dat het beste nieuws van vandaag. Zo niet, dan weet ik zo goed als zeker dat Kate in de problemen zit.’

Langzaam kom ik weer bij mijn positieven. Het eerste wat ik bewust hoor is het gieren van de wind. Ik hoor sneeuw tegen de ruiten stuiven. Ik lig op mijn zij met mijn knieën opgetrokken tegen mijn borst. Mijn handen zijn op mijn rug gebonden. De arm waarop ik lig is gevoelloos. Mijn enkels zijn nog vastgebonden. Ik klappertand van de kou. Het kruis van mijn spijkerbroek is nat, en ik herinner me dat ik moest plassen toen Detrick me met zijn stroomstok sloeg.

Ik doe mijn ogen open. Geel licht van de kachel danst op het plafond. Ik voel koude lucht over me heen stromen, en ik herinner me dat het raam kapot is. Ik kijk om me heen. Mijn hart slaat over als ik Detrick in de deuropening zie staan. Hij heeft inmiddels zijn jas uitgetrokken. Hij draagt een denim overhemd over een coltrui en een goed model broek.

‘Je hebt mijn neus gebroken,’ zegt hij.

Ik zie het bloed op de coltrui. ‘Hoe ga je dat uitleggen?’

‘Mensen vallen als het buiten glad is.’ Hij neemt me op. Zijn glimlach doet me verkillen. ‘Je klappertandt. Koud?’

Ik zeg niets.

‘Je had dat raam niet kapot moeten maken. Anders had de kachel het hier nu wel warm gestookt.’

Mijn hopeloze situatie voelt als een donker gat waar ik elk moment in getrokken kan worden. Deze man gaat me vermoorden. De vraag is alleen wanneer. En hoe. Tijd is mijn bondgenoot, maar ik weet dat dit niet lang meer zal duren.

‘Ga je je gedragen als ik het touw rond je enkels lossnijd?’

‘Ik denk het niet.’

Hij lacht. ‘Als je iets stoms uithaalt doe ik je echt pijn, begrepen?’

Hij kijkt naar me zoals een uitgehongerde hond naar een stuk vlees kijkt voordat hij het verslindt. Hij gaat me verkrachten. Ik zie het in zijn ogen. De gedachte vervult me met weerzin, maar ik hou mezelf voor dat ik dit al een keer heb overleefd. Ik kan het opnieuw overleven. Ik wil leven. Die onstuitbare wil gonst met elke hartslag door me heen.

Hij komt op me af. Ik zie de stroomstok in zijn hand. ‘Die moet je niet gebruiken,’ zeg ik.

‘Ga je meewerken?’

Niet als ik de kans krijg je te vermoorden. ‘Ik zal doen wat je wilt.’

Hij knielt naast me. Het mes glanst kwikzilverachtig in het licht van de kachel. De reep stof die mijn enkels bij elkaar heeft gehouden valt op de grond. Ik voel zijn blik, maar ik kan het niet opbrengen hem aan te kijken. Ik weet dat hij mijn angst zal zien. Ik weet dat hij daarop kickt.

Mijn hart gaat tekeer als hij mijn linkerschoen begint los te maken. Ik tuur naar zijn vingers. De gemanicuurde nagels. De vaste handen. Hij lijkt zo ontzettend normaal dat ik mezelf bijna wijs kan maken dat dit niet gebeurt.

Maar de man die mijn veter losmaakt is niet in staat iets te voelen, behalve het dwangmatige geknaag van zijn macabere honger. Vanavond is die honger op mij gericht – nog enkele minuten voordat hij zich laat gaan.

Op het dashboardklokje was het halfvier in de ochtend toen John de Tahoe voor het bureau van Painters Mill parkeerde. Sneeuwvlokken dwarrelden naar binnen toen hij de voordeur opendeed. Mona zat in de meldkamer met een lolly in haar mond en haar voeten op tafel naast de monitor. De radio op het lage tafeltje liet een liedje van de Red Hot Chili Peppers horen. Ze zette haar voeten op de grond en stond op.

‘Ik dacht dat jij vertrokken was.’

‘Ik ben terug.’ Hij liep naar Kates kantoor. ‘Heb je de commissaris gezien?’

‘Niet sinds Detrick haar bijna arresteerde.’

‘Enig idee waar ze is?’

‘Ik denk dat ze naar huis is gegaan.’

‘Hoe lang geleden is ze vertrokken?’

‘Een paar uur, geloof ik.’

‘Waar is Detrick?’

‘Volgens mij ging die ook naar huis.’ Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Is er iets mis?’

De voordeurbel klingelde. Glock stormde binnen met een ernstige blik die John nog nooit bij hem had gezien. Mona haalde de lolly uit haar mond. ‘Wat is er aan de hand, jongens?’

John negeerde haar vraag en richtte zich tot Glock. ‘Heb je Detrick kunnen bereiken?’

‘Ik heb zijn mobiel gebeld, maar hij nam niet op.’

‘Probeer hem thuis.’

Hij verwachtte dat de ex-marinier hem zou vragen of het wel verstandig was om de sheriff om halfvier in de nacht te bellen. In plaats daarvan haalde hij zijn mobiel tevoorschijn en toetste twee cijfers in. ‘Lora? Met Rupert Maddox.’ Intussen keek hij naar John. ‘Ja, alles is oké. Ik vroeg me alleen af of je me Nathan even aan de lijn kunt geven.’ Glock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Is hij er niet? Echt niet? Weet je ook waar hij zit?’ Hij knikte. ‘Nou, nou, wat een toewijding. Ik probeer hem wel via de radio op te roepen. Sorry dat ik je heb lastiggevallen.’

Zijn grimmige blik had op John hetzelfde effect als de luchtige woorden die daarna volgden. ‘Volgens de huishoudster is hij op patrouille.’

‘Probeer het kantoor van de sheriff.’ John richtte zich tot Mona. ‘Kijk of je hem te pakken kunt krijgen via de radio.’

Mona zette de koptelefoon op, drukte een paar toetsen in en sprak in het microfoontje. ‘Oproep aan 247. Sheriff Detrick, hoort u mij?’

‘Probeer zijn mobieltje nog eens,’ zei John tegen Glock.

De ex-marinier probeerde het. ‘Voicemail.’

‘Shit.’ John ging in gedachten alle opties na. ‘Heeft Detrick hier in de buurt een huis?’

Glock schudde zijn hoofd. ‘Niet dat ik weet.’

‘Geen verlaten boerderijen of...’

‘Ik heb een lijst!’

De twee mannen keken naar Mona. Ze leek opgewonden bij het vooruitzicht dat ze iets kon betekenen. ‘Ik heb een kopie van de lijst die ik aan Detrick heb gegeven.’ Ze greep de muis naast haar computer en klikte erop, waarna de printer twee velletjes uitspuwde. Mona gaf ze aan John. ‘Ik heb hem gesorteerd op woonhuizen, boerderijen en bedrijfspanden binnen een straal van vijfenzeventig kilometer.’

‘We moeten meer mensen hebben,’ zei John.

‘Pickles misschien?’ vroeg Glock.

‘Die heeft vanavond dienst,’ zei Mona. ‘Ongeveer een kwartier geleden kreeg ik een telefoontje. Er was een man van de weg gegleden in de buurt van Clark. Hij probeert er een takelwagen naartoe te sturen.’

John keek op de lijst. ‘Bel Pickles. Zeg dat het dringend is. Zeg dat hij bij deze locaties moet gaan kijken.’

‘Waar moet hij op letten?’ vroeg ze.

John vroeg zich af hoeveel hij kon loslaten. ‘We zijn op zoek naar Kate. Haar auto. We denken dat ze misschien in moeilijkheden verkeert.’

‘Wat voor moeilijkheden?’ Ze keek van de een naar de ander.

John dempte zijn stem. ‘We willen gewoon dat ze wordt gevonden.’

‘Zeg tegen Pickles dat hij geen radio gebruikt,’ vervolgde Glock. ‘Alleen mobiele telefoon.’

‘Begrepen.’

‘Bel Skid ook,’ voegde Glock nog toe. ‘Als ze Kate vinden, zeg dan dat ze alleen John of mij bellen.’

John richtte zich tot Glock. ‘Ik zal bellen dat ze een opsporingsbericht laten uitgaan voor haar auto en die van Detrick.’

‘Ontvangen en begrepen.’

John draaide zich om en liep naar de deur. ‘We hebben meer kans als we ieder apart gaan. Neem jij het eerste pand op de lijst.’

Glock voegde zich bij hem. ‘Waar ga jij heen?’

‘Ik ga naar het hol van de leeuw.’

Detrick woonde in een tudorhuis met twee verdiepingen aan de zuidkant van Millersburg. John parkeerde langs de stoep en trof het huis in volslagen duisternis aan. Hij wist dat hij een grens overschreed. Maar hij kon niet anders. Kate werd vermist. Als ze gelijk had over Detrick, zou ze morgenochtend dood zijn. Er was geen tijd om zich aan het protocol te houden. Zijn carrière was trouwens toch al zo goed als voorbij. Misschien kon het maar beter in één keer afgelopen zijn.

Hij waadde door diepe sneeuw naar de voordeur en belde een keer of tien aan. Toen daarop geen reactie volgde, bonkte hij met zijn vuist. Na een paar minuten deed een vrouw van middelbare leeftijd in een roze ochtendjas en bijpassende pantoffels de deur op een kier open, waarbij ze de veiligheidsketting op zijn plaats liet. ‘Weet u wel hoe laat het is?’ snauwde ze.

‘Mrs. Detrick?’

‘Ik ben Lora Faulkor, de huishoudster. Grace en de kinderen zijn een maand geleden vertrokken.’

John liet zijn insigne zien. ‘Is sheriff Detrick thuis, mevrouw?’

‘Ik dacht dat hij op pad was. Voor die moorden.’ Haar gezichtsuitdrukking ging over van geërgerd in ongerust. ‘Is er iets gebeurd?’

‘Ik heb redenen om aan te nemen dat hij misschien in moeilijkheden verkeert, mevrouw. Mag ik binnenkomen?’

Ze sloot de deur even, haalde de ketting los en deed toen weer open. ‘Wat is er gebeurd?’

‘We weten alleen dat hij vermist wordt.’

‘Vermist. O jee.’ Ze begon haar handen te wringen. ‘Ik zei hem nog zo dat hij niet weg moest gaan in dit weer. Hij heeft vast een aanrijding gehad.’

John liep een grote woonkamer in, die ingericht was met vroeg-Amerikaanse eiken meubelen. Een bank die uit verschillende elementen bestond. Een bijpassende stoel met een geruite bekleding. Een vleugje rook van een vuur dat gebrand had.

‘Waarom is Mrs. Detrick weggegaan?’ vroeg hij.

‘Ik denk vanwege de scheiding. Er waren veel spanningen natuurlijk. Mr. Detrick maakt lange dagen en hij heeft geen tijd om te koken of schoon te maken, dus heeft hij mij in dienst gehouden.’

‘Juist.’ Het tijdstip waarop Detricks huwelijkscrisis plaatsvond ontging John niet. ‘Heeft hij een studeerkamer of kantoor aan huis?’

Ze knipperde met haar ogen, duidelijk verrast door de vraag. ‘Waarom wilt u in ’s hemelsnaam zijn kantoor zien?’

‘Ik moet erachter zien te komen waar hij is. Het zou kunnen helpen als ik weet waar ik moet zoeken. Misschien houdt hij een schema bij van zijn bezigheden.’

‘Zou hij dat dan niet op het politiebureau bewaren?’

‘De tijd dringt, mevrouw. Wijst u me nu maar gewoon de weg naar zijn kantoortje.’

‘Nou, goed dan. Ik denk dat u er wel even mag kijken. Ik snap alleen niet wat u eraan zou kunnen hebben.’ Met haar hand tegen haar buik gedrukt liep ze de gang door. ‘Zijn de andere agenten ook naar hem op zoek?’

‘Alle beschikbare mensen.’

‘Hoe lang wordt hij al vermist?’

‘Ongeveer twee uur. We kunnen hem niet via zijn zender of telefoon te pakken krijgen.’

‘O jee. Wat erg.’

Hij volgde haar de gang door, waar de muren volhingen met tientallen ingelijste foto’s. Detricks kinderen, dacht hij, en hij vroeg zich af hoe een vader, een politiefunctionaris nota bene, zo’n duister dubbelleven kon leiden.

Ze ging een kamer in en deed het licht aan. Een studeerkamer, dacht John toen hij het bureau met de groene lamp erop zag. Daarachter stond een wandkast die gevuld was met boeken en snuisterijen die niet mooi genoeg waren voor de rest van het huis. Een stel decoraties sierde de muren.

‘Waar bent u precies naar op zoek?’ vroeg Lora.

John negeerde haar vraag en liep direct naar het bureau. Op slot. Hij kon nu niet meer terug. Hij keek de huishoudster streng aan. ‘Waar is de sleutel?’

‘Ik begrijp niet wat u in zijn bureau moet. Dat slaat nergens op. Waarom doet u dit?’

Hij pakte een briefopener, knielde achter het bureau en ramde de punt ervan in het slot, zodat het openbrak.

‘Waar bent u mee bezig?’ riep ze.

Hij doorzocht de laden. Binnen enkele minuten had hij het hele bureau onderzocht zonder iets te vinden. ‘Is er nog een plek waar hij persoonlijke papieren en dat soort dingen bewaart?’

‘Waar gaat dit over?’ vroeg ze. ‘Wie bent u?’

‘We proberen erachter te komen waar hij is.’ John zette zijn handen in zijn zij en keek om zich heen. ‘Waar liggen zijn persoonlijke eigendommen?’

‘Ik vind dat u moet vertrekken.’

‘Ik ben bang dat ik dat niet kan doen.’

‘Dan bel ik de politie.’

‘De politie is op zoek naar Detrick, mevrouw.’

Daarmee snoerde hij haar de mond, maar John wist dat het niet voor lang was. ‘Ik moet weten waar zijn persoonlijke eigendommen liggen.’

Toen ze niet reageerde, liep hij op haar toe, greep haar bij haar armen en schudde haar door elkaar. ‘Wáár, verdomme!’ schreeuwde hij.

Ze keek hem verbijsterd aan, met trillende lippen. ‘Hij heeft een paar dingen op zolder liggen.’

Hij liep weg en nam de trap met twee treden tegelijk. Het enige waaraan hij kon denken was Kate. De tijd die ze samen hadden doorgebracht. De onzekere klank van haar stem toen ze hem over Detrick had verteld.

Hij vond de deur naar de zolder aan het einde van de gang. Hij hoorde de huishoudster achter hem aan komen. ‘Ik wil dat u hier meteen mee ophoudt en me vertelt wat er aan de hand is!’ riep ze.

John rende een smalle trap op, deed de deur open en knipte het licht aan. Een kaal peertje bungelde aan een balk en verlichtte een kleine zolderruimte die vol stond met dozen, een oude metalen dossierkast, zes tuinstoelen en een dichtgevouwen tafelparasol.

‘Ik ga nu hulpsheriff Jerry Hunnaker bellen,’ zei Lora.

Toen John opkeek zag hij haar bij de deur staan met een telefoon in haar hand. ‘U doet maar wat u niet laten kunt.’ Toen hij een versleten dossierkast in de gaten kreeg, beende hij eropaf en rukte aan de la, maar die zat op slot. ‘Waar is de sleutel?’

‘Dat weet ik niet.’ Ze toetste cijfers in op haar mobieltje.

John keek rond of hij iets kon vinden waarmee hij het slot kon forceren. Hij greep een oude paraplu en ramde de metalen punt ervan in het slot.

‘Wat doet u nu?’ schreeuwde ze.

Hij beukte erop los totdat de bovenste la openging. Vooraan zag hij dossiers. Achterin vond hij een paar Tupperware-dozen en een schoenendoos. Hij begon met de dossiers. Bankafschriften. Rekeningen van gas, water en licht. Nutteloze formulieren en garantiebewijzen. Toen hij niets van belang kon vinden, haalde hij de schoenendoos eruit, waarin hij foto’s aantrof. Hij wist meteen dat het foto’s uit een politiedossier waren. Honderden. Dode lichamen. Moorden. Zelfmoorden. Afschuwelijke ongelukken. Het enige wat ze gemeen hadden was dat overal sporen van geweld op te zien waren.

John pakte een van de Tupperware-dozen en maakte die open. Er zat een damesonderbroekje in. In de volgende vond hij een zwarte beha. Een doorzichtige kapp, zoals die door amish-vrouwen werd gedragen. Souvenirs, begreep hij. ‘Jezus.’ Het enige wat hij niet had gevonden was iets wat hem naar Kate kon leiden.

Hij liep naar de deur, en botste bijna tegen Lora aan, die in de deuropening stond. ‘Ik heb Nathans kantoor gebeld,’ zei ze. ‘Ze weten niets van een vermissing. Ik heb ze verteld wat je hier aan het doen was. Ze zijn onderweg.’

‘Als Detrick in moeilijkheden was, waar zou hij dan naartoe gaan?’

‘Ik heb u niets meer te zeggen.’

Voordat hij wist wat hij deed, greep John haar bij haar schouders en duwde haar hardhandig tegen de muur. ‘Als ik hem niet vind, gaat hij iemand vermoorden! Nou nog één keer: waar is hij?’

‘Iemand vermoorden?’ Ze staarde hem met open mond aan. ‘U bent gek! Nate zou nooit iemand pijn doen! Hij is een politieman! Dat zou hij niet doen!’

‘Hij heeft het al gedaan!’ schreeuwde hij. ‘Is er ergens een plek waar hij naartoe gaat als hij alleen wil zijn?’

‘D-daar heeft hij het nooit over gehad!’

‘Heeft hij geen tuinhuisje of iets dergelijks?’

‘Dat weet ik niet!’

Hij probeerde zich te beheersen, liet haar los en ging naar achteren. Even staarden ze elkaar aan; toen draaide John zich om en rende met twee treden tegelijk de trap af. Hij liep de deur door en holde naar de Tahoe. Toen hij achter het stuur kroop, trilde hij over zijn hele lichaam. Hij greep de telefoon en belde Glock. ‘Detrick is de man die we zoeken.’

‘Hoe weet je...’

‘Ik ben net in zijn huis geweest. Ik heb zijn spullen doorzocht. Hij heeft dingen bewaard, bewijsmateriaal.’

‘Jezus, Tomasetti.’

‘Waar ben je...?’

‘In het noorden van Painters Mill. Ik heb twee boerderijen van de lijst gecheckt, maar dat heeft niets opgeleverd.’

‘Ze kunnen overal zijn.’ John greep de lijst met verlaten huizen van de console. ‘We moeten haar vinden, Glock. Ze is in gevaar.’ Hij startte de motor en reed de straat op. ‘Waar moet ik zoeken?’

‘Er is een verlaten motel aan de rand van Route 62, buiten Millersburg. Daar rijd ik nu heen. Jij bent dichter bij Killbuck. Daar staat een huis dat op de lijst voorkomt.’

John keek even opzij op de lijst, gefrustreerd omdat hij niet bekend was in deze streek. ‘Verdomme, we hebben versterking nodig.’

‘Pickles en Skid zijn ook gewaarschuwd. We vinden haar wel.’

John verbrak de verbinding en sloeg af naar State Route 754. De gemeente Killbuck lag voor hem, het verlaten huis stond even verderop. Vanwege de sneeuw moest hij tergend langzaam rijden. Het zicht was afgenomen, waardoor het rijden nog meer bemoeilijkt werd. Zelfs de telefoonpalen en borden waren onzichtbaar. Over een paar uur zouden de wegen niet meer begaanbaar zijn.

Hij tuurde door de voorruit naar de rondstuivende sneeuw. ‘Waar ben je, Kate?’ fluisterde hij.

Het enige antwoord dat hij kreeg was afkomstig van de ritmisch heen weer gaande ruitenwissers en de echo van zijn eigen angst.