22
John was altijd al een achterdochtig stuk vreten geweest. Vroeger was dat een van de karaktertrekken geweest die hem tot een goed politieman maakten. Het liet hem volslagen koud wat zijn achterdocht voor gevolgen had. Hij zou zijn eigen grootmoeder nog arresteren als die zich had misdragen. Hij meende dat dat de reden was waarom hij zo schrok toen hij besefte dat de achterdocht die hem bekroop ten aanzien van Kate Burkholder hem niet lekker zat.
Ervaring had hem geleerd dat mensen je alleen de dingen lieten zien waarvan ze wilden dat je ze zag. Of ze in dat zeer menselijke bedrog slaagden, hing van een paar dingen af. Hoe goed ze konden acteren. Hoeveel mensenkennis ze hadden. John had zichzelf altijd beschouwd als iemand met verdomd veel mensenkennis.
In elk geval leek Kate Burkholder hem een fatsoenlijke vrouw die scherp genoeg was om lastige keuzes te maken als het erop aankwam. Maar John voelde nog iets anders onder die buitenkant van doorsneemeisje. Ze mocht dan iets van morele reserve uitstralen, hij had het gevoel dat er met de ex-amish-commissaris meer aan de hand was dan je op het eerste gezicht kon zien. Als dat briefje er niet was geweest, had hij er misschien geen aandacht aan geschonken. Nu kon hij er niet omheen. Hij was er vrijwel van overtuigd dat ze iets achterhield. Maar wat? Die vraag hield hem constant bezig terwijl hij de snelheid van zijn auto opvoerde tot honderdtwintig.
‘Bij het volgende verkeerslicht rechts,’ zei ze.
Hij remde hard af en nam de bocht terwijl hij opzijkeek naar Kate. ‘Misschien moet je even bellen om er een paar mannetjes heen te sturen,’ zei hij. ‘De dader is waarschijnlijk nog steeds in de buurt.’
Ze schudde haar hoofd alsof ze wakker werd uit een droom, schakelde haar microfoontje in en gaf opdracht om snel het gebied te laten afzetten. ‘Linksaf.’ Ze wees hem de weg naar een smal pad waar nog geen sneeuwruimer was geweest. John reed te hard en de Tahoe slingerde dan ook toen hij de bocht nam.
‘Wat rustiger, graag.’
‘Ik heb het in de hand.’
‘Ik wil niet in een greppel terechtkomen,’ zei ze geërgerd.
‘Ik doe niet aan greppels.’ De Tahoe reed hotsend en botsend over een sneeuwbank. John nam gas terug voor een bocht, kreeg het bord met doodlopende weg in de gaten en gaf weer een dot gas.
‘Hier. Stoppen.’
De Tahoe slipte tot hij op een halve meter van de verweerde houten vangrail stilstond. Tomasetti keek om zich heen. Geen auto’s. Geen sporen. ‘Hoe ver nog naar de plaats delict?’
‘Veertig meter.’ Ze wees. ‘Daar loopt een pad door het bos.’
‘Moeten we dat lopen?’
‘De kortste weg.’
‘Shit.’
Ze stapten uit en bleven even staan om te kijken of er bandensporen te zien waren. ‘Het ziet er niet naar uit dat hier iemand is geweest,’ zei hij.
‘Er is nog een weg aan de andere kant van de akker.’ Ze frommelde aan het microfoontje op haar revers. ‘Glock. 10-23. Hogpath Road. Gebruik Folkerth. Als die vent nog in de buurt is, kun je hem daar misschien de weg afsnijden. Kijk of je sporen ziet.’
Kate ging hem voor naar het begin van een pad dat tussen de bomen uitgehakt was.
‘Gaat er nog een andere weg naartoe?’ vroeg hij.
‘Als je over een sneeuwscooter en een draadtang beschikt, kun je er zonder dat iemand je ziet van alle kanten in.’
Met Kate voorop begonnen ze te rennen. Ooit had John over een goede lichamelijke conditie beschikt. Hij had aan gewichtheffen gedaan en elke week vijftien kilometer gerend. Maar de destructieve manier van leven die hij de laatste twee jaar had verkozen eiste zijn tol. Na honderd meter liep hij te hijgen als een karrenpaard. Na nog eens vijftig meter kreeg hij een steek in zijn zij, die aanvoelde als een hartaanval. Kate daarentegen leek in haar element. Grote passen. Goede conditie. Haar armen zwaaiden in het juiste ritme mee. Een renner, dacht hij. Hij merkte nog iets aan haar op: het tempo waarmee ze liep werd hoger naarmate ze dichter bij de plaats delict kwamen.
Door de combinatie van de bomen en de sneeuw werden ze in een griezelig zwart-wit schemerlicht gehuld. John spitste zijn oren, maar het enige wat hij hoorde was het gonzen van het bloed in zijn hoofd en zijn eigen gehijg. Net toen hij dacht dat hij niet meer kon, kwamen ze bij een open plek. Daarachter werd de hemel weerspiegeld in een grote, bevroren plas. Drie mensen stonden samengedromd op een meter van de kant. Een man in een denim jas, een vrouw in een donsjack en een meisje op schaatsen.
Kate wees. ‘Daar zijn ze.’
‘Enige reden om hen te wantrouwen?’
Ze schudde haar hoofd en liep op hen af. ‘Het is een leuk gezin.’
John wist dat zelfs leuke gezinnen soms geheimen hadden.
Kate bereikte hen het eerst. Hoewel iedereen elkaar in dit stadje leek te kennen, liet ze hun haar insigne en haar pasje zien. De vrouw en het meisje huilden, hun wangen waren rood van de kou. De man stond er onbewogen bij. John zag dat er ondanks de kou zweet op zijn voorhoofd stond.
‘Waar is het lijk?’ vroeg Kate.
Het meisje hief een in een want gestoken hand op en wees. ‘Bij de in-inham.’
‘Heb je iemand gezien?’ vroeg John.
‘Een m-man. Op een s-sneeuwscooter.’
‘Waar?’
‘Daar bij de inham. Tussen de bomen.’
‘Kun je vertellen hoe hij eruitzag?’ wilde Kate weten.
Het meisje klappertandde onbeheersbaar. ‘Hij was te ver weg.’
‘Droeg hij een jack of een jas? Weet je de kleur nog? Of misschien van zijn helm? Van de sneeuwscooter?’
‘Blauw, geloof ik. Ik w-weet het niet. Ik zag hem maar heel even.’
Kate richtte zich tot de ouders. ‘Blijft u hier staan.’ Ze schakelde de microfoon op haar revers aan en begon over het ijs te lopen. ‘Wees erop bedacht dat de verdachte op een sneeuwscooter kan rijden.’
Ze klonk kalm en zo zag ze er ook uit, maar John voelde een emotie bij haar die hij niet kon verklaren. Omdat er vlak onder haar neus weer een lijk was opgedoken? Of was er misschien iets anders aan de hand? Was hij alleen maar paranoïde? Of hield Kate Burkholder iets voor hem achter?
‘Waarom zou hij het lichaam hier komen dumpen?’ vroeg ze.
‘Omdat hier veel mensen komen? Om te schaatsen?’
Haar blik kruiste de zijne. ‘Het is hier in deze tijd van het jaar in het weekend wel druk.’
‘Dan is het schokeffect het grootst.’
Ze beklommen de aarden wal. John zag in de sneeuw de messcherpe afdrukken van schaatsijzers, die het meisje had achtergelaten toen ze over de oever was gekluund.
‘Daar.’ Kate wees. ‘Daar in die inham. Bij die bomen.’
John zag iets wat eruitzag als een vuilniszak die was neergegooid en opengereten door wilde honden.
Kate begon de heuvel af te lopen; met gespreide armen glibberde ze over de bevroren aardkluiten. John volgde haar, maar hij verloor het voorwerp in de sneeuw geen seconde uit het oog.
‘Kijk of je sporen ziet,’ waarschuwde hij.
Ze sjokten door een diepe sneeuwbank. Toen, alsof ze werden tegengehouden door een onzichtbaar krachtveld, bleven ze allebei staan. John had in de jaren dat hij bij de politie werkte heel wat plaatsen delict gezien. Hij had mensen gezien die door een natuurlijke oorzaak waren overleden, en moorden zo bloederig en gruwelijk dat zelfs de meest ervaren agenten op hun knieën vielen om te braken. Hij had lichamen gezien die op brute wijze geëxecuteerd waren door drugdealers die hun signatuur wilden achterlaten. Hij had de lijken van onschuldige kinderen gezien, in stukken gesneden in de strijd van bendes uit de onderwereld. Hij had baby’s gezien die vermoord en gedumpt waren als afval. Niets daarvan had hem kunnen voorbereiden op wat hij nu zag.
Het lichaam lag naast de vuilniszak. John zag een witte huid, besmeurd met bloed. Een bos bruin haar. Een dode blik als in de ogen van een opgezet dier. Een mond, geopend in een stille kreet. Er was veel bloed, dat een schokkend contrast vormde met de helderwitte sneeuw. Een aantal roze voorwerpen lag op een meter van het lichaam. Op het eerste gezicht dacht hij dat het om lapjes stof ging, en zijn brein kwam al in actie bij de gedachte aan mogelijk bewijsmateriaal. Bij nader inzien besefte hij dat het om organen ging die uit de buikholte van het slachtoffer kwamen.
Er waren stukken van haar lichaam afgesneden. Hij zag een deel van wat een borst moest zijn geweest. Een vinger lag drie meter van haar uitgestrekte arm. Uit een stuk grijsroze darm droop als uit een macabere ijshoorn een roodgroene substantie in de sneeuw. Ze was van haar ingewanden ontdaan.
‘O, god.’
Vaag was hij zich ervan bewust dat Kate naast hem stond en hijgde alsof ze een marathon had gelopen. Er ontsnapte haar een geluid dat half als een kreet, half als een kreun klonk. John voelde in zijn binnenste hetzelfde geluid weergalmen. Woede en shock balden zich samen tot een enkele, verschrikkelijke emotie. Hij probeerde uit alle macht alleen met zijn klinische blik te kijken. Maar hij was niet sterk genoeg, en voordat hij het wist werd hij door zijn herinnering meegevoerd naar de dag waarop hij Nancy en de meisjes had gevonden. Hij zag verkoolde, beroete lichamen met groteske, grijpende handen. De geur van verbrand vlees en verschroeid haar.
‘Enig spoor van de verdachte?’
Kates stem bracht hem terug in het hier en nu. Ze sprak in haar microfoontje. Ze keek naar Tomasetti, maar haar blik was niet helemaal geconcentreerd. ‘Bel het bureau van de sheriff. Zeg dat we iedere man nodig hebben die ze kunnen missen. Ik wil dat dit gebied omsingeld wordt. En bel Coblentz. Zeg hem dat hij alles uit zijn handen laat vallen en hierheen komt.’
Ze liet haar microfoon los en sloot even haar ogen. ‘Verdomme.’
‘Ken je haar?’ vroeg hij.
‘Nee,’ zei ze. ‘Mijn god, het is nauwelijks te zien.’
Hij deed die eerste, gevaarlijke stap naar het lichaam. De stank van bloed hing in de lucht. Het slachtoffer was van borstbeen tot schaamheuvel opengesneden. Verscheiden organen puilden naar buiten. Damp steeg omhoog uit de bloederige diepte, en John wist dat deze vrouw kort daarvoor nog had geleefd.
‘Dit is een enorme escalatie.’ Hij voelde zijn hart tekeergaan en bloed door zijn aderen ruisen. Hij wilde dat het door het rennen was veroorzaakt, maar hij herkende de primaire angst voor de dood die door zijn lichaam joeg. Tot dit moment had hij niet geweten dat hij zo’n sterke wil had om te leven.
Misdaden die buiten waren gepleegd, waren moeilijk. De kou en de sneeuw en de omvang van deze zaak zouden er een nachtmerrie van maken.
‘Chief!’
John keek naar de dam twintig meter verderop en zag T.J. naar beneden glibberen. Vanuit zijn ooghoek zag hij dat Kate zich vermande. Ze liep op de jonge agent af.
‘Hij heeft er weer een te grazen genomen.’
T.J. keek even naar het lijk en wendde snel zijn blik af. ‘Jemig, man. Jezus.’
John richtte zich tot T.J. ‘Ik ga de sporen volgen. Jullie moeten hier blijven en de plaats delict bewaken totdat ik een paar technisch onderzoekers kan...’
‘Ik ga met je mee,’ viel Kate hem op ferme toon in de rede.
‘Ik zou liever...’
‘Je verdoet je tijd.’ Ze trok haar wapen en liep in de richting van het bos.
‘Shit.’ John schudde zijn hoofd, knikte naar T.J. en holde achter haar aan.
Ze volgden de sporen van de sneeuwscooter het bos in, waarbij ze ervoor uitkeken dat ze ze niet wisten. Het pad dat de moordenaar had genomen was smal en werd aan beide zijden omzoomd door bomen. Kate holde rechts van de sporen. John liep links en hield in de gaten of de moordenaar misschien in zijn haast iets had laten vallen.
Een paar minuten lang waren de enige geluiden afkomstig van hun gedempte voetstappen in de sneeuw en het geruis van kleren wanneer ze hun armen op en neer bewogen. Het bos leek verstild. Een kraai kraste en vloog op. Even later trok een geluid Johns aandacht. Te dichtbij om van de weg afkomstig te zijn. Te hoog voor een vliegtuig of straaljager.
Hij bleef staan en gebaarde naar Kate hetzelfde te doen. ‘Hoor je dat?’
Ze hield haar hoofd schuin. ‘Naar het westen. Daar ligt een open maisveld.’ Ze zette haar microfoon aan. ‘Ik ben anderhalve kilometer van Miller’s Pond. Verdachte is ten westen van ons. Kijk of je hem de pas kunt afsnijden.’
Ze begon te rennen en John volgde. Hij was de pijngrens intussen voorbij. De pijnlijke steken hadden zich verplaatst naar het midden van zijn borst. Het ontbrak er nog maar aan dat hij hier in deze uithoek een hartaanval zou krijgen.
Het was alsof ze een eeuwigheid bleven rennen. Door diepe sneeuwhopen en over puntige uitsteeksels van een omgeploegde akker. Kate bleef op de steile helling van een kreek staan en hief haar hand om hem tot stilte te manen. Johns gehijg was verre van stil, maar hij deed zijn best. Hij zette zijn handen op zijn knieën en zoog lucht naar binnen.
‘De hufter is verdwenen,’ zei ze.
‘Ja, maar waarheen?’
Dat had verdomd weinig gescheeld.
Hij maakte vanaf een afstand van vijftien meter met behulp van de afstandsbediening de garagedeur open en gaf gas. Met slippende ski’s reed hij in vliegende vaart naar binnen, waarbij de wiggen over het beton schraapten. Toen hij remde, zette hij zijn voet op de vloer, waarbij hij zijn enkel verzwikte. Het zware voertuig kwam twee centimeter voor zijn werkbank tot stilstand. Hij maakte zijn kinriem los, zette zijn helm af en gooide hem op de zitting. Hij trilde van top tot teen. Euforie en opwinding joegen als een illegale drug door zijn lichaam. Zijn behoefte om op het scherp van de snede te balanceren voedde een honger in hem, herinnerde hem eraan dat hij leefde en dat het leven goed was.
Hij stapte af. Zijn kruis was nat, zijn ondergoed voelde onaangenaam plakkerig. Hij had de cockring gedragen. Achteraf was dat stom geweest. Roekeloos. Zwak. Hij was zo opgewonden geweest toen hij haar uit de sneeuwscooter droeg naar de plaats waar hij haar had achtergelaten dat hij was klaargekomen met zijn broek aan. Als hij niet zo’n haast had gehad, zou hij haar koude, dode lichaam hebben geneukt en alleen maar voldoening hebben gevoeld.
Hij dacht aan alle dingen die hij met haar had gedaan en hij werd opnieuw overspoeld door opwinding. Ze was moedig geweest. Uitdagend. Sterk. Ze had trots, uithoudingsvermogen en waardigheid. De beste tot nu toe. Hij had dingen met haar gedaan waar hij jaren over had gedroomd, maar waar hij nooit het lef voor had gehad. Hij had er veel bevrediging uit geput. Hij respecteerde en bewonderde haar, iets wat hij bij de anderen niet had gevoeld.
Door de jaren heen had hij geëxperimenteerd en ontdekt wat hij fijn vond. Hij had geleerd hoe hij de grootste bevrediging kon putten uit de vrouwen die hij nam. Hij wist op wat voor type vrouw hij viel, waar hij naar op zoek was. Voor die tijd was er altijd een onderliggende paniek die hem zenuwachtig en angstig maakte. Die angst had bijna het heerlijke gevoel tenietgedaan. Hij riskeerde veel door zijn fantasieën uit te leven; hij wilde dat de ervaring het waard maakte. Deze vrouw had aan zijn stoutste verwachtingen voldaan. Hij had er de tijd voor genomen en van elk moment genoten.
Hij miste haar nu al. Had hij haar maar langer bij zich gehouden. Hij voelde dat zijn euforie al begon weg te ebben en overging in teleurstelling, die hem met een leeg en uitgeblust gevoel achterliet. Hij had ooit te horen gekregen dat hij een persoonlijkheid had die gevoelig was voor verslaving. Hij was te gedisciplineerd om zich over te geven aan stompzinnige, zelfvernietigende ondeugden als sigaretten of drank. Maar moorden, de ultieme macht hebben over een ander, was iets totaal anders. Een veel verslavender middel dan welke drug ook. Een euforisch gevoel waar hij niet buiten kon.
Hij bukte zich om zijn sneeuwlaarzen los te maken. Hij trok de riempjes van zijn sneeuwpak van zijn schouders, stapte eruit en gooide het op de zitting van de sneeuwscooter. Vervolgens ritste hij zijn gulp open, verwijderde de cockring en veegde het sperma af. Hij had graag schoon ondergoed aangetrokken, maar daarvoor had hij geen tijd.
Hij greep zijn sleutels van de werkbank en stapte snel in zijn voertuig. Hij reed achterwaarts de garage uit. Tegen de tijd dat hij op straat was, was hij in gedachten al bezig met zijn volgende moord.