13
Toen Ronnie Stedt wakker werd, was er maar één gedachte die hem beheerste: hij ging het doen! Voor het eerst. Vandaag was het zover. Na zeventien jaar zou hij eindelijk het geheim van de wereld ontdekken. Zijn vriendin, Jess, was al geen maagd meer. Ze had hem bekend dat ze het vorig jaar, als tweedejaars, had gedaan met Mike Sassanhagen. Het was maar één keer gebeurd, had ze gezegd, maar dat geloofde Ronnie niet. Op Painters Mill High ging het praatje dat Jess en Sassenhagen tekeer waren gegaan als een stel konijnen op speed.
Het kon Ronnie niet schelen. Net zomin als het hem kon schelen dat zijn moeder haar niet mocht en dat zijn vader haar een sloerie vond. Hij gaf hoegenaamd niets om Jess’ reputatie. Het kon hem zelfs niet schelen dat hij vandaag een tentamen scheikunde miste. Hij was verliefd, en het enige wat ertoe deed, was dat hij bij haar wilde zijn.
Dus in plaats van de bus te nemen naar school, had Ronnie geregeld dat hij de pick-up van zijn broer kon lenen, zodat hij Jess thuis kon oppikken. Vandaar zouden ze naar de oude boerderij van Huffman rijden, aan Thigpen Road. Ze gingen ‘het’ doen, en daarna naar het winkelcentrum in Millersburg, een beetje rondhangen en naar de middagvoorstelling in de bioscoop.
Haastig werkte Ronnie zijn ochtendtaken af. Hij voerde de paarden en de koeien, gaf de varkens een emmer slobber, en na het douchen was hij royaal met de aftershave van zijn vader – Polo, van Ralph Lauren – en trok hij zijn beste overhemd en spijkerbroek aan. Om kwart over acht pikte hij Jess op. Ze droeg de spijkerbroek waarin hij vond dat ze er zo sexy uitzag. De broek zat laag op de heupen. Als ze haar trui omhoogtrok, wist hij dat het gouden ringetje in haar navel zichtbaar zou worden.
In een vertrouwde, opwindende wolk van Obsession en sigarettenrook stapte ze in de pick-up. ‘Hallo!’
‘God, wat ruik je lekker,’ zei hij.
Ze grijnsde. ‘Had je moeite met wegkomen?’
‘Welnee. Eitje.’ Hij boog zich naar haar toe, drukte zijn lippen op de hare en stak zijn tong in haar mond. ‘En jij?’
‘Geen probleem.’ Ze maakte zich van hem los. ‘Heb je bier bij je?’
‘En een joint.’ Hij viste de wiet uit zijn zak, keek in het achteruitkijkspiegeltje en reed weg van de stoeprand.
‘Geweldig!’ Ze haalde een aansteker tevoorschijn.
De joint was half opgerookt toen hij de weg naar de boerderij van Huffman insloeg. Het huis stond al een jaar leeg, sinds de dood van de oude boer. Het had geen elektriciteit, geen stromend water. De dichtstbijzijnde boerderij stond kilometers verderop. Kortom, de ideale plek voor een geheime date op dinsdagmorgen.
Ronnie zette de auto achter het huis, pakte de deken en het kacheltje en stapte uit. Jess had het bier en de radio. ‘Weet je zeker dat we niet gestoord worden?’
‘Wat denk je zelf?’ Hij pakte haar hand. ‘Moet je kijken hoe het er hier uitziet.’
Ze beklommen de betonnen treden naar de achterdeur en gingen naar binnen. De keuken had vuilwitte muren en een haveloos, betegeld aanrecht. Op de vloer lag linoleum dat begon om te krullen. In een hoek stond een roestige radia-tor.
‘Geen wonder dat hier nooit iemand komt,’ zei Jess. ‘Het lijkt wel een spookhuis.’ Ze zette de radio aan, trok een biertje open en liep naar de woonkamer. Hoge ramen met smoezelige, kanten vitrage keken uit op een kaal, besneeuwd landschap. ‘Waar rúíkt het hier naar?’ Ze trok haar neus op.
Ronnie kwam achter haar aan en sloeg zijn armen om haar heen. ‘Dat ben ik niet, schat. Ik heb gedoucht.’ Hij knabbelde op haar oorlel. ‘Kom eens bij me.’
Jess draaide zich om en hief haar mond naar hem op. Ronnie kuste haar hartstochtelijk. Op slag stond zijn hele lichaam in brand. Zijn hand verdween onder haar jas, en hij kneep haar in haar borst. Het enige wat hij kon denken, was dat ze van al die kleren af moesten.
‘Laten we naar de slaapkamer gaan,’ fluisterde hij.
Ze liepen de woonkamer door naar de gang. Ronnie vroeg zich af of hij nu al moest zeggen dat hij van haar hield of moest wachten tot straks, nadat ze het hadden gedaan. En zou ze hem voor gek verslijten, of zou ze zeggen dat ze ook van hem hield...
Op de smalle gang kwamen vier deuren uit met ouderwetse knoppen. De stank was hier nog erger. ‘Het ruikt naar een dode rat,’ zei Ronnie.
‘Of een dood stinkdier.’ Jess nam een grote slok van haar biertje.
Ronnie was zich scherp bewust van haar hand in de zijne. De wiet had gezorgd voor een licht suizen in zijn hoofd. Zijn erectie drukte tegen zijn gulp. Hij kneep in haar hand en duwde de deur open.
De gil van Jess maakte abrupt een eind aan de aangename wazigheid in zijn hoofd. Ze deinsde geschrokken achteruit. ‘Jezus!’ Het blikje bier kletterde schuimend op de grond. Ze draaide zich om en werkte zich in paniek langs hem heen, als een kat in een zak die wanhopig probeerde te ontsnappen.
Ronnie keek naar binnen. Aan het plafond hing iets wat vaag op een mens leek. Het ‘iets’ had een groenachtig-bruine huid en een gruwelijk opgezwollen buik. Lang blond haar hing naar beneden, met daaronder een zee van donker, bijna zwart bloed. Vaag herinnerde hij zich dat zijn vader het over een moord had gehad. Hij had er geen aandacht aan besteed. Nu wilde hij dat hij beter had geluisterd.
‘Jezus!’ Jess omklemde zijn arm, zo krampachtig dat het pijn deed, dwars door zijn jas heen. ‘We moeten hier weg!’
Ronnie deinsde wankelend achteruit. Het bier dat hij had gedronken, kwam naar boven en hij begon te braken. Nog terwijl hij zijn mond afveegde haalde hij zijn mobiele telefoon tevoorschijn.
‘W-wat doe je?’ stamelde Jess huilerig.
‘De politie bellen. Er is hier iets verschrikkelijks gebeurd.’
Het gemeentehuis van Painters Mill staat aan South Street, vlak bij de rotonde. Het lage bakstenen gebouw van slechts twee verdiepingen hoog is gebouwd in 1901 en sindsdien tientallen malen gerenoveerd. In de jaren vijftig was het postkantoor erin gevestigd, in de jaren zestig de lagere school. De gemeenteraad koos er haar domicilie na de brand in 1985. Je kunt er gemeentelijke vergunningen halen, bekeuringen betalen, maar ook vergaderingen van de gemeenteraad bijwonen. Alles onder één dak.
Ik zie er niet uit na mijn vechtpartij met Scott Brower, en bovendien ben ik tien minuten te laat door al het papierwerk vanwege zijn aanhouding. Terwijl ik de dubbele deuren door loop, strijk ik over de bloedvlekken op mijn uniform. In de lift naar de tweede verdieping en op weg naar de raadszaal begint de pijn in mijn neus weer op te spelen. Voordat ik naar binnen ga haal ik een keer diep adem.
Aan de vergadertafel van kersenhout zitten zeven personen. Wanneer ik binnenkom richten alle ogen zich op mij. Norm Johnston, het oudste gemeenteraadslid, zit aan het hoofd van de tafel, als een koning die zijn schoothonden koekjes voert. Burgemeester Auggie Brock, die naast hem zit, smeert roomkaas op een bagel. De andere gezichten zijn ook vertrouwd. Dick Blankenship verbouwt mais en soja. Bruce Jackson heeft een boomkwekerij aan de rand van de stad. Ron Zelinski is een gepensioneerde fabrieksarbeider. Neil Stubblefield geeft algebra op de middelbare school en is coach van het footballteam. Janine Fourman is de enige vrouw, maar in mijn ogen gevaarlijker dan alle mannen bij elkaar. Janine is eigenares van diverse toeristenwinkels. Dominant, dwingend, met een grote mond. Iemand om wie je niet heen kunt en die je niet over het hoofd ziet, al was het maar vanwege haar kapsel dat je uitzicht belemmert. In Janines wereld draait het uitsluitend om haar en kan verder alles en iedereen barsten.
Zuchtend kijk ik uit het bevroren raam, waarachter de kale takken van een plataan lijken te huiveren van de kou. En ik betrap mezelf op de gedachte dat het er buiten behaaglijker uitziet dan hier.
‘Chief Burkholder.’ Norm Johnston staat op.
Iedereen kijkt me aan, waarschijnlijk meer geïnteresseerd in de vraag hoe ik aan een blauw oog en bloedvlekken op mijn jas kom dan in de kwestie waarover deze bespreking wordt geacht te gaan.
Auggie Brock trekt de enige lege stoel naar achteren. ‘Is alles goed met je, Kate?’
‘Uitstekend.’ Mijn blik gaat naar Norm. ‘Ik heb niet veel tijd, dus ik zou jullie willen vragen meteen ter zake te komen.’
Het oudste gemeenteraadslid kijkt om zich heen alsof hij wil zeggen: Zie je wel? Ik heb jullie toch gezegd dat ze niet wil meewerken? ‘Om te beginnen zouden we graag van je horen hoe het onderzoek naar de moord vordert.’
Ik blijf hem aankijken. ‘Het bureau zet voor deze zaak de volledige mankracht in en alle middelen die tot onze beschikking staan. Mijn mensen draaien verplicht overuren. We werken vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week. Verder maken we gebruik van de diensten van het lab van het bci en van diverse politiedatabases.’
‘Is er al een verdachte?’ De vraag komt van Janine.
‘Nee.’ Ik geef haar mijn volle aandacht. ‘We zijn pas tweeëndertig uur bezig.’
‘Ik hoorde dat je Scott Brower hebt gearresteerd,’ zegt Norm.
Niet voor het eerst verbaas ik me over de snelheid van de tamtam in Painters Mill. ‘Brower is een van degenen op wie het onderzoek zich richt.’
Norm Johnston rolt met zijn ogen. ‘Wat betekent dat? Is hij een verdachte?’
Zo terughoudend mogelijk doe ik verslag van Browers arrestatie.
Janine Fourman staat op. ‘Chief Burkholder, Painters Mill kan het zich niet veroorloven toeristen kwijt te raken. Als mensen niet hier komen, gaan ze naar Lancaster County. Besef je wel hoeveel tijd en inzet het heeft gekost om Painters Mill op de toeristische kaart te zetten?’ Ze kijkt om zich heen in de hoop op bijval. De anderen knikken instemmend. Ik moet denken aan de wiebelhondjes die sommige mensen op de hoedenplank van hun auto zetten. ‘Onder het beschermen van de bevolking van Painters Mill valt ook de zorg voor een stabiele economie.’
Norm Johnston heft zijn handen, als een dirigent die zijn orkest het zwijgen oplegt. ‘Kate, we weten dat je mogelijkheden beperkt zijn gezien je budget en de beschikbare mankracht. En eerlijk gezegd zijn we er niet van overtuigd dat je... voldoende ervaring bezit voor een dergelijke gecompliceerde zaak.’
De woorden hangen in de lucht als het trillen van een stemvork tegen een gebroken bot. Ik wist van tevoren dat dit moment zou komen. Toch is de schok zo hevig dat ik een knoop in mijn maag krijg.
Janines ogen glinsteren als die van een rat die de kaas uit de val heeft gestolen zonder de veer op zijn kop te krijgen. ‘Je moet dit niet persoonlijk opvatten, maar we hebben externe hulp ingeroepen.’
Mijn hart bonst, zweet prikt in mijn oksels, angst ligt als een blok ijs in mijn maag. Het enige wat ik kan denken, is dat ik de controle over de zaak kwijt ben. ‘Wat bedoel je?’
Alsof het zo is afgesproken, gaat de deur achter me open. Ik draai me om en zie een grote man met donker haar binnenkomen. Zijn lange, zwarte jas verraadt dat hij niet hier uit de omgeving komt. Vluchtig vraag ik me af of hij van de pers is, maar wanneer onze ogen elkaar ontmoeten herken ik hem als een politieman.
Even voel ik me naakt, weerloos, alsof al mijn emoties op mijn voorhoofd geschreven staan. Vluchtig vraag ik me af voor welke instantie hij werkt. Het conservatieve pak duidt op de fbi , maar hij zou ook voor de staat Ohio kunnen werken. Geen van beide mogelijkheden is reden tot vreugde.
‘Kate.’ De burgemeester schuift zijn bagel weg en staat op. ‘Mag ik je even voorstellen? Dit is agent John Tomasetti van het bci .’
Ik maak geen aanstalten naar hem toe te gaan om hem de hand te schudden.
De burgemeester wordt rood. ‘Agent Tomasetti, dit is Kate Burkholder, onze commissaris van politie.’
Tomasetti’s ogen staan onbewogen wanneer hij naar me toe komt. Ik registreer verschillende dingen tegelijk. Onder zijn zware wenkbrauwen is de blik in zijn donkere, bijna zwarte ogen hard als graniet. Hij heeft een pokerface. Zijn gezicht verraadt niets van zijn gedachten en gevoelens. Ik schat hem op een jaar of veertig. Hij kijkt naar me alsof ik een stand-up comedian ben om wie niemand lacht. Ik wil hem hier niet, en dat weet hij. Maar ik kan niets tegen zijn aanwezigheid doen. Dat gebrek aan controle bezorgt me een aanval van paniek.
‘Commissaris Burkholder.’ Hij steekt zijn hand uit. ‘Zo te horen hoeft u zich niet te vervelen.’
Ik schud hem de hand. Zijn greep is stevig, maar niet vermorzelend; zijn hand warm, droog en een beetje ruw. ‘Het is een moeilijke zaak,’ hoor ik mezelf zeggen.
Hij draagt een zwarte weekendtas over zijn schouder. Blijkbaar is hij net gearriveerd. Dit is het moment waarop ik hem hoor te bedanken voor zijn komst en hem een lift hoor aan te bieden naar het bureau. Eenmaal daar wordt van me verwacht dat ik hem voorstel aan het team en inlicht over de ontwikkelingen tot nu toe. Daarna vereist de politie-etiquette dat ik met hem uit eten ga, waarbij we wat politiek incorrecte grappen maken, verhalen over het vak uitwisselen en een paar borrels te veel drinken. Ik weet dat het kleinzielig is, en onprofessioneel, en dat ik me laat kennen, maar dat ga ik allemaal niet doen.
‘Ik ben hier om u assistentie te verlenen waar dat maar mogelijk is,’ biedt hij aan.
‘Ik ben ervan overtuigd dat de gemeenteraad dat bijzonder op prijs stelt.’
Er glijdt een zweem van een glimlach over zijn gezicht.
‘Ik moet weer aan het werk.’ Ik trek mijn hand terug en draai me om naar de deur. Mijn hart pompt zwaar en moeizaam terwijl ik die opentrek. Het lukt me niet het stemmetje het zwijgen op te leggen dat zegt dat ik dit helemaal verkeerd aanpak. Dat ik diplomatieker had moeten zijn. Professioneler. Dat ik kalm had moeten blijven.
Ik word geroepen, maar ik loop door. Te boos om redelijk te zijn. Mijn boosheid is voornamelijk op mezelf gericht. Ik had dit niet moeten laten gebeuren. Sterker nog: ik had uit eigen beweging externe assistentie moeten inroepen.
Eenmaal in de gang loop ik driftig naar de lift, waar ik met mijn vuist op de knop beuk. Ik wacht echter niet tot de lift komt, maar zet koers naar de trap. Dan hoor ik opnieuw mijn naam roepen. Auggie komt met grote stappen naar me toe. ‘Kate! Wacht even!’
Ik heb geen zin om met hem te praten, maar ik kan hem niet ontlopen. Dus blijf ik staan.
‘Sorry dat het zo is gegaan.’ Hij kijkt me berouwvol aan, en ik moet denken aan een hondje dat in huis heeft geplast en weet dat het straf krijgt.
‘Zat jij ook in het complot?’ Het is nauwelijks een vraag, en ik verwacht geen uitleg.
‘Hoor eens, ik weet dat je het bci er nog niet bij wilde, maar...’
‘Het was leuk geweest als je me had gewaarschuwd, Auggie.’
Hij wordt vuurrood. ‘Ik kon er niets tegen doen, Kate.’
Mijn drift is nu op volle sterkte, maar dit is niet het moment of de plaats voor een politieke coup. De schade is al aangericht. Bovendien heb ik een gevaarlijker monster te bestrijden.
Achteromkijkend naar de raadszaal zegt hij op gedempte toon: ‘Pas op voor Norm. Hij probeert de poten onder je stoel vandaan te zagen.’
Mijn mobiele telefoon trilt, maar ik negeer hem. ‘Misschien omdat ik hem destijds heb aangehouden wegens rijden onder invloed.’
‘Hij wil de sheriff er ook bij betrekken.’
De klootzak, denk ik, en ik ruk de telefoon van mijn riem. ‘Ja?’ snauw ik.
‘Chief!’ Mona’s stem klinkt hoog, geschrokken. ‘Ik ben net gebeld door de zoon van Bob Stedt. Hij en zijn vriendin hebben een lijk gevonden. In de oude boerderij van Huffman.’
Mijn bloed verandert in ijswater. Ik keer me naar Auggie, die me aankijkt met een merkwaardige mengeling van bezorgdheid en schrik op zijn gezicht.
‘Bel Glock.’ Ik keer Auggie de rug toe, wensend dat ik naar buiten was gegaan toen dat nog kon. ‘We zien elkaar daar. En zeg tegen die kinderen dat ze in de auto gaan zitten met alle portieren op slot. O, en dat ze niets mogen aanraken. En waarschuw Doc Coblentz. Zeg dat hij zich gereedhoudt. Ik ben onderweg.’
Mijn hand beeft wanneer ik de telefoon terugstop. Dan kijk ik Auggie aan, en ik voel me doodziek, alsof ik iets verschrikkelijks heb gedaan.
‘Wat is er aan de hand?’ Maar aan zijn bleke gezicht zie ik dat hij het al weet.
‘Er is nog een lichaam gevonden.’ Ik ruk de deur open naar het trappenhuis en ren de treden af.