32

‘De worm zal niet sterven en het vuur zal niet doven.’

Althans, dat staat in de bijbel over de hel.

Als ik die conservatieve morele waarden niet op jonge leeftijd in mijn hoofd gestampt had gekregen, had ik misschien geloofd dat Jonas Hershberger geprobeerd had zelfmoord te plegen. Maar zo is het niet. De amish geloven dat ze hun leven moeten leiden naar het voorbeeld van Jezus. Vergiffenis en nederigheid maken daar deel van uit. Zelfmoord komt wel voor, maar slechts zelden. En het is de enige zonde waarvoor geen vergiffenis wordt geschonken.

Mijn ruitenwissers voeren een ongelijke strijd met de sneeuw als ik naast Mona’s Escort parkeer. Ik zie Pickles’ oude Chrysler naast een personenwagen staan. Glocks auto schittert door afwezigheid. Ik zet het op een rennen en sneeuw stuift mee naar binnen als ik naar de receptie loop. Mona staat met een headset op bij de telefooncentrale. ‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik.

‘Jonas heeft geprobeerd zich te verhangen. Detrick en Pickles zijn nu bij hem in de kelder.’

‘Is hij in orde?’

‘Ik geloof het wel. Hij is bij bewustzijn.’

‘Bel een ambulance.’ Ik stuif naar de achterste gang en ren de trap af met twee treden tegelijk. De gevangenis is verouderd en klein, met twee cellen van twee bij twee en een piepklein kamertje voor de bewaker. Als ik beneden ben zie ik Detrick en Pickles gebogen staan over Jonas, die op de bank zit.

‘Wat is er gebeurd?’

De twee mannen draaien zich met een ruk om, duidelijk verbaasd over mijn aanwezigheid.

‘Je mag hier niet komen, Burkholder.’ Detrick is rood aangelopen. Zijn kale kop glimt van het zweet.

Ik doe een stap dichterbij om Jonas beter te kunnen zien. Zijn handen zijn op zijn rug gebonden. Veters van zijn laarzen hangen in een kluwen om zijn nek. Ik zie felrode striemen onder zijn kaaklijn.

‘Die gek heeft geprobeerd zich op te hangen,’ zegt Pickles tussen het hijgen door. ‘De sheriff was maar net op tijd om het te voorkomen.’

Als ik eraan denk wat ik zojuist over Detrick heb ontdekt, krijg ik het verschrikkelijke gevoel dat het zo niet is gegaan.

De sheriff komt op me af. ‘Wat doe je hier?’

Een huivering gaat door me heen. Ik krijg het onaangename gevoel dat hij me eruit gaat gooien. Ik kijk naar Jonas. ‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik snel in het Pennsylvania Dutch.

Jonas kijkt me met een geschrokken blik vol angst aan. ‘Ik lag te slapen, toen viel die English politieman me aan.’ Hij wijst naar Detrick. ‘Hij heeft geprobeerd me te wurgen met de veters uit mijn laarzen.’

Detrick komt veel te dicht voor me staan. ‘Ik vroeg je wat.’

Ik kijk hem aan. ‘Ik dacht dat ik misschien kon helpen in verband met de taalbarrière.’

‘Als ik je hulp nodig heb, vraag ik daar wel om.’

Het enige waaraan ik kan denken is dat Jonas gevaar loopt. ‘Hij moet naar het ziekenhuis. Ter observatie.’

‘Volgens mij is er niets mis met hem.’ Detrick knijpt zijn ogen half dicht. Ik zie slinksheid en behoedzaamheid in zijn blik. Hij weet dat ik lieg, maar hij weet niet waarom. ‘Je moet gaan, Kate. Nu.’

Hij buigt zich naar me toe en snuffelt met veel vertoon. ‘Heb je gedronken?’

‘Nee.’

‘Je liegt. Ik ruik het aan je adem.’ Hij schenkt Pickles een ongelovige blik, maar hij heeft het tegen mij. ‘Ze is dronken. Waar ben jij in godsnaam mee bezig, om op zo’n nacht met drank op te gaan rijden? Om hierheen te komen terwijl we al genoeg moeilijkheden hebben?’

‘Ik heb niet gedronken.’ Dat heb ik wel, maar ik ga dat niet toegeven. Detrick probeert me ten overstaan van Pickles te schande te maken.

‘Burkholder, ga naar huis,’ zegt hij. ‘Nu.’

‘Zorg ervoor dat Jonas naar het ziekenhuis gaat,’ zeg ik tegen Pickles.

Detrick grijpt mijn arm. ‘Ik zal je zelf naar de deur brengen.’

Pickles komt de cel uit. ‘Blijf met je handen van haar af.’

Detrick wijst met zijn vinger naar hem. ‘Hou je kop, ouwe vent.’

Pickles blijft staan, maar kijkt mij aan. ‘Misschien kunt u beter gaan, Chief.’

‘Zorg dat er niets gebeurt met...’ Voor ik weet wat er gebeurt houdt Detrick mijn nek in een ijzeren greep. Hij duwt me hardhandig tegen de tralies. ‘Steek je handen uit.’

‘Ik ga al,’ zeg ik.

‘Je hebt je kans gehad. Steek verdomme je handen uit!’

Elke vezel in mijn lichaam schreeuwt om verzet. Omdat ik weet dat ik daarmee de situatie alleen nog maar erger zou maken, steek ik mijn handen uit. ‘Ik heb niets verkeerds gedaan.’

‘Je bent dronken en je verstoort de orde.’ Hij haalt boeien uit het tasje aan zijn riem. Zijn borstkast gaat zwoegend op en neer. Zijn handen zijn klam van het zweet als hij mijn handen op mijn rug duwt en de boeien om mijn pols slaat, zo hardhandig dat het pijn doet.

Pickles komt naar ons toe. ‘Dat is niet nodig, sheriff.’

Detrick negeert hem en bekijkt me nijdig, alsof hij me met zijn blote handen kan wurgen. ‘Ik weet niet waar je mee bezig bent, maar je hebt jezelf zojuist lelijk in de nesten geholpen.’

‘Ik wilde alleen maar helpen. Meer niet.’

‘Gelul. Je hebt je vol laten lopen en toen kwam je hier rottigheid trappen.’

Mijn hart gaat zo tekeer dat ik nauwelijks adem kan halen. Ik probeer niet te denken aan de moorden die deze man waarschijnlijk heeft begaan. Mijn handen zijn geboeid en ik ben weerloos. Als hij zou besluiten zijn wapen te trekken en ons allemaal neer te schieten, zou ik daar helemaal niets tegen kunnen doen.

‘Ik dacht dat Jonas misschien wel zou praten tegen iemand die Pennsylvania Dutch spreekt,’ zeg ik. ‘Dat is alles.’

‘Tijdens een sneeuwstorm? Na middernacht? Je besluit om met je halfdronken kop hierheen te komen om te hélpen? Ik ben niet van gisteren, Burkholder!’

‘Mona heeft haar gebeld,’ brengt Pickles te berde, die de crisis kennelijk wil bezweren. ‘Daarom is ze hierheen gekomen. Kom nou toch. Ze werkt bij de politie. Je moet haar niet zo zwaar vallen.’

Detrick wijst naar Jonas, maar hij praat tegen Pickles. ‘Besef je wel dat het ons deze zaak kan kosten als zij met de verdachte praat! Ze werkt hier niet meer! Als een jurist hier lucht van krijgt, loopt die ellendeling straks weer vrij rond. Wil je dat soms?’

Pickles kijkt voor de eerste keer onzeker.

‘Laat me gaan, anders sta je straks in de rechtszaal.’ Ik probeer een flinke stem op te zetten, maar door ademtekort klink ik piepend.

‘Jij bevindt je niet in de positie om me te bedreigen.’ Hij grijpt mijn arm en duwt me naar de trap.

Als we bij de receptie komen slaakt Mona een kreet en staat op, terwijl ze naar me kijkt alsof ik op weg ben naar de galg. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Niks aan de hand,’ zeg ik.

‘Maar waarom heeft hij...’

‘Ze is dronken.’ Detrick duwt me naar de balie en draait me dan ruw om, zodat hij de boeien los kan maken.

Ik kijk naar Mona. ‘Ik ben niet dronken.’

Detrick zucht. ‘Ik bewijs je een enorme gunst, Burkholder, door je te laten gaan. Maar als je nog eens dronken, of nuchter, of voor mijn part in een ruimteschip komt aanzetten, draai je de bak in. Begrepen?’

De boeien klikken open. ‘Begrepen.’

‘Wat is er aan de hand, Chief?’ vraagt Mona.

‘Dat leg ik later wel uit,’ zeg ik terwijl ik over mijn polsen wrijf.

Detrick wijst naar de deur, alsof ik een zwerfhond ben die is aan komen lopen. ‘Eruit, voordat ik van gedachten verander en je voor de rest van de nacht in de dronkenmanscel gooi.’

‘Hou een oogje in het zeil bij Jonas,’ zeg ik tegen Mona.

‘Ik heb een ambulance gebeld,’ zegt ze.

‘Bel hem af,’ snauwt Detrick. ‘Er is niets aan de hand met dat moordzuchtige stuk vreten.’

Mona schudt haar hoofd, grijpt de telefoon en toetst het nummer in.

Detrick kijkt me woedend aan en in zijn ogen schittert iets dat nog dreigender is dan minachting. ‘Opgesodemieterd.’

Ik vertrek zonder om te kijken.

Mona Kurtz had zich er altijd op laten voorstaan dat ze tijdens stressvolle situaties rustig bleef. Dat kwam vooral doordat ze echt begaan was met het politiewerk. Ze hield van die opwinding. Ze bewonderde de manier waarop politiemensen hun kalmte bewaarden als er paniek losbarstte. Vannacht was ze echter niet zo rustig.

Ze was erg blij met haar werk op het bureau. Ze was een nachtbraker en de late dienst beviel haar uitstekend. Er waren dan betrekkelijk weinig telefoontjes en meldingen, zodat ze een boek kon lezen of huiswerk maken voor de cursus strafrecht die ze aan de volksuniversiteit volgde, en van de mannen hoorde ze altijd als eerste de sappigste roddels uit de buurt.

Helaas was de lol er een beetje af gegaan sinds die moorden waren begonnen. Iedereen deed nerveus. De agenten wilden dat ze rapporten uittikte of data in de computer invoerde. De telefoons bleven tot in de kleine uurtjes rinkelen. Iedereen gedroeg zich raar. En bovendien had Nathan Detrick zich verschanst in het kantoor van de commissaris. De sheriff mocht dan over enige charme beschikken – als je van kale oude mannen hield tenminste –, maar hij had ook iets waar Mona de rillingen van kreeg.

Het werk begon echt vervelend te worden na het ontslag van de commissaris. Mona wist nog steeds niet alle details. Maar ze wist een hoop meer dan anderen beseften. Telefonisten, hoe laag ook in de pikorde, wisten van alles af te leiden uit telefoontjes en berichten die ze moesten doorgeven. Volgens haar was Burkholder behoorlijk genaaid.

Ze kon niet geloven dat de commissaris zojuist in de boeien geslagen was. Het was helemaal niets voor Kate om problemen te veroorzaken. Wat moest ze hier in vredesnaam van denken? Mona had de commissaris altijd op een voetstuk gezet. Kate was zelfs een van haar rolmodellen. En behalve Kate ook de romanheldin en premiejaagster Stephanie Plum. Dat Detrick haar in de boeien sloeg en dreigde te arresteren was gewoonweg bizar.

‘Er gebeuren vanavond rare dingen.’

Mona keek op en zag Pickles aankomen. ‘Vertel op.’

Ze reikhalsde om een blik in de gang naar de benedenverdieping te kunnen werpen. ‘Waar is die kale?’

Pickles leunde tegen de balie. ‘In het kantoor van de commissaris.’

Mona dempte haar stem. ‘Was de commissaris echt dronken?’

‘Die moorden hebben haar een hele hoop stress bezorgd.’ Hij zuchtte. ‘Het is niet voor het eerst dat iemand van de politie zijn heil heeft gezocht in de drank.’

Mona kraste wat op haar blocnote. ‘Ik wou dat ze nog commissaris was.’

‘Dan ben je niet de enige.’

‘Ik heb de pest aan dit stomme gedoe. Het is afschuwelijk om voor Detrick te moeten werken.’

Het schakelbord zoemde. Mona draaide de radio zachter, zette de koptelefoon op en toetste de juiste knop in. ‘Politiebureau Painters Mill.’

‘U spreekt met Ronald Duff van bureau Indiana. Ik zou graag commissaris Kate Burkholder spreken.’

‘Commissaris Burkholder zit niet op haar plaats.’ Mona kon het nog steeds niet over haar lippen krijgen dat Kate niet langer commissaris was. Het was niet haar taak om dat nieuws bekend te maken. Ze hoopte waarschijnlijk dat de problemen zouden worden opgelost en dat Kate zou terugkomen. Na vanavond leek dat er niet bepaald op.

‘Weet u waar ik haar kan bereiken?’ vroeg de man.

‘Sheriff Detrick is hier wel. Kan hij u van dienst zijn?’ Ze had instructie gekregen alle telefoontjes voor Kate naar hem door te sluizen, en dat deed ze dan ook.

‘Heel graag. Dank u.’

‘Kan ik hem zeggen waar het over gaat?’

‘Ik heb een betere foto gevonden van het slachtoffer hier in Indiana, en ik vroeg me af of ik die zou kunnen faxen.’

Omdat Detrick de juiste persoon was om dit af te handelen, verbond Mona hem met een gerust gevoel door.

Ik torn op tegen wind en sneeuw als ik naar de Mustang ren, en ik trek snel het portier dicht. Ik kan niet geloven wat er zojuist is gebeurd. Ik tril zo hevig dat ik nauwelijks het sleuteltje in het contact krijg. Ik weet dat het idioot klinkt, maar ik denk dat Detrick de moordenaar is. Alles wijst erop dat hij het heeft gedaan, en na wat Jonas me zojuist heeft verteld… Detrick moet het bewijsmateriaal in de boerderij van Jonas hebben geplaatst. Als hij de kans krijgt, zal hij Jonas vermoorden om zijn eigen sporen uit te wissen.

Op dat moment besef ik dat het me te veel wordt. Ik kan dit niet in mijn eentje af. Niet alleen ben ik geen commissaris meer, maar er wordt nu ook aan mijn integriteit getwijfeld. Detrick heeft gedaan wat hij kon om me in diskrediet te brengen – en met succes. Als ik hem ga beschuldigingen, zullen anderen denken dat ik dat doe uit wrok over het verlies van mijn baan.

Ik wilde John niet bellen totdat ik keiharde bewijzen in handen had tegen Detrick, maar ik kan het niet langer uitstellen. Jonas is echt in gevaar. Het zal niet meevallen om John zover te krijgen, maar ik heb zijn hulp nodig. Ik toets zijn nummer in terwijl ik de stad uit rijd.

Hoewel het na twaalven is, neemt hij na de tweede zoemtoon al op. ‘Alles goed met je?’ vraagt hij.

‘Ik zit in de penarie.’

‘Is me dat nieuws. Wat is er gebeurd?’

‘Beloof dat je me niet voor gek uitmaakt en ophangt.’

‘Je weet dat ik een zwakke plek heb voor geestelijk gestoorden.’

Ik stoot een lachje uit dat meer heeft van een snik. ‘Ik geloof dat ik weet wie de moordenaar is.’

‘Nou?’

‘Nathan Detrick.’

De stilte die hierna volgt blijft zo zwaar hangen dat ik even het idee heb dat de verbinding verbroken is. Dan slaakt hij een zucht. ‘En hoe ben je precies tot deze verbijsterende conclusie gekomen?’

Ik licht hem snel in over de moorden in Fairbanks die gepleegd werden toen Detrick daar als jachtmeester werkte. Dat hij zelfs een van de lijken had ‘gevonden’. Ik vertel hem over de moorden in Kentucky en Indiana, en hoe dicht dat bij Dayton ligt, waar Detrick bij de politie werkte. Ik vertel hem dat Detrick een blauwe sneeuwscooter heeft. Ik leg hem de tijdlijn uit. ‘Ik weet dat het indirect bewijs is, maar geef toe: als je alles bij elkaar optelt kun je er niet omheen.’

‘Jemig, Kate.’

Ik sluit mijn ogen. ‘John, luister. Ik denk dat Detrick Hershberger erin heeft geluisd. Ik denk dat hij hem gaat vermoorden om hem de mond te snoeren.’ Snel leg ik uit wat er op het bureau is gebeurd.

‘Detrick is verdomme rechercheur. Een getrouwde man met drie tienerdochters. Hij coacht een footballteam.’

‘Dat weet ik! En ik weet ook hoe dit overkomt!’ snauw ik. ‘Moet je horen, hij zit midden in een akelige scheiding. Misschien heeft dat hem aangezet tot deze escalatie.’

‘Kate…’

‘Ik vind dit net zo afgrijselijk als jij. Maar als ik denk aan wat ik heb ontdekt, kan ik er niet omheen.’

Hij zucht en ik krijg een akelig gevoel in mijn maag. Het gevoel dat ik altijd krijg als iemand wiens oordeel ik hoog aansla iets gaat zeggen wat ik niet wil horen. Omdat het John is, doet dat pijn. En het maakt me bang, omdat ik er zonder hem helemaal alleen voor sta.

‘Het klopt als een bus,’ probeer ik rustig te zeggen. ‘Hij heeft in alle steden gewoond waar die moorden gepleegd zijn. De signatuur is bijna exact hetzelfde. Hij heeft zelfs een van de lijken gevonden. We weten allebei uit ervaring dat dit soort moordenaars betrokken is bij het politieonderzoek. Hij is een agent, dus hij weet hoe hij zich moet indekken. Hij heeft als tiener in het slachthuis gewerkt. Hij scheert zijn hoofd kaal, John. Heb je je nooit afgevraagd waarom het lab niet één haar heeft gevonden op een van de plaatsen delict? Ik durf te wedden dat hij al zijn lichaamshaar afscheert.’

‘Dat klinkt volslagen paranoïde.’

‘Probeer er dan iets tegen in te brengen.’

‘Weet Detrick dat je hem verdenkt?’

‘Nee.’

‘Houwen zo.’ Hij vloekt kernachtig. ‘Geef me een paar uur de tijd om naar je toe te komen.’

De rit van Columbus naar Painters Mill duurt normaal gesproken een paar uur. Maar nu er elk uur bijna drie centimeter sneeuw bij komt, weet ik dat het wel ochtend kan worden voordat hij hier is. ‘Oké.’

‘Ik wil dat je naar huis gaat. Zet alle feiten op papier. Ik ben zo snel mogelijk bij je.’

‘Dank je.’

‘Wat je ook doet, zorg dat Detrick niet te weten komt dat je hem verdenkt. En wil je me een plezier doen?’

‘Hangt ervan af.’

‘Wees voorzichtig.’

Hij hangt op zonder afscheid te nemen.

De twijfel in zijn stem drukt zwaar op me. Als ex-amish en als vrouw heb ik erg mijn best moeten doen om in mijn werk een goede naam op te bouwen. Geloofwaardigheid is belangrijk voor me. Ik vind het verschrikkelijk dat beide zaken nu in twijfel getrokken worden.

Ik keer om en rijd naar huis. Het zicht is zo slecht dat ik amper de straatlantaarns langs de hoofdweg kan zien. De gemeente heeft sneeuwploegen de weg op gestuurd, maar niet genoeg om de enorme hoeveelheid weg te werken. Ik ben twee straten van mijn huis af als ik politielichten in mijn achteruitkijkspiegel zie flitsen. In eerste instantie denk ik dat het Pickles is, die me wil spreken over wat er op het bureau is gebeurd.

Die theorie wordt de bodem ingeslagen als ik in mijn spiegeltje kijk en de Suburban van de sheriff zie. Zelfs in de zware sneeuwval herken ik Detricks silhouet als hij uitstapt. Een waanzinnig moment lang overweeg ik de Mustang op zijn staart te trappen en ervandoor te sjezen, maar ik weet dat ik daarmee alles nog veel erger maak. Het enige wat ik kan doen is kalm blijven. Hij weet tenslotte niet dat ik hem verdenk.

Toen ik ontslagen werd moest ik mijn dienstrevolver afgeven, maar ik heb een wapenvergunning en ben in het bezit van een schattige kleine Kimber .45. Snel haal ik het wapen van de console en stop het in mijn jaszak.

Detrick tikt tegen het ruitje. Ik druk op de knop om het te laten zakken. ‘Wat is er?’

‘Zet die motor uit.’

‘Hè?’

‘Doe wat ik zeg, Burkholder. Kom uit die auto. Nu meteen.’

‘Ik heb niets verkeerds gedaan.’

‘Je hebt gedronken. Ik rook het al op het bureau. Ik ruik het nu ook. Kom uit die auto, verdomme.’

Mijn hart begin te bonken. Ik had dit niet zien aankomen. Een tiental reacties gaan door mijn hoofd, maar geen van de opties lijkt me geschikt. ‘Daar heb ik niet zo’n zin in, Detrick. Ik rijd wel achter je aan naar het bureau en dan zal ik wel een blaastest doen.’

‘Niet zo’n zin in?’ Hij kijkt me woedend aan boven het raampje, dat ik vijftien centimeter heb laten zakken. ‘Doe die deur open. Nu.’

Ik houd mijn stem in bedwang en laat er geen emoties in doorklinken. ‘Laat nog maar een agent komen, dan zal ik het doen.’

‘Stap onmiddellijk uit die wagen, verdomme!’ brult hij. ‘Nu!’

Ik denk aan de gruwelijke dingen die deze man heeft gedaan. Ik kan me niet voorstellen dat hij gelooft dat hij ermee weg kan komen als hij me iets aandoet. Maar ik pieker er niet over om uit te stappen. Ik druk op de automatische vergrendeling.

‘Maak het niet moeilijker dan nodig is,’ zegt hij.

‘Laat Pickles maar hierheen komen, dan stap ik uit.’ De sneeuw stuift door het kleine stukje open raam.

Hij buigt zich dichter naar me toe. ‘Niks andere agent, ik schrijf een bekeuring uit. Wegens rijden onder invloed. Verzet tegen de politie. Alles wat ik verder nog kan bedenken. Ik maak je kapot, Burkholder. Je mag straks van geluk spreken als je een baantje krijgt als parkeerwachter.’

Ik doe er het zwijgen toe.

‘Zoals je wilt.’ Alsof hij zich erbij neergelegd heeft, gaat hij rechtop staan en pakt zijn zender. ‘Dit is 247.’

Het raampje wordt verbrijzeld. Glasscherven spatten mijn kant op. Ik vang een glimp op van Detricks vuist die naar mijn gezicht schiet. Ik zie iets donkers in zijn hand. Ik geef een ruk aan de versnellingspook, maar voordat ik het gaspedaal kan intrappen hoor ik het misselijkmakende geknetter van de stroomstok. Vijfhonderdduizend volt schiet mijn nek in.

Het is alsof je door een honkbalknuppel wordt geraakt. Ik voel de klap helemaal tot in mijn botten. Ik ben me ervan bewust dat de Mustang naar voren gaat, maar ik kan met mijn voet niet op het gaspedaal komen. De lading heeft me verlamd. Het duizelt me. Als Detrick zijn arm naar binnen steekt en het sleuteltje omdraait, weet ik dat ik een fatale fout heb gemaakt.