28

Als ik met mijn doos met spullen thuiskom, voel ik me net een gewond dier dat zich terugtrekt in zijn hol om zijn wonden te likken. Het huis is stil en koud, en herinnert me eraan hoe leeg mijn leven zal worden zonder mijn werk. De gevolgen van mijn ontslag beginnen tot me door te dringen.

Toen ik op mijn achttiende aankondigde dat ik niet bij de Kerk wilde horen, deed de amish-bisschop me in de bann. Mijn familie wilde geen maaltijden meer met me gebruiken. Het was niet bedoeld om me te kwetsen, maar in de hoop dat ik weer bij zinnen zou komen en het leven zou leiden dat God voor me had bedoeld. Ik voelde me buitengesloten en alleen. Door geen van die dingen was ik van besluit veranderd, maar pijn had het wel gedaan.

Vandaag voel ik me ongeveer net zo. In de steek gelaten. Verraden. Ik zou me meer zorgen moeten maken over praktische aangelegenheden, zoals verlies van inkomen en zorgverzekering. Ik zou me moeten bezighouden met het feit dat mijn carrière een ontzettende dreun heeft gekregen en dat ik binnen een straal van vijfenzeventig kilometer geen kans op een baan heb. Ik zal mijn huis moeten verkopen en hier weggaan. Al deze zorgen zijn niets vergeleken bij mijn toenemende obsessie met deze zaak.

Ik zet de doos op de keukentafel. Ik zie mijn blocnote bovenop liggen en onderdruk de neiging om hem eruit te halen. Ik wil verder met mijn onderzoek naar een mogelijke verhuizing van de dader, maar zonder de nodige voorzieningen wordt dat moeilijk.

Mijn gedachten worden afgeleid door gekrab tegen het raam boven de gootsteen. Ik zie de rode kat vanaf de vensterbank fel naar me kijken. Ik probeer geen overeenkomsten te zien tussen de ongewenste zwerfkat en mezelf als ik naar de deur loop om die open te doen. Als de kat binnenstormt neemt hij een vlaag kou en een lading stuifsneeuw mee. Ik loop naar de koelkast, schenk wat melk in een kommetje en zet het in de magnetron. ‘Ik weet het.’ Ik zet het kommetje op de grond. ‘We zijn de klos.’

Ik overweeg mijn eerste borrel van die dag te nemen, maar ik weet dat alles alleen maar nog erger wordt als ik vóór de middag al straalbezopen ben. In plaats daarvan loop ik naar de slaapkamer, verwissel mijn uniform voor een spijkerbroek en een sweatshirt, en grijp mijn laptop van de ladekast. Ik zet hem op de keukentafel, start hem op en ga naar de site van Holmes County. Het is saai werk, dat waarschijnlijk niet meer oplevert dan vermoeide ogen en een stijve nek. Maar het houdt me in elk geval bezig. Het laatste wat ik wil is hier vol zelfbeklag gaan zitten jammeren of – wat god mag verhoeden – zelfdestructief bezig zijn.

Tegen de middag bries ik van frustratie. Als ik de stilte in huis niet langer verdraag, zet ik de tv op een of ander stompzinnig programma en ga terug naar mijn computer. Om één uur schenk ik mezelf een dubbele wodka in en drink die als limonade op een warme dag.

Ik bel Skid, maar krijg zijn voicemail. Ik had hem belast met de taak te bekijken op wiens naam er in deze en de aangrenzende county een sneeuwscooter geregistreerd staat. Ik vraag me af of hij er lucht van heeft gekregen dat ik van de zaak af ben gehaald en heeft besloten mijn telefoontjes niet te beantwoorden. Ik toets net zijn privénummer in als Pickles belt.

‘Het is niet te geloven, dat stelletje achterlijke pennenlikkers,’ begint hij zonder inleiding.

‘Wat is er aan de hand?’

‘Detrick heeft zich helemaal geïnstalleerd in jouw kantoor. Mona zegt dat ze ontslag neemt als hij die verrekte dierenkoppen aan de muur gaat hangen.’

‘Is de fbi gearriveerd?’

‘Een paar minuten geleden is er iemand van de sac aangekomen. Een groentje dat uitblinkt in kontkruipen, met het verstand van een speurhond. Detrick likt zowat zijn reet.’

Ik moet ondanks mijn sombere stemming hartelijk lachen.

‘Ik ben blij dat ten minste één van ons de humor ervan inziet,’ bromt Pickles.

‘Ik ben gewoon blij dat jij achter me staat.’

‘Het is hier niet meer hetzelfde zonder jou, Kate. Ga je ertegen in beroep?’

‘Ik weet het niet. Waarschijnlijk niet.’ Ik denk aan Tomasetti, maar ik vraag niet naar hem. Ik blijf me ondanks mezelf afvragen of hij hier de hand in heeft gehad. ‘Hoe houdt Glock zich?’

‘Hij heeft vreselijk de pest in, maar hij blijft. Ik zweer je: als zijn vrouw niet op het punt stond te bevallen, konden die pennenlikkers wat hem betreft de tering krijgen.’

‘En jij?’

‘Ik overweeg om er hierna mee te stoppen. Ik heb nergens zo’n grote hekel aan als aan verantwoording afleggen aan een stel omhooggevallen figuren.’

Ik zwijg even. ‘Mag ik je vragen of je iets voor me wilt doen?’

‘Ja, natuurlijk, vraag maar.’

‘Ga even naar Skids kantoor. Kijk of je de lijst met sneeuwscooters kunt vinden die in deze en de aangrenzende county geregistreerd staan. Scan of fax die even naar me, wil je?’

‘Dat doe ik.’

Het is een troostrijke gedachte dat ik iemand op het bureau heb op wie ik kan rekenen. Intussen vraag ik me af of Mona het bestand voor me wil kopiëren. ‘Wat gebeurt er verder?’

‘Glock wil van iedereen een inventarisatie. Het is leuk geprobeerd, maar ik verwacht niet dat het iets oplevert, Chief.’

Ik wil hem eraan herinneren dat ik niet langer commissaris ben, maar het geeft me een ontzettend goed gevoel om op dit moment zo genoemd te worden. ‘Bedankt, Pickles.’

‘Graag gedaan.’

Ik hang op en ga terug naar mijn laptop. Tot mijn verrassing heeft de secretaris van Coshocton County me de namen gemaild van mensen die tussen 1993 en 1995 hun huis verkocht hebben. Er staan zeventien namen. Ik wil de hele lijst toetsen aan die van het gemeentearchief van Ohio. Ik vraag me af of mijn account bij de gemeente nog bestaat. Nieuwsgierig ga ik naar de site en toets mijn gebruikersnaam en wachtwoord in. Ik blaas mijn adem uit als het hoofdmenu verschijnt. Ik ga direct naar de zoekmachine van het archief en tik de namen in. Ik doe hetzelfde met de databank van de afdeling Zedenmisdrijven van Ohio. Het is een wilde gok, maar je weet maar nooit.

Omdat ik weet dat ik lang moet wachten voordat het iets oplevert, ga ik naar de website van Holmes County en begin aan de saaie zoektocht naar mensen die tussen 1993 en 1995 hun huis hebben verkocht of op een andere hypotheek zijn overgestapt. Het is waarschijnlijk tijdverspilling; zelfs als mijn vermoedens juist zijn en de moordenaar verhuisd is, kan hij een appartement gehuurd hebben. Hij zou in een andere county een huis gekocht kunnen hebben. Of het huis zou op naam van een familielid kunnen staan. De mogelijkheden lijken eindeloos. Om nog maar te zwijgen van het probleem dat ik niet langer bij de politie werk. Zelfs als ik een aanknopingspunt vind, kan ik er vrijwel niets mee beginnen.

Ik worstel me door de website heen en vind in totaal vier namen. Ik schrik als er op de deur wordt geklopt. Ik breng mijn oog voor het kijkgaatje en zie John Tomasetti op de veranda, met zijn kraag opgezet tegen de kou. Zijn schouders zijn wit van de sneeuw. Hij kijkt grimmig. Ik haal diep adem en doe open.

Zijn blik kruist de mijne, daarna neemt hij me in mijn geheel op. ‘Ik had willen vragen hoe het met je gaat, maar dat glas in je hand zegt me genoeg.’

‘Wat is jouw aandeel geweest?’ vraag ik.

‘Zo’n hypocriet ben ik nu ook weer niet.’

‘De timing is dus louter toeval?’

‘Dat klopt.’

‘Dan heb ik nieuws voor je, agent Tomasetti. Ik geloof je niet.’

Hij fronst en brengt zijn gewicht over op zijn andere voet. ‘Mag ik binnenkomen?’

‘Het lijkt me verstandiger als je weer weggaat.’

‘Niemand heeft me ooit kunnen beschuldigen van wijsheid.’

Ik schenk hem een vernietigende blik.

‘Luister eens even,’ zegt hij. ‘Ik ben niet de vijand.’

‘Je hebt me in mijn rug gestoken.’

‘Iemand heeft een klacht tegen je ingediend. Gezien het tafereeltje gisteren op je kantoor, lijkt het me aannemelijk dat dat Johnston is geweest.’

Hij heeft gelijk; Glock zei ook al zoiets. Maar het is niet genoeg om mijn woede te dempen. Ik heb geen zin om redelijk te zijn en ik weet niet wie ik kan vertrouwen.

‘Als ik je geheim aan de gemeenteraad had verraden,’ zegt John, ‘kon je er donder op zeggen dat je in een verhoorkamer zou zitten met een stel chagrijnige agenten die je lastige vragen zouden stellen over de verblijfplaats van een zekere amish-man die vermist wordt.’

Ik stap opzij en doe de deur open. ‘Waarvoor ben je hier?’

Hij stapt de gang in en doet de deur achter zich dicht. ‘Ik wilde zien of alles goed met je is.’

Ik kijk naar mijn glas. Het is leeg. Ik wil het weer vullen, maar ik wil niet dat hij weet dat ik er zo slecht aan toe ben. ‘Je had even kunnen bellen.’

‘Het spijt me van je baan.’

‘Doe me een lol en ga je niet verontschuldigen, oké?’

Hij knikt en werkt zich uit zijn jas. Hij verwacht dat ik hem aanpak, maar dat doe ik niet, dus neemt hij hem mee naar de bank en gooit hem over de leuning. ‘Je kunt je ontslag aanvechten, weet je. Er is beroep mogelijk.’

‘Waarschijnlijk loont het de moeite niet.’

Hij loopt naar de keuken en ik besef dat hij mijn laptop en aantekeningen ziet liggen. Ik volg hem en wens bij mezelf dat ik alles had opgeruimd voordat ik hem binnenliet. Ik wil niet dat hij weet dat ik nog met de zaak bezig ben.

Hij neemt de boel op en fronst zijn voorhoofd. ‘Jij bent toch niet een van die obsessieve agenten die hun werk niet kunnen loslaten?’

‘Ik wil gewoon graag afmaken waar ik aan begonnen ben.’

‘En dan ben ik zeker een goed aangepaste man van middelbare leeftijd?’ Hoofdschuddend loopt hij naar de kast, waar hij een glas uit pakt.

‘Doe gerust alsof je thuis bent,’ zeg ik.

Hij blijft me aankijken terwijl hij naar me toe loopt, iets te dichtbij komt staan en mijn glas uit mijn hand pakt. Eerst denk ik dat hij het weg gaat zetten. In plaats daarvan zet hij beide glazen op de tafel. Ik kijk geïntrigeerd toe als hij een flinke laag wodka in beide glazen schenkt en er mij één aanreikt. ‘Dus alles is in orde met je?’

‘Ik zou me beter voelen als je me op de hoogte had gebracht.’

‘Ik heb nu eenmaal de neiging regels te overtreden.’

‘Dat hoeft niemand te weten.’

‘De waarheid komt meestal vroeg of laat uit.’ Hij heft zijn glas. ‘Geloof me, ik kan het weten.’

We klinken en ik drink mijn glas leeg. De wodka brandt door mijn slokdarm tot in mijn maag. Mijn wazige hoofd wordt nog waziger. Ik kijk naar Tomasetti, ik kijk echt naar hem, en voel een merkwaardige rilling door mijn lichaam gaan. Ik weet niet of dat komt doordat hij mijn beste schakel met deze zaak is of dat het een verdomd stuk ingewikkelder ligt.

Knap is hij niet. Niet in traditionele zin. Maar het totaalplaatje is op een gevaarlijke, onconventionele manier aantrekkelijk. De onderdelen van zijn gezicht afzonderlijk zou ik niet bijzonder vinden. Maar alles bij elkaar heeft het niets alledaags. Hij bestaat uit donkere schaduwpartijen en scherpe hoeken, en zijn geheimen zijn net zo taboe als die van mij.

‘Ik heb de signatuurgegevens van de misdaad door vicap gehaald,’ zegt hij, ‘maar het heeft niets opgeleverd.’

vicap werd tot voor kort nog niet in brede kring gebruikt, vooral niet in kleine stadjes.’

‘Dat weet ik.’

‘Dus misschien kun je de zoekcriteria uitbreiden. Ik zou graag zelf zien wat dat oplevert.’

‘En ik dacht dat je me binnenliet omdat je me aardig begint te vinden.’

‘Nu weet je mijn verborgen bedoeling.’

Zijn lach is een diep, muzikaal geluid, en ik besef dat ik die voor het eerst hoor. ‘Het is maar goed dat ik geen kwetsbaar mannelijk ego heb.’

‘Doe je het?’

‘We kunnen misschien tot een regeling komen.’

‘Zo’n antwoord zou kunnen worden opgevat als een voorstel tot ongewenste intimiteit.’

‘Zou kunnen. Maar je staat niet meer op de loonlijst.’

Mijn hart begint sneller te kloppen. Ik voel me licht in mijn hoofd. Daar zou ik graag de wodka de schuld van geven, maar ik ben eerlijk genoeg tegenover mezelf om onder ogen te zien dat deze man er meer mee te maken heeft.

Hij drinkt zijn glas leeg en komt naar me toe. Hij heeft de meest enerverende blik in zijn ogen die ik ooit heb gezien. Pas wanneer ik met mijn rug tegen het aanrecht aan loop, besef ik dat ik achteruitdeins. Dat ik een gespannen verwachting voel die deels fysiek is. Ik hou op met denken als hij bij me is. Hij plaatst zijn handen aan weerskanten van me op het aanrecht en sluit me in.

‘Wat doe je?’ kan ik nog net uitbrengen.

‘De boel verknallen, waarschijnlijk.’

‘Daar ben je nogal goed in, toch?’

‘Je hebt geen idee.’ Hij brengt zijn hoofd omlaag, buigt zich naar voren en drukt zijn mond op de mijne. Mijn lichaam trilt van schrik en van genot. Zijn lippen zijn stevig en warm. Ik voel zijn versnelde ademhaling tegen mijn wang. Ik heb de neiging om meteen over te schakelen naar de volgende fase, maar een beschermend instinct dat zich door de jaren heen heeft ontwikkeld, weerhoudt me ervan. Qua hartstocht heeft de kus niet veel te betekenen. Maar hij heeft een impact waardoor ik het gevoel heb dat ik zojuist onder vuur ben genomen.

Ik kan me niet herinneren dat ik mijn armen heb uitgestoken, maar ineens liggen ze om zijn nek. Onder mijn handen voel ik de harde spiermassa trillen. Hij kust me inniger, zijn tong glijdt tussen mijn lippen. Ik beantwoord zijn kus en laat me gaan. Ik ruik de dennen-en-muskusgeur van zijn aftershave. Ik voel dat mijn lichaam reageert. Ik ben me scherp bewust van zijn erectie tegen mijn buik en voel dat mijn lichaam adequaat reageert.

Ik ben niet geheel onervaren als het op intimiteit aankomt. Toen ik in Columbus woonde heb ik een paar halfslachtige verhoudingen gehad en één serieuze relatie die geen gelukkig lot beschoren was. Maar het is al een poos geleden en ik ben er een beetje uit. Hij lijkt het niet te merken.

Hij neemt mijn gezicht tussen zijn handen. Als ik mijn ogen opendoe zie ik dat hij naar me kijkt. In zijn blik lees ik een mengeling van verrassing en verbijstering. Zijn eeltige handen liggen rond mijn gezicht. We halen zwaar adem, alsof we allebei net een marathon hebben gelopen.

Hij gaat met zijn knokkels langs mijn kaak, zo vederlicht dat ik ervan huiver. ‘Dat was onverwacht,’ zegt hij.

‘Maar wel fijn.’

‘Meer dan fijn.’

Ik haal zijn handen van mijn gezicht, maar mijn ogen kan ik niet van hem afhouden. Mijn mond tintelt nog na van zijn kus. ‘De timing had beter gekund.’

‘Daar zal ik aan werken.’

Het moment wordt verstoord doordat er op de deur wordt geklopt. Tomasetti stapt snel naar achteren. ‘Verwacht je iemand?’

‘Nee.’

Ik loop de keuken uit naar de voordeur en kijk door het gaatje. Tot mijn verbazing zie ik Glock op de veranda staan, met zijn hoed diep over zijn oren tegen de wind. Het eerste wat er bij me opkomt is dat hij weer een lijk heeft gevonden. Ik doe open. ‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik terwijl ik hem gebaar binnen te komen.

‘Chief.’ Glock zet grote ogen op als hij Tomasetti ziet staan. ‘Detrick heeft zojuist iemand gearresteerd.’

‘Wát?’ zeg ik. ‘Wie?’

‘Jonas Hershberger.’

Ik weet niet wat ik hoor. Ik ken Jonas. Ik heb met hem op school gezeten. In elk geval tot in het achtste jaar, het laatste schooljaar bij de amish. Hij woont in een vervallen varkensboerderij een paar kilometer van de plek waar Amanda Horner is gevonden.

‘Dat is een van de zachtmoedigste mensen die ik ken,’ zeg ik.

‘We hebben bewijs.’

‘Wat voor bewijs?’ Tomasetti mengt zich in het gesprek.

‘Bloed. Op de boerderij van Hershberger.’

‘Hoe is die arrestatie tot stand gekomen?’ vraag ik.

‘We zochten naar sporen. Detrick zag een verdachte vlek. Hij liet hem onderzoeken en het bleek bloed te zijn. Hij vroeg toestemming voor huiszoeking en Jonas vond het goed.’ Glock haalt zijn schouders op. ‘Een van Detricks hulpsheriffs vond een stukje stof dat van een van de slachtoffers geweest zou kunnen zijn. Detrick heeft het hele terrein laten afzetten en ze zoeken nu naar nog meer sporen. Op dit moment is er iemand van de forensische recherche bezig. Detrick en de sac verhoren Hershberger op het bureau. Het ziet ernaar uit dat hij de man is die we zoeken.’

John kijkt me aan. ‘Ik moet ernaartoe.’

Ik wil niets liever dan met hem meegaan. De drang is nog erger dan fysieke pijn. Ik begin te ijsberen, elke zenuw in mijn lichaam is zo gespannen als een veer. Ik ben me ervan bewust dat Tomasetti zijn jas aantrekt. ‘Verdomme,’ mompel ik.

Hij loopt naar me toe en legt zijn hand op mijn schouder. ‘Ik bel je zodra ik iets weet.’

Ik ben zo overstuur dat ik niets kan zeggen, dus knik ik.

Glock is de deur al uit. Tomasetti kijkt nog even om voor hij hem volgt. Ik loop achter hen aan tot aan de veranda. Ik voel amper de kou als ik de twee mannen in hun auto zie stappen en wegrijden.

‘Verdomme,’ zeg ik weer zachtjes.

En ik vraag me af of God na al die jaren eindelijk heeft besloten me te straffen voor wat ik heb gedaan. En voor wat ik niet heb gedaan.