14
De dood is verschrikkelijk, maar moord is erger. Hoe vaak ik er ook mee word geconfronteerd, het gruwelijke en de zinloosheid ervan bezorgen me nog altijd een soort oerangst. Mijn kilometerteller staat op honderdtwintig terwijl ik over de snelweg raas, maar ik neem gas terug wanneer ik Thigpen Road in sla, die glibberig is van de sneeuwresten. De boerderij van Huffman ligt aan een korte oprit met aan weerskanten kale bomen die als knokige vingers de boel bij elkaar lijken te houden.
Eenmaal op het erf volg ik de bandensporen naar de achterkant van het huis. Daar staat een pick-uptruck met daarin Ronnie Stedt en een meisje dat ik niet ken. Ze zitten ineengedoken naast elkaar.
Zodra de Explorer tot stilstand is gekomen, gooi ik het portier open. De kinderen stappen uit en komen naar me toe rennen.
‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik.
Stedt ziet ziekelijk bleek. Zijn ogen staan glazig. Hoewel hij op enige afstand blijft staan, ruik ik de geur van braaksel. ‘Er is daarbinnen een lijk.’
Ik kijk naar het meisje. Ze heeft vuurrode wangen, met strepen uitgelopen mascara erop. Toch lijkt ze me een stuk taaier dan Ronnie. ‘Hoe heet je?’ vraag ik.
‘J-Jess Hardiman.’
‘Is er verder nog iemand binnen?’ Ik haal mijn .38 uit de holster.
‘Nee... alleen... dat lijk.’
‘Waar is het?’
‘In de s-slaapkamer.’
‘Blijven jullie maar hier. Als je iets ziet of als je bang wordt, ga je in de pick-up zitten en je toetert. Oké?’
Ze knikken.
Ik ren naar de achterdeur. Binnen ruikt het naar dood en wiet. Uit een radio op het aanrecht klinkt luid een oud nummer van Led Zeppelin. Mijn zenuwen kronkelen als wormen onder mijn huid. Angst jaagt door mijn lichaam terwijl ik de woonkamer binnen ga. Ik geloof niet dat er verder nog iemand in het huis is, maar ik ben bang voor wat me te wachten staat.
Ik loop de smalle, donkere gang in. De stank is hier nog erger. Bloed en ontlasting, met daaronder de geur van verrotting. Ik doe een stap opzij voor een plas kots. Links van me staat de deur naar een slaapkamer open. Ik wil niet kijken, maar toch doe ik het. Het lijk is gruwelijk opgezwollen. De bruine huid onmogelijk strakgetrokken. Het verwarde haar vol klitten hangt naar beneden. De borsten doen denken aan gerimpeld fruit. Het lijk hangt met de enkels geketend aan een balk aan het plafond. Tussen de opgezette lippen steekt een vochtige, zwarte tong naar buiten.
Er ontsnapt me een soort gekreun wanneer ik achteruit de gang door wankel. Mijn ademhaling is snel en oppervlakkig. Mijn maag komt in opstand, ik proef de smaak van gal in mijn mond. Er klinken voetstappen achter me. Ik draai me vliegensvlug om, met mijn pistool in de aanslag.
Glock blijft staan, steekt zijn handen de lucht in. ‘Jezus, ik ben het maar!’
‘Verdomme.’ Ik laat mijn wapen zakken. ‘Ik had bijna geschoten!’
Hij kijkt de gang in. ‘Is de kust veilig?’
Ik schud mijn hoofd, omdat ik mijn stem niet vertrouw. En omdat ik bang ben dat ik moet overgeven.
Hij loopt langs me heen en kijkt de slaapkamer in. ‘Godallejezus!’
Terwijl Glock de rest van het huis controleert, probeer ik uit alle macht mezelf onder controle te krijgen. Tegen de tijd dat hij terugkomt in de gang, heb ik me weer teruggetrokken achter mijn politiepantser.
‘Er is verder niemand,’ zegt hij.
De blik waarmee hij me aankijkt – alsof hij bang is dat ik door het lint ga – bevalt me niet. ‘Verdomme, Glock, ik had Detrick om assistentie moeten vragen!’ weet ik uit te brengen. ‘Ik had een taakeenheid moeten vormen.’
‘Ook al had u dat gedaan, dan nog had u dit niet kunnen voorkomen. Dit is niet gisteren gebeurd. Achteraf weten we allemaal hoe het beter had gekund.’
Ik loop de woonkamer in. Achter me hoor ik hem radiocontact zoeken. Door het keukenraam zie ik Ronnie Stedt en zijn vriendin. Ze staan nog op dezelfde plaats als waar ik ze heb achtergelaten.
Glock komt naast me staan. ‘Pickles en Skid zijn onderweg.’
Ik gebaar met mijn hoofd naar de kinderen. ‘We moeten met ze praten. Ik neem die jongen van Stedt.’
‘Dat grietje lijkt me een taaie.’
‘Jij bent taaier.’
‘Ik ben marinier geweest,’ zegt hij, alsof daarmee alles is verklaard.
Ik loop door de achterdeur naar buiten om Ronnie Stedt te ondervragen. De lucht lijkt ontzettend schoon, en ik adem hem gulzig in. Ronnie Stedt kijkt me aan, maar wendt dan haastig zijn blik af. ‘Kom eens hier,’ zeg ik.
Glock loodst het meisje naar de surveillancewagen. Ronnie kijkt hen na. Er verschijnt een angstige uitdrukking op zijn gezicht, en hij doet me denken aan een klein bang jongetje.
‘Gaat het weer een beetje?’ vraag ik.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik heb nog nooit zoiets gezien.’
Ik gebaar naar de Explorer. ‘Laten we binnen gaan zitten. Daar is het een stuk warmer.’
Na een laatste blik op zijn vriendin volgt hij me naar de auto. Ik doe het bijrijdersportier voor hem open en klim zelf achter het stuur. ‘Wil je roken?’ vraag ik.
‘Ik rook niet.’ Hij zucht. ‘Tenminste, geen sigaretten.’
‘Die wiet zal ik door de vingers zien.’
‘Bedankt.’
Ik start de motor en zet de kachel aan. ‘Wat deden jullie hier?’
‘Niks.’
Ik probeer oogcontact te maken, maar hij wendt zijn blik af. ‘Je hoeft je geen zorgen te maken,’ zeg ik. ‘Ik wil alleen weten hoe jullie het lichaam hebben gevonden.’
Hij schudt zijn hoofd. Het is duidelijk dat hij zich vreselijk betrapt voelt. ‘We spijbelden. En we... Nou ja, we wilden gewoon samen een beetje...’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik kan het nog steeds niet geloven!’
‘Was hier iemand toen jullie aankwamen?’ vraag ik.
‘Nee.’
‘Hebben jullie ergens aangezeten? Of iets verplaatst?’
‘We zijn gewoon naar binnen gegaan. En we hebben een biertje gedronken. En toen zagen we... Toen zagen we dat... dat díng in de slaapkamer. Jezus...’
Hun geschoktheid en oprechte angst maakt duidelijk dat ze niets te maken hebben met wat er is gebeurd. ‘Weten jullie ouders waar jullie zijn?’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Mijn vader vermoordt me.’
‘Ik laat de uitleg aan jou over.’ Ik zie dat hij een mobieltje aan zijn riem heeft hangen. ‘Het lijkt me verstandig als je ze meteen belt.’
Zuchtend reikt hij naar zijn telefoon.
Uit mijn hoofd kies ik het nummer van Doc Coblentz. ‘We hebben u nodig. Op de boerderij van Huffman aan Thigpen Road.’
‘Zeg dat het om een auto-ongeluk gaat. Of een hartaanval.’
‘Was het maar waar.’
‘Goeie god.’ Ik hoor hem diep zuchten. ‘Oké, ik ben er met tien minuten.’
Ik sta in de slaapkamer van de oude boerderij, samen met Doc Coblentz en Glock. We proberen alle drie niet te kijken naar wat er over is van de vrouw die aan de dakbalk hangt. De dokter haalt een foliepakje uit zijn tas, dat hij me in de hand drukt. Er zit een tissue in, gedrenkt in vaseline met menthol. ‘Dat helpt.’
Ik scheur het pakje open en druk de tissue op de huid onder mijn neusgaten. Wanneer ik het pakje wil doorgeven aan Glock, schudt die zijn hoofd. ‘Mijn moeder gaf me dat spul toen ik klein was. Ik kan nog steeds niet tegen de lucht.’
Onder andere omstandigheden zou ik erom hebben gelachen. Nu vouw ik de bovenkant van het pakje dicht en stop het in mijn jaszak.
We hebben plastic hoesjes over onze schoenen gedaan en plastic schorten aangetrokken, niet alleen om de plaats delict niet te besmetten, maar ook om onszelf te beschermen tegen gevaarlijk biologisch materiaal. ‘Te oordelen naar de hoeveelheid bloed denk ik dat hij haar hier heeft vermoord,’ zegt de dokter.
‘Waarom zou hij zijn werkwijze hebben veranderd?’ vraag ik me hardop af.
‘Om zo veel mogelijk effect te sorteren?’ oppert Glock.
Doc en ik kijken hem aan. Ik ben geen deskundige als het gaat om seriemoordenaars; mijn ervaring is tot nu toe beperkt gebleven tot een handvol moorden in Columbus. Maar ik ben het met Glocks hypothese eens. Degene die dit heeft gedaan, is eropuit anderen doodsangst aan te jagen. Hij wil laten zien tot welke slachting hij in staat is. Ik heb gelezen dat veel seriemoordenaars uiteindelijk gepakt wíllen worden. Niet omdat ze zo graag naar de gevangenis willen, maar om de verantwoordelijkheid op te eisen voor hun werk.
‘Hij wist dat hij hier niet zou worden gestoord,’ zeg ik.
‘De dichtstbijzijnde boerderij staat meer dan anderhalve kilometer verderop,’ voegt Glock eraan toe.
Ik wil niet naar het slachtoffer kijken, maar het is alsof mijn ogen ernaartoe worden getrokken. De ontbinding is ingetreden. Er hebben zich gassen ontwikkeld in het lichaam, dat daardoor zo is opgezet dat het bijna onherkenbaar is. De huid is bijna helemaal zwart, met hier en daar groenachtige vlekken. De ogen zijn verdwenen. De vochtige zwarte tong steekt tussen gebroken tanden naar buiten.
Ik wend me naar Glock. ‘We moeten foto’s maken voordat we haar verplaatsen.’
‘Ik zal de polaroidcamera even halen.’ Hij haast zich naar buiten. Net iets te enthousiast.
Tien minuten geleden zijn de ouders van de kinderen gearriveerd om hun kroost op te halen. De vader van Ronnie Stedt probeerde de boerderij binnen te gaan. Gelukkig was Glock op tijd om hem tegen te houden. Ik heb uitgelegd dat het hele huis als plaats delict wordt beschouwd, en dat hij ons het best helpt door zijn zoon mee te nemen naar het politiebureau, waar T.J. zit te wachten om zijn verklaring te noteren en zijn vingerafdrukken te nemen. Ik acht het niet waarschijnlijk, maar mochten we op de plaats delict sporen aantreffen, dan kunnen we de afdrukken van de kinderen meteen buiten beschouwing laten.
Angstige ouders en getraumatiseerde tieners zijn wel mijn laatste zorg. Een kwartier geleden heb ik het bureau van de sheriff van Holmes County gebeld en officieel om assistentie gevraagd. Verder verwacht ik elk moment de komst van de agent uit Columbus. Met als gevolg dat ik voel dat de controle me steeds verder ontglipt.
Skid en Pickles zijn buiten bezig het gebied af te zetten. Wanneer de plaats delict eenmaal is afgebakend met politietape, zullen ze de schuur en de bijgebouwen inspecteren. En onderzoek doen naar voetafdrukken en bandensporen. Maar gezien het feit dat het inmiddels flink is gaan sneeuwen, is de kans klein dat ze iets vinden waar we wat aan hebben.
Glock komt terug met de polaroidcamera. Sneeuw en hagel kletteren tegen de ramen terwijl hij begint met foto’s maken. Het zoemen van het kleine motortje klinkt ongepast luid in de stilte. Het is ijzig koud in de boerderij. Ik heb diverse lagen kleding over elkaar aan en een lange onderbroek onder mijn uniform, maar ik ben verkleumd tot op het bot.
‘Hoe lang denkt u dat ze hier al is?’ vraag ik.
Doc Coblentz schudt zijn hoofd. ‘Dat is moeilijk te zeggen, Kate. De temperatuur heeft een sterke invloed op de lichaamsprocessen.’
‘Zo te zien is ze stijf bevroren.’
‘Nu wel. Maar twee weken geleden hebben we een paar dagen gehad dat de temperaturen ruim boven het vriespunt lagen.’
Hij heeft gelijk, besef ik. Bijna een week lang is het rond de tien graden boven nul geweest, tot een koufront van de pool daar een eind aan maakte. ‘Dus ze is hier al een tijdje?’
‘Ik waag het erop te zeggen dat het ontbindingsproces al in fase drie verkeert. Er is in sterke mate sprake van opzwellen. De groenachtige kleur van de eerste fase heeft plaatsgemaakt voor zwart, een fase die doorgaans vier tot tien dagen duurt.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Maar met deze temperaturen kan het proces aanzienlijk worden vertraagd. Bovendien is er in deze tijd van het jaar weinig of geen insectenactiviteit, wat ook een belangrijke rol speelt in het ontbindingsproces.’
‘Wat schat u?’
‘Twee weken, misschien drie.’
Twee vrouwen in drie weken, denk ik. Het is uitzonderlijk dat de moordenaar zo kort nadat hij uit de obscuriteit is getreden al op deze frequentie zit. Wat heeft tot deze escalatie geleid, vraag ik me af.
Ik doe een stap in de richting van het lichaam. De haren kleven aan elkaar door opgedroogd bloed. De darmen van het slachtoffer hebben op enig moment hun inhoud vrijgegeven. Ontlasting is langs haar rug op de grond gedruppeld. Mijn hart bonst in mijn keel, en ik ben me bewust van een zacht zoemen in mijn hoofd. ‘Leefde ze nog toen hij haar optakelde?’
‘Te oordelen naar de hoeveelheid bloed op de grond zou ik zeggen dat haar hart nog klopte.’
‘En hoe zit met de wond?’ vraag ik.
De dokter kijkt Glock aan. ‘Heb je een foto genomen van het bloed op de grond?’
Glock knikt en antwoordt bevestigend.
Coblentz komt naar voren en laat een voetafdruk achter in het mengsel van bloed en ontlasting. Hoewel hij twee paar latex handschoenen over elkaar draagt, krimp ik ineen wanneer hij het lichaam aanraakt om de wond te laten zien, net onder de kaaklijn. ‘Eenmaal in de sectieruimte kan ik er meer over zeggen, maar voorlopig onderzoek wijst uit dat de wond grote overeenkomst vertoont met die van het eerste slachtoffer. Kijk maar. Een betrekkelijk korte, diepe, schone incisie. Dat wijst op een mes zonder kartelrand.’
Ik probeer onbewogen, met een professionele blik naar het lichaam te kijken. Dat ben ik deze jonge vrouw verschuldigd. En ik ben het Painters Mill verschuldigd. En mezelf. Maar mijn emoties en de weerzin die me vervult, gaan tekeer als een roofdier dat rammelt aan de deur van zijn kooi.
Een uur lang doen we in grimmig stilzwijgen onderzoek op de plaats delict. Ik ben net bezig plastic zakjes om de handen van het slachtoffer te bevestigen wanneer een beweging bij de deur mijn aandacht trekt. Ik kijk op. Sheriff Nathan Detrick staat bij de deur. Hij ziet eruit alsof hij door de bliksem is getroffen.
‘Godallemachtig!’ zegt hij, en hij kan zijn ogen niet losmaken van het lichaam.
In de twee jaar dat ik nu commissaris ben, heb ik hem maar één keer vluchtig ontmoet. Detrick is een gespierde verschijning. Ik schat hem op een jaar of vijftig. Het is hem aan te zien dat hij aan gewichtheffen doet. En misschien aan hardlopen. Zijn lichaam heeft ongetwijfeld de afgunst gewekt van menige veertigplusser in de sportschool, waar het testosteronniveau altijd grote hoogten bereikt, maar inmiddels is duidelijk dat zijn leeftijd zijn tol begint te eisen. Hij is kaal, maar dat staat hem wel. Zou hij zijn hoofd scheren om ouderdomskaalheid te verbloemen, vraag ik me af. Of is het puur natuur?
Hij geeft me geen tijd om erover na te denken. ‘Dat ziet er niet bepaald fris uit! Ik benijd u niet om deze zaak.’
Ik trek mijn latex handschoenen uit. Ook al was het een behoorlijk macabere klus waar ik mee bezig was, hij aarzelt niet me de hand te schudden. ‘Nathan Detrick.’
Hij geeft een stevige hand, zonder te knijpen, registreer ik waarderend. De blik in zijn staalblauwe ogen is open en onbewogen. Tot mijn verrassing gaat er iets geruststellends van zijn aanwezigheid uit. Voor het eerst besef ik dat ik het gewicht van deze zaak niet alleen wil dragen.
‘Bedankt dat u er bent.’ Zijn ogen verraden intelligentie. Ik zie dat hij me de maat neemt, zich een oordeel over me vormt. Dat hij me doorheeft.
‘Volgens mij hebben wij elkaar eerder ontmoet.’ Hij houdt op met schudden, maar laat mijn hand niet los.
‘Het liefdadigheidsdiner voor het Fairlawn Retirement Home. Vorig jaar Kerstmis,’ zeg ik.
‘Natuurlijk. Nu weet ik het weer. Entrecote. Zo taai als mijn schoenzool.’
‘En Santa werd dronken.’
Hij lacht bulderend. ‘Maar we hebben een hoop geld opgehaald voor de goede zaak. Waar of niet?’
Ik knik, maar gezien de situatie blijft ons beleefdheidsgesprekje tot een minimum beperkt.
Hij laat mijn hand los en richt zijn aandacht op het lichaam. ‘Ik heb uw persbericht gelezen. Het is niet te geloven! Dus die klootzak van de slachthuismoorden is terug.’
‘We hebben een paar zware dagen achter de rug.’
‘Ik ben blij dat u ons hebt gebeld.’ Hij dempt zijn stem. ‘En voor de duidelijkheid: u hoeft van mij geen problemen te verwachten als het gaat om de jurisdictie. Dit is uw zaak.’
Ik vraag me af of hij het meent. En of de hulptroepen van het bci er net zo over denken. ‘Dat waardeer ik.’
Het is duidelijk waarom Detrick met zo’n overweldigende meerderheid is gekozen. Hij is rechtdoorzee, charismatisch, en hij bezit het soort leiderschapskwaliteiten dat ik bewonder. Een grote teddybeer die ons komt redden van onze incompetentie. Maar ik heb in de loop der jaren genoeg mensen zien komen en gaan in het politiewereldje. En ik weet dat de teddybeer moeiteloos kan veranderen in een verscheurende grizzly wanneer iemand hem tegen de haren in strijkt. T.J. heeft me vorige week nog verteld dat Detrick midden in een akelige scheiding zit. Het schijnt dat hij erg driftig kan zijn.
‘Ik heb hulp nodig om haar naar beneden te krijgen,’ zegt Doc Coblentz op dat moment.
Om besmetting van de plaats delict tot een minimum te beperken heb ik alleen Glock, mezelf en de dokter toegang tot het huis gegeven. En nu ook Detrick. Dus het is aan ons om de dokter te helpen het lichaam naar beneden te halen en in een lijkenzak te doen.
Doc Coblentz doet een stap naar achteren en laat zware, olieachtige sporen achter op de grond. Ik pak het aluminium trapje met drie treden dat Glock eerder heeft binnengebracht. Ook al worden mijn schoenen door plastic hoezen beschermd tegen biologisch gevaarlijke stoffen, toch krimp ik ineen wanneer ik in de plas bloed en ontlasting stap om de trap neer te zetten.
‘Ik ben er klaar voor.’ Glock schuift de trap dichter naar het lichaam en klimt naar boven. ‘Als jullie haar optillen en zorgen dat de ketting wat speling krijgt, haak ik haar los.’
‘Voorzichtig!’ zegt Doc Coblentz snel. ‘Het kan zijn dat het vlees loslaat, dus zorg dat je haar goed vasthebt.’
Ik schrik wanneer Detrick zijn hand op mijn schouder legt. ‘Ze is ongetwijfeld zwaar. Laat mij het maar doen.’
Ik wil boos op hem zijn, maar ik ben vooral boos op mezelf. Voor het eerst sinds heel lang vind ik het prettig om een stap opzij te doen en iemand anders het werk te laten opknappen.
Doc Coblentz wijst Detrick waar de beschermende kleding ligt. Detrick trekt plastic hoezen over zijn schoenen en bindt een schort voor zijn parka. Terwijl hij latex handschoenen aantrekt knikt hij, om aan te geven dat hij er klaar voor is. Met de dokter aan de ene kant van het lichaam en Detrick aan de andere, gaat Glock op de bovenste tree van de trap staan en reikt naar het uiteinde van de ketting. ‘Til haar maar op,’ zegt hij.
De twee mannen komen tegelijkertijd in actie, waarop Glock haastig de ketting loshaakt. Gedrieën leggen ze het lichaam voorzichtig op de grond. Wanneer het hoofd van de vrouw opzijrolt, verspreidt zich een donkere vloeistof over de houten vloer. Ik zou het liefst mijn ogen dichtdoen om het niet te zien. Maar ik loop naar de plek waar Glock de camera heeft neergelegd en begin foto’s te maken. Op de een of andere manier geeft dat me de afstand die ik nodig heb. Ik neem foto’s van de balk en de ketting.
Dan laat ik de camera zakken. Iedereen zwijgt. Alle ogen zijn gericht op het lichaam. Ik heb het koud, maar tegelijkertijd voel ik het zweet over mijn rug sijpelen. ‘We moeten de ketting in een zak doen.’ De kalmte waarmee ik het zeg verrast iedereen, inclusief mezelf.
Ik loop naar de vuilniszakken die ik heb meegebracht, en sla er één open. Glock komt aanlopen met de ketting en doet die in de zak. ‘Als we erachter kunnen komen waar de ketting is gemaakt, is misschien ook te achterhalen waar de moordenaar die heeft gekocht,’ zeg ik.
‘Het is waarschijnlijk het beste om hem naar het bci te sturen,’ oppert Detrick.
‘Inderdaad.’
Aan de andere kant van het vertrek ritst de dokter een lijkenzak open en spreidt die uit. Dan loopt hij naar het lichaam en laat zich door zijn knieën zakken. Zijn gezicht staat ernstig, bezorgd. ‘Er is iets in de huid van haar buik gekerfd. Net als bij het eerste slachtoffer.’
Mijn benen voeren me erheen. Ik breng de camera naar mijn ogen en neem snel achter elkaar vier foto’s.
‘Het ziet eruit als het Romeinse cijfer xxII, ’ zegt Glock.
‘Het is hem,’ fluistert Detrick. ‘Hij is terug. Na al die jaren.’
Dat kan helemaal niet, zou ik willen schreeuwen. Ik heb hem doodgeschoten! Hij is dood, verdomme!
De dokter zucht. ‘Help me even haar om te rollen.’
Glock knielt naast de dokter, zet zijn handen, nog gehuld in latex, voorzichtig, bijna eerbiedig op de heup van het slachtoffer. De dokter pakt haar schouder, en samen rollen ze haar op haar buik. Ik neem opnieuw diverse foto’s.
‘Grote god!’
De geschrokken klank van de stem van de dokter doet me opschrikken. Ik laat de camera zakken. Dan zie ik het dunne voorwerp dat tussen haar billen naar buiten steekt.
Detrick doet een stap naar achteren. ‘Godallemachtig!’
Glock richt zich in zijn volle lengte op.
De dokter raakt het kleine uitsteeksel aan dat tot op dat moment niet zichtbaar was, maar haalt het niet uit het lichaam. ‘Het is een voorwerp dat is ingebracht.’
Weerzin doet me huiveren.
‘Laten we dit arme kind inpakken.’ Hij legt de lijkenzak naast het lichaam en strijkt hem glad. Met de hulp van Glock rolt hij het lichaam erop.
Terwijl het zwarte vinyl wordt dichtgeritst, breekt er iets in me. Doorgaans ben ik niet gauw misselijk, maar nu komt mijn maag in opstand. Ik voel dat er naar me wordt gekeken terwijl ik vliegensvlug mijn handschoenen uittrek, de schoenbeschermers en de schort verwijder en in de zak met gevaarlijk materiaal gooi die iemand aan de deurknop heeft gehangen. Detrick staat naar me te staren, maar ik kijk hem niet aan terwijl ik langs hem loop en de kamer uit ren.
Mijn zicht raakt vertroebeld wanneer ik door de gang naar de keuken strompel. Ik slaak een verwensing wanneer ik John Tomasetti met zijn lange zwarte jas en zijn stadse schoenen op de achterveranda zie staan. Hij werpt me een merkwaardige blik toe terwijl ik de deur openduw. Wanneer ik langs hem loop, hoor ik dat hij iets zegt, maar ik ben te zeer van streek om het te verstaan.
De ijzige kou bijt door het zweet op mijn gezicht. Vaag ben ik me bewust van de ziekenwagen die met draaiende motor op het pad staat. Aan het eind daarvan staat, ook met draaiende motor, een busje van ProNews 16. Uitlaatgassen wolken op in de koude lucht. Naast de auto van Glock ontdek ik een surveillance-wagen met het wapen van Holmes County. Ik weet niet waar ik heen ga tot ik het portier van de Explorer openruk en achter het stuur schuif. Mijn ademhaling klinkt hijgend, benauwd in de stilte van het interieur. Het liefst zou ik gaan huilen, maar die uitlaatklep heb ik mezelf al zoveel jaar ontzegd dat ik het niet meer kan. Ik heb vandaag nog niets gegeten, maar ik proef de bijtende smaak van maagzuur in mijn mond. Haastig ruk ik het portier open en ik geef over in de sneeuw.
Na enkele ogenblikken ebt de misselijkheid weg. Ik trek het portier dicht, leg mijn handen op het stuur en laat mijn voorhoofd erop zakken. Wanneer er op het raampje wordt getikt, staat mijn hart bijna stil van schrik. Ik doe mijn ogen open. Daar staat de man van het bci , met een onbewogen, ondoorgrondelijke uitdrukking op zijn gezicht. Hij is wel de laatste met wie ik wil praten, maar zoals zo vaak de laatste tijd heb ik geen keus.
In plaats van het raampje naar beneden te doen, zwaai ik het portier open, waardoor ik hem dwing een stap naar achteren te zetten.
‘Is alles in orde?’ vraagt hij.
‘Prima. Ik ben dol op overgeven.’ Ik stap uit en gooi het portier dicht. ‘Wat is dat voor vraag?’
Als ik de geamuseerde blik in zijn ogen zie word ik nog nijdiger. Even is het enige geluid het getik van hagel en sneeuw op de grond. Ik heb het koud, ik sta te bibberen, en het kost me de nodige inspanning om niet te klappertanden.
‘Ze brengen het lichaam naar het ziekenhuis,’ zegt hij. ‘Ik dacht dat je dat wel wilde weten.’
Ik knik. Geleidelijk aan krijg ik mijn drift weer onder controle. ‘Bedankt.’
Hij kijkt over zijn schouder naar het nieuwsbusje. ‘De aasgieren ruiken bloed.’
‘Wanneer het nieuws van deze tweede moord eenmaal bekend wordt, zullen er nog wel meer op afkomen.’
‘Je zou kunnen overwegen een persconferentie te houden. Op die manier kun jij je voorwaarden stellen. En eventuele geruchten meteen de kop indrukken.’
Het is een goed idee. Ik heb me zo door de zaak laten meeslepen dat ik nog niet eens over de mediakant heb nagedacht. ‘Ik ga ermee aan de slag.’
Hij kijkt me doordringend aan, met een blik waarvan ik me kan voorstellen dat hij er menige weerspannige verdachte mee aan de praat heeft gekregen. ‘Hoor eens, ik weet dat je niet op mijn hulp zit te wachten...’
‘Dit heeft niets met jou persoonlijk te maken,’ kap ik hem af.
‘Dat zeiden ze ook over jou.’ Zijn gezicht staat opnieuw geamuseerd. ‘Politici zijn verschrikkelijk.’
‘Ja, dat kun je wel zeggen.’
Hij kijkt me nog altijd aan. Zijn blik is zo intens dat ik er ongemakkelijk van word. ‘Ik ben een goed politieman,’ zegt hij ten slotte. ‘En ik ben nu eenmaal hier. Dus dan kun je me maar beter aan het werk zetten. Misschien kan ik je zelfs helpen.’
Hij heeft gelijk. Natuurlijk heeft hij gelijk. Maar de gedachte dat deze man zich met de zaak gaat bemoeien, doet me huiveren. Het feit dat ik niet reageer, is een duidelijk antwoord.
Na een laatste blik draait hij zich om en loopt naar een zwarte Tahoe die langs de weg geparkeerd staat. Terwijl ik hem nakijk, klinken zijn woorden na in mijn hoofd. Ik ben een goed politieman . Is hij goed genoeg om een zestien jaar oude zaak op te lossen en alle geheimen die daarmee verbonden zijn aan het licht te brengen, vraag ik me af.