31

 

 

Het verlies van mijn vader deed me meer dan ik wilde toegeven. Zijn dood vergrootte mijn gevoel van eenzaamheid. Aanhoudende migraineaanvallen waren de lichamelijke uiting van mijn verdriet en de aanleiding om psychologische hulp te zoeken.

‘Door middel van gedragstherapie kunt u leren omgaan met de pijn van het verlies van uw vader,’ zei de psycholoog die ik bezocht. ‘Maar er zit een veel dieper verdriet in u, dat al veel langer bestaat. Als u daar echt iets mee wilt, bent u alleen gebaat bij psychoanalytische therapie.’

Onwillekeurig voelde ik dat zijn inschatting juist was. Ik wist van het bestaan van die kleine, kwetsbare, om hulp vragende Katrin in mij. Maar ik wilde dat kind niet zien, ik ging iedere confrontatie met haar uit de weg. Verwoed wees ik dat hulpeloze meisje af, wilde er het liefst vanaf.

Dus beperkte ik me in eerste instantie tot gedragstherapie, wat me evengoed een flink stuk verder bracht. Al na de vijfde sessie stond één besluit voor me vast: ik moest scheiden. Toen vader stierf, bedacht ik, was hij nog maar net vijftig. Als ik de beslissing om eindelijk op eigen benen te staan uitstelde tot mijn kinderen volwassen waren, zou ik de veertig gepasseerd zijn. Dan zou ik, mocht ik door een soortgelijke ziekte worden getroffen, nog maar een jaar of tien overhebben om een eigen leven te leiden. Dat was te weinig. Ik moest mezelf dus van Olafs dominantie bevrijden voor het te laat was om weg te gaan, concludeerde ik met mijn eigen merkwaardige logica.

Zoals ik al had verwacht probeerde mijn man een scheiding uit alle macht te voorkomen. Eerst wilde hij niet geloven dat ik daadwerkelijk het besluit had genomen dat ik al vaker had aangekondigd. Vervolgens begon hij te schelden, te paaien en te dreigen, om uiteindelijk de strijd met me aan te gaan. Ik had de indruk dat de voormalige politiek officier me op oude DDR-wijze tot zijn persoonlijke vijand verklaarde. Uit mijn wens om van hem los te komen ontwikkelde zich een vechtscheiding; helaas maakte het uitspreken van de scheiding door de rechter, op 24 augustus 1995, daar geen eind aan.

Het conflict werd nog schrijnender door het feit dat Olaf uitgerekend in deze periode contact met mijn adoptiemoeder zocht en achter mijn rug om allerlei negatieve dingen over me vertelde. Soms had ik zelfs de indruk dat ze hem eerder geloofde dan mij en dat de twee overtuigde partijgenoten uit de voormalige DDR regelrecht tegen me samenspanden.

Om de strijd met mijn ex-man niet verder te laten escaleren had ik met bezwaard gemoed ingestemd met het in een rapport aangeraden compromis om elk van de ouders een kind toe te wijzen. Dus verhuisde ik met Julia naar een appartementje vlak bij mijn werk in het ziekenhuis. Benni bleef bij Olaf, dus kon ik hem alleen zien op binnen de omgangsregeling vastgestelde tijden. Aan de afspraak tussen ons als ouders om, wanneer de kinderen daar behoefte aan hadden, de strenge omgangsregeling wat te versoepelen, wat voor mij een voorwaarde was geweest om ermee in te stemmen, voelde mijn ex zich al snel niet meer gehouden. Ik mocht Benni dus nog maar om het weekend zien, en ik had het gevoel dat Olaf mijn zoon op oneigenlijke wijze van me af had genomen.

Dat mijn kinderen nu van elkaar gescheiden waren ging mijn krachten te boven. Daarmee ondergingen ze hetzelfde lot als Mirko en ik. Mijn hart brak als ik hun verdriet in dat van mij weerspiegeld zag. Zonder succes probeerde ik mijn frustratie uit te leven op speelautomaten, die ik voerde met mijn deel van het huishoudgeld. Door de scheiding had ik mijn baan op de afdeling neurologie van het Wilhelm Griesingerziekenhuis in Berlijn-Biesdorf weer op moeten geven, omdat de echtscheidingsrechter van mening was geweest dat de zorg voor kinderen niet samenging met ploegendienst. In mijn collega’s verloor ik een gemeenschap die me houvast en een gevoel van saamhorigheid had gegeven.

Na mijn overstap naar de particuliere ziekenverzorging ondervond ik persoonlijk de sociale kilte die de nieuwe markteconomie met zich mee had gebracht. Achttien tot twintig patiënten, inclusief reistijd, moest je als verpleegkundige op een achturige werkdag verzorgen. De behandeling van patiënten werd voornamelijk beoordeeld op wat ze opleverde. Er was geen tijd voor een praatje of om dieper in te gaan op iemands medische achtergrond. Het was lopendebandwerk. Veel erger kon het niet worden.

Soms heeft een mens dit soort grenservaringen nodig. Toen ik in april 1996 een plotselinge hartritmestoring alleen dankzij een op het laatste moment ingebrachte pacemaker overleefde, zag ik eindelijk in dat ik mijn lethargie moest doorbreken. Eerst moest ik de relatie met mijn beide moeders helder krijgen; ondanks teleurstellingen aan beide kanten had ik nog altijd contact met mijn adoptiemoeder. Ik wilde er eigenlijk een streep onder zetten, maar in die tijd bedelde ze gewoonweg om mijn gunst, waarschijnlijk omdat ze sinds de dood van haar man heel erg eenzaam was. Uitgerekend op Moederdag, toen ze in het ziekenhuis bij me op bezoek kwam, sprak ze de woorden uit waar ik zo lang op had moeten wachten.

‘Katrin,’ zei ze smekend, ‘je moet het me vergeven als ik me verkeerd heb gedragen!’ Ze zat helemaal te trillen.

Ze had het contact met Olaf verbroken sinds mijn ex zich tijdens een gezamenlijk etentje blijkbaar behoorlijk had misdragen. ‘Op de een of andere manier heb ik de indruk dat Olaf je regelrecht tot zijn vijand heeft verklaard,’ zei ze en daarmee bevestigde ze mijn vermoeden. Voor het eerst in lange tijd voelde ik me door haar begrepen, wat me milder stemde. Als ik vanaf dat moment door ziekte of werk hulp nodig had, kwam ze hoogstpersoonlijk naar Berlijn om me op doortastende wijze te helpen.

Moeder en ik besloten om het nog een keer met elkaar te proberen, en onze relatie ontspande inderdaad. Ze zette haar eigen gevoeligheden opzij en interesseerde zich oprecht voor me. Ik zag in dat de kilte die ik van vroeger van haar kende geen karaktertrek was, maar eerder de uitdrukking van een zichzelf opgelegde discipline. Voor het eerst voelde ik oprechte in plaats van verplichte dankbaarheid. Ineens was er die harmonie tussen ons waar ik altijd naar had verlangd.

De toenadering tot mijn moeder was des te belangrijker voor me omdat het in die tijd tot een breuk met mijn biologische moeder kwam. Weer voelde ik die pendelbeweging tussen mijn twee moeders. Ik had me voorgenomen om eindelijk ook op zoek te gaan naar mijn biologische vader en vroeg mama naar hem, maar ze zei kortaf: ‘Die is dood.’

Instinctief voelde ik dat dat niet de waarheid was. Een tijdje later bezorgde mama me zonder een woord van verontschuldiging via mijn halfzusje het adres van mijn vader, maar met dat gebaar bereikte ze niet dat ik me met haar gedrag verzoende. Ik voelde me misleid en gekwetst. Het deed me pijn dat ze de man verloochende die me had verwekt. En dat ze mijn wens om hem te leren kennen in haar eerste reactie harteloos had genegeerd. Gedurende een periode van ruim tien jaar zou ons met veel moeite opgebouwde contact hierdoor stil komen te liggen.

Mijn biologische vader antwoordde ongeïnteresseerd en afwijzend op mijn brief, waar ik een foto van mezelf en de kinderen bij had gevoegd. Hij gaf me te verstaan dat de kwestie voor hem was afgedaan. Hij had nu zijn eigen gezin en had met zijn alimentatiebetalingen tot het moment van adoptie aan zijn vaderplichten voldaan. Punt.

Dat was opnieuw een klap in mijn gezicht, en er was niemand met wie ik mijn verdriet, mijn woede, mijn hulpeloosheid kon delen. Ik voelde me een gebruiksvoorwerp dat al lang geleden was afbetaald. Terwijl ik toch helemaal geen eisen had gesteld aan mijn biologische vader. Ik wilde alleen maar weten hoe hij eruitzag, of we op elkaar leken, wat hij dacht, wat hij voelde, wat hij voor iemand was. Hij moest de kans krijgen om zijn dochter en kleinkinderen te leren kennen. Maar daarvan is het helaas niet gekomen. Ik heb mijn vader nooit ontmoet.

Tot overmaat van ramp bereikte de strijd met Olaf in de zomer van 1997 zijn droeve hoogtepunt. Toen Benni volgens afspraak bij mij op bezoek was zag ik dat hij een paar blauwe plekken op zijn bips had. Eerst dacht ik dat hij misschien was uitgegleden in de badkuip. Maar toen ik hem ernaar vroeg, vertelde mijn zoontje dat zijn papa hem had geslagen – met een zogenaamde Peruaanse knots, een nogal gemeen instrument, naar later bleek. ‘Ik ben eergisteren stout geweest,’ zei het jochie schuldbewust.

Ik kreeg het warm en koud tegelijk en maakte mezelf hevige verwijten: waarom had ik niet harder voor mijn zoon geknokt en hem voor lichamelijk geweld behoed? Nu begreep ik waarom het jochie het afgelopen jaar zo vaak ziek was geweest, want dan mocht hij naar mij toe om verzorgd te worden: op die manier ontkwam hij aan de willekeur van zijn kennelijk nogal opvliegende vader.

De kinderarts bevestigde Olafs gewelddadige gedrag jegens zijn zoon in een medisch rapport. Met haar rapport en de hulp van een bekwame advocate kreeg ik in juni 1997 de volledige voogdij over Benjamin. Eindelijk had ik nu allebei mijn kinderen. Maar wat ik nog veel belangrijker vond: voor het eerst in mijn leven had ik zelfstandig een besluit genomen en niet slechts werkeloos toegekeken terwijl anderen over mijn hoofd heen voor me beslisten. Deze keer had ik me niet neergelegd bij zogenaamd dwingende omstandigheden en noodoplossingen, maar zelf het initiatief genomen. Ik stond op het punt om de overstap van passief naar actief te maken.