22
Een kansrijke kandidaat voor deze rol belandde met enige vertraging in het gezelschap van briefschrijvers. Olaf, vijf jaar ouder dan ik, had mijn vraag in de Armeerundschau pas een paar maanden na verschijning onder ogen gekregen. Hij antwoordde per ommegaande, geheel in de lijn van de partij maar op aangenaam informele toon. ‘Ik zou het toejuichen,’ vond hij als officier, ‘wanneer jij als vrouw in dienst van het leger zou treden.’ Ook al was het thema voor mij op dat moment allang afgehandeld, ik voelde me door hem begrepen en gesteund.
Maar het meest onweerstaanbare aan mijn nieuwe penvriendschap was het adres op de envelop. Als nieuwbakken luitenant was Olaf gestationeerd in Prora, in een regiment binnen het militaire transportwezen. Hij woonde in het nabijgelegen Binz, de bekende badplaats op het Oostzee-eiland Rügen. Hij had de officiële opleiding van de NVA in Löbau nog maar net afgerond, en was als politiek officier verantwoordelijk voor de levensbeschouwelijke scholing van de reservisten. Alleen al zijn standplaats klonk, zonder dat ik die verder kende, fantastisch, naar zee, weidsheid en strandvakantie. Een grotere afstand tot mijn geboortestad was binnen onze kleine, overzichtelijke republiek nauwelijks denkbaar.
Olaf op zijn beurt leek ook wel wat in mij te zien, en al snel schreven we elkaar iedere dag. Aangezien zijn ouders ook in Thüringen woonden, in Arnstadt om precies te zijn, stelde hij voor om tijdens zijn verlof in zijn geboortestreek bij me op bezoek te komen. Moeder, die ik wel op de hoogte moest stellen, vond het zelfs goed dat hij ’s middags met ons mee zou eten. Daarmee was een nieuwe hotelkamerervaring meteen van de baan.
De eerste indruk toen ik mijn gast van het perron afhaalde temperde mijn verwachtingen wel een beetje. Hoewel Olaf met zijn één meter drieëntachtig en zijn brede schouders een imposante verschijning was, dacht ik toen ik hem zag spontaan: je kunt beter schrijven dan dat je eruitziet. Dit wordt geen liefde op het eerste gezicht.
De drieëntwintigjarige officier droeg geen uniform, maar was in zijn obligate VEB-jeans, beige T-shirt en afgetrapte sandalen nogal informeel gekleed. In zijn hand had hij een boeket pioenrozen, die hij blijkbaar nog snel even in de tuin van zijn ouders had geplukt. Hij had kort donkerbruin haar en bruine ogen, een littekentje bij zijn wenkbrauw gaf zijn gezicht iets sympathieks. Zijn benen waren ietwat krom en daardoor liep hij ook een beetje scheef; later vertelde hij me dat hij een chronisch probleem aan zijn meniscus had. Ik bespeurde een lichte teleurstelling bij mezelf toen we in de tram onderweg naar mijn huis wat over koetjes en kalfjes babbelden. Maar mijn realiteitsbesef zei me dat een fantasiebeeld zoals dat bij het briefschrijven ontstaat, doorgaans niet overeenkomt met de werkelijkheid. Mijn wensbeeld werd teruggebracht tot de reële tegenhanger.
Thuis zaten mijn ouders de gast al op te wachten. Moeder overtrof zichzelf in hartelijkheid, vader was zoals gewoonlijk vriendelijk maar afstandelijk. Mij bleef zoals altijd de rol van huisvrouw voorbehouden. Terwijl moeder zichzelf in haar keukenschort van de destijds veelgebruikte DDR-kunststofvezel Dederon als vlijtige huisvrouw presenteerde en de bereiding van haar preischotel (die ik overigens haatte) voor zichzelf claimde, mocht ik groente snijden, afwassen en de tafel dekken. Vader, in zijn onverwoestbare klusoutfit, was ondertussen druk bezig om een gesprek met Olaf op gang te brengen door hem van alles over zijn militaire dienst te vragen. Maar met uitspraken die geheimhoudingsvoorschriften konden raken bleef de officier duidelijk terughoudend.
Zonder ook maar de indruk te wekken dat hij zich daar ongemakkelijk bij voelde, zat hij onderuitgezakt op de hoekbank aan de keukentafel en keek passief en genietend toe toen ik de soepborden vulde. ‘Ik hou wel van stevige kost,’ merkte hij bij wijze van compliment aan moeders kookkunsten op. Maar achter zijn rug om rolde zelfs het onderwerp van zijn lof met haar ogen vanwege die machohouding. Ik voelde dat moeders aanvankelijke sympathie voor hem in rap tempo slonk.
Dat maakte in mij juist de rebel wakker. Olafs mannelijke dominantie trok me aan. Maar niet de manier waarop hij die wilde uiten zodra we uit het zicht van mijn ouders waren. Toen ik hem in de badkamer wilde laten zien waar hij zijn handen kon wassen, drukte hij zich van achteren zo onaangenaam dicht tegen me aan dat ik hem vastberaden tot de orde riep: ‘Laat dat, dat wil ik niet!’ Helaas zonder blijvend effect. Mijn ouders hadden ons na het eten nog maar net alleen gelaten in de woonkamer of Olaf begon me op de bank weer op mijn huid te zitten en bedelde, duidelijk in opgewonden staat, om een kus. Ondanks mijn afwijzing bleef hij me lastigvallen.
Daarmee had hij zijn charme en zijn kansen bij mij voorlopig verspeeld. Ik voelde opeens alleen nog maar walging, voelde me gekleineerd en misbruikt. Hoe vernederend ik zijn avances destijds vond, laat zich aflezen aan het feit dat ik zelfs nu nog situaties vermijd waarin ik op een bank moet zitten naast een man die ik niet vertrouw. Maar die avond was ik vooral opgelucht toen mijn opdringerige gast weer naar zijn ouders in Arnstadt vertrok. Bij het afscheid nodigde hij me weliswaar uit voor een tegenbezoek bij hem thuis in Binz, maar voorlopig had ik mijn buik vol van hem en had ik vooral behoefte aan afstand.
Toch bood deze man mij de kans om onder de benauwdheid van ons gezin uit te komen, en dat vooruitzicht wilde ik nog niet helemaal opgeven. Daarom bleef ik ook na zijn bezoek met hem corresponderen. Toen ik bekende hoe ongemakkelijk ik me onder zijn opdringerige gedrag had gevoeld, toonde Olaf wel degelijk begrip en gaf hij toe dat hij zich had misdragen. Tegelijkertijd vertelde hij vol enthousiasme hoe gecharmeerd hij van me was en hoe geweldig hij me vond, en zijn charmeoffensief deed mijn innerlijke verzet smelten. Hoe negatiever mijn moeder zich over mijn vrijer uitliet, hoe warmer mijn gevoelens voor hem werden. Het beviel me wel dat hij zich niet zo snel uit het veld liet slaan. Aanvankelijk had ik waarschijnlijk gehoopt dat deze kordate kandidaat haar goedkeuring zou kunnen wegdragen. Nu begon in mijn ogen juist het feit dat ze hem niet mocht in zijn voordeel te spreken, en ook dat hij me bijstond in mijn strijd tegen haar.
Toen hij me opnieuw uitnodigde om naar Binz te komen sloeg ik dat in eerste instantie af, waarop hij in koppig zwijgen verviel. Terwijl ik daar deze keer toch echt een goede reden voor had. Op een avond in juli 1985 was ik aan de bar van de jeugdclub in gesprek geraakt met een jongeman die ook bij het team van de jeugdclub hoorde. Van de andere leden wist ik dat hij voor de Stasi werkte. Dat wekte mijn nieuwsgierigheid. Via hem hoopte ik een rechtstreeks kijkje in de keuken van dat legendarische apparaat te krijgen. Hij wilde me echter geen antwoord op mijn vragen geven, bleef verlegen om de hete brij heen draaien en hield zich de rest van de avond op de vlakte. Dat irriteerde me, aangezien ik me met de beste wil van de wereld niet kon voorstellen dat een dienaar van onze republiek iets te verbergen had.
Het gesprek kwam abrupt ten einde toen ik terloops een blik op de klok wierp. Uiterlijk om middernacht moest ik thuis zijn – al was ik sinds kort meerderjarig. Bij de tramhalte tegenover het Haus der Kulturen stond, heel vervelend, de tram al klaar voor vertrek. Ik stormde naar buiten – en viel recht voor de ingang languit van de trap. Ik smakte op straat, terwijl de tram zich al in beweging zette. Ik probeerde overeind te komen, maar het deed ontzettend pijn. Mijn knieën bloedden en ook mijn handen waren geschaafd. Een stekende pijn in mijn enkel zorgde er bovendien voor dat ik niet op mijn voet kon staan. Achteraf bleek dat ik bij mijn val de banden boven mijn enkel had gescheurd.
Met moeite strompelde ik naar de tramhalte en liet me, toen de volgende tram kwam, uitgeput op een stoel vallen. De overstap op de bus naar Langenberg bezorgde me eveneens helse pijnen, en het laatste stuk naar huis kon ik alleen afleggen door me langzaam zijwaarts door de steile straat omhoog te werken, om mijn gewricht niet al te erg te belasten.
De hele tijd was er maar één vraag die me kwelde: zou ik problemen krijgen omdat ik een uur te laat thuis was? Zo geruisloos mogelijk hinkte ik door de kelderingang naar binnen en zocht in de waskeuken naar een oude teil om in mijn kamer mijn gewonde been omhoog te kunnen leggen. Het duurde niet lang of mijn moeder kwam mijn kamer in gestormd om luidkeels haar beklag te doen over mijn late thuiskomst. Gelukkig vormde mijn blessure een plausibele verklaring, waar ze genoegen mee nam. Om de toestand van mijn been maakte ze zich overigens geen zorgen. Weer was het mijn vader die de volgende ochtend met mij naar het ziekenhuis reed. Met gips om mijn voet kwam ik er weer uit.
Het gips gaf me een min of meer welkom excuus om Olafs avances vooralsnog af te wijzen. Hij hoefde immers niet te weten dat ik mezelf wel in staat achtte om een uitnodiging voor een tripje naar Berlijn aan te nemen. Mijn nicht Diana, de dochter van mijn moeders broer, had me tijdens haar jaarlijkse bezoek aan Gera uitgenodigd om haar tijdens haar collegevrije periode in de hoofdstad van de DDR op te komen zoeken. Die kans liet ik me ook door een voet in het gips niet ontnemen.
Berlijn stond voor mij symbool voor de grote wijde wereld. De Alexanderplatz leek voor een provinciaaltje als ik een immense markt van mogelijkheden. Ontelbare mensen flaneerden over het plein, waar als een symbool van de kosmopolitische tijdgeest de grote wereldklok boven alles uitstak. Overal zag ik buitenlandse gezichten, zelfs mensen uit Azië en Afrika, en het voelde alsof ik me in het centrum van een echte metropool bevond. Alles was veel wereldser en ruimdenkender dan thuis in Gera. Zelfs de zomerkleding van de voorbijgangers leek me moderner en eleganter. Maar wat me daar vooral beviel, was dat niemand me kende en niemand me bevooroordeeld tegemoet trad. De anonimiteit van de grote stad, voor velen juist reden tot klagen, had op mij een fascinerend effect.
Mijn zeven jaar oudere nicht bekommerde zich op hartverwarmende wijze om me. Ze leerde me hoe je met felle kleuren en een speciale knooptechniek bonte patronen op witte T-shirts kon batikken. Met een paar handelingen wist ze kunstige accessoires te vervaardigen die ik enorm chic en modieus vond. In het begin voelde ik me niet zeker genoeg om haar te helpen, omdat ik sinds mijn jaren in het kindertehuis behalve op school nooit meer iets creatiefs had gedaan. Maar toen ik het eenmaal onder de knie had, begon ik steeds meer plezier te krijgen in deze vorm van handvaardigheid.
Diana had een trefzeker gevoel voor stijl en een zelfbewuste smaak op het gebied van mode; het soort vrouw dus dat er zelfs gehuld in een jutezak nog oogverblindend uitzag. Vergeleken bij haar grootsteedse verschijning voelde ik me een grijze plattelandsmuis. Ze was slank, elegant en sportief, speelde uitstekend tennis, had halflang donkerbruin haar en een innemende persoonlijkheid. Ze had haar studie economie in Dresden met succes afgerond en woonde nu met haar eveneens zeer sympathieke levenspartner en hun pasgeboren zoon in een tweekamerwoning in een oud pand in de Oost-Berlijnse wijk Friedrichshain.
Mijn adoptiemoeder had haar bewondering voor alles wat Diana ondernam nooit onder stoelen of banken gestoken. Ik had altijd de indruk dat mijn moeder graag zelf zo’n dochter had willen hebben en meer vertrouwen in haar nichtje had dan in mij. Als ze toch eens een keer uit de grond van haar hart trots op me zou zijn, had ik weleens gedacht. Toch mocht en bewonderde ik Diana enorm, en onze relatie was nooit vertroebeld door afgunst. Alleen al het grote leeftijdsverschil verhinderde iedere rechtstreekse vorm van rivaliteit. Voor mij was ze eerder een oudere zus, een soort plaatsvervangster voor mijn eigen broer, die ik nog altijd miste.
Ik benutte mijn verblijf in de hoofdstad van de DDR meteen maar voor een nogal stoutmoedig plan: al voordat ik op reis ging had ik aankomend arts Tommi, die weer in zijn geboortestad woonde, geschreven en hem gevraagd of we iets af konden spreken. Ik had de behoefte om met hem en dat wat er tussen ons gebeurd was in het reine te komen.
Tommi leek verrast om nog iets van me te horen, maar stemde in met een ontmoeting en zou bij de wereldklok op me wachten. Hij had geen militair kapsel meer. Hij zou binnen afzienbare tijd met zijn studie medicijnen beginnen, en maakte een veel minder gespannen indruk dan tijdens onze eerste ontmoeting.
Als een doorgewinterde grotestadsbewoner nodigde hij me uit voor een kleine excursie in de kogelronde koepel van de televisietoren, die als symbool van onze republiek boven de Alexanderplatz uittorende. Nog nooit had ik de wereld op die manier van bovenaf kunnen bekijken. Nu pas kreeg ik een idee van de uitgestrektheid van Berlijn. Dat dwars door deze stad een barrière liep die twee compleet verschillende werelden van elkaar scheidde was vanaf deze hoogte niet te zien. In vogelperspectief zag je geen verschil tussen Oost en West.
Terug op de grond praatten we het in een cafeetje in de Rathauspassage bij een kop koffie uit. ‘Als ik had geweten dat het voor jou de eerste keer was,’ gaf Tommi toe, ‘dan had ik wel meer rekening met je gehouden.’ Uit zijn nogal aarzelende schuldbekentenis klonk begrip voor mijn gevoelens. Ik was blij dat we na de irritaties die tussen ons in stonden de draad weer hadden opgepakt en had de indruk dat de vervelende nasmaak van onze eerste ontmoeting was verdwenen. Door mijn onzekerheid serieus te nemen, leverde Tommi een aanzienlijke bijdrage aan de redding van de eer van de diersoort man, die ik tot dan toe vooral als opdringerig en egocentrisch had ervaren.