25

 

 

Ons huwelijksleven begon in een vakantiehuis van de NVA in het kuuroord Bad Elster. Hier kon Olaf snel herstellen van de naweeën van het bruiloftsfeest, want in plaats van eau de vie kreeg hij daar geneeskrachtig water te drinken. De vredige omgeving van het bosrijke Vogtland deed ons goed, en het lukte ons om de ontspannen vertrouwdheid te hervinden die we in de periode dat we elkaar leerden kennen zo op prijs hadden gesteld. Ieder vriendelijk gebaar, ieder lief bedoeld woord van hem zoog ik op als een uitgedroogde spons.

De harmonie hield stand tot we in het kuuroord een ander jong stel ontmoetten, dat hun eerste kindje al verwachtte. Dat weerhield de aanstaande vader er niet van mij met complimenten te overladen, wat Olafs jaloezie meteen weer aanwakkerde. Maar een serieus gevaar voor de huiselijke vrede waren zijn vermanende verwijten niet. Tenslotte hadden we belangrijker zaken aan ons hoofd: ons toekomstig gezin moest gezegend worden met op z’n minst twee, drie kinderen.

Des te ontnuchterender was de ontdekking die ik drie weken na onze wittebroodsweken in het kuuroord deed, toen ik voor een korte vakantie in onze toekomstige echtelijke woning op Rügen was. Terwijl Olaf aan het werk was bij zijn eenheid in Prora, neusde ik uit verveling in zijn bescheiden boekencollectie, die hij in een massief eikenhouten kast, een familie-erfstuk, had uitgestald. Daarbij viel een titel op de grond. Sonjas Rapport stond op de omslag van het boek, dat haastig tussen de andere boeken leek te zijn geschoven. Er stak een vel papier tussen de bladzijden uit, waarop ‘voorlopig toelatingsbewijs’ stond.

Ik hoefde niet lang na te denken en stormde de woning uit naar het dichtstbijzijnde warenhuis, waar ik met een munttelefoon mijn man opbelde. Tot mijn ergernis merkte ik dat mijn stem hoger, harder en scheller klonk dan normaal toen ik in de hoorn riep: ‘Sta je er eigenlijk weleens bij stil dat we nog maar net getrouwd zijn? Vind je niet dat zo’n huwelijk een basis van vertrouwen moet hebben?’

Olaf, die waarschijnlijk geen idee had waar ik het over had, stelde een verhelderend gesprek uit tot de avond. Achteraf begrijp ik dat hij als officier voorzichtig moest zijn met telefoongesprekken met het diensttoestel.

Toen hij thuiskwam van zijn werk zat ik hem op de rode bank met over elkaar geslagen armen op te wachten en probeerde met moeite mijn woede in toom te houden. Wat was er aan de hand? Wat was er mis mee dat Olaf een universitaire studie wilde gaan doen?

Mijn ergernis kwam voort uit de bijzondere details van de toelatingseisen. Wanneer een officier in het kader van zijn militaire opleiding een academische loopbaan ambieerde, nam de staat de aspirant uiterst kritisch onder de loep. Het was natuurlijk niet de bedoeling dat de zwaar gesubsidieerde studieplekken vergeven werden aan potentiële republiekvluchtelingen of zelfs spionnen die hun kennis aan de klassenvijand door zouden brieven.

Om een zo betrouwbaar mogelijke indruk te maken was het voor de studiekandidaten die met gevoelige veiligheidsinformatie in aanraking kwamen raadzaam om een smetteloze levenswandel te hebben. Vrijgezelle aanvragers werden in dat opzicht als twijfelachtige rekruten beschouwd. Een gebonden bestaan echter, zo calculeerde de staat, verleende de afgestudeerde niet alleen de nodige stabiliteit, maar ook een extra reden om naar het vaderland terug te keren.

Met andere woorden: een vrouw thuis gold in zekere zin als onderpand voor je trouw aan de republiek. In Olafs geval was ik dus het onderpand dat hem zijn studie mogelijk moest maken. Terwijl ik gebukt ging onder schuldgevoelens omdat ik me afvroeg of ik wel genoeg van mijn echtgenoot hield, had het toelatingsbewijs in mij de verdenking gewekt dat er bij zijn besluit om met mij te trouwen berekening in het spel kon zijn geweest. Was ons boterbriefje niet meer dan zijn entreekaartje voor de universiteit?

Olaf was nog niet binnen of ik hield het document onder zijn neus met de vraag: ‘Wat heeft dít eigenlijk te betekenen?’

‘Dat is alleen nog maar het toelatingsbewijs. En het begint op z’n vroegst volgend jaar herfst. Tot die tijd moet ik nog een paar tests afleggen. Meer mag ik niet over die studie vertellen,’ zei hij in een poging tot relativeren.

‘Waarom heb je mij daar eigenlijk nooit iets over verteld?’ drong ik aan.

‘Omdat ik bang was dat je dan niet meer van me zou houden,’ verdedigde hij zichzelf beteuterd.

Maar met die uitleg kon hij mijn woede niet wegnemen. Het maakte me razend dat mijn echtgenoot zijn leven uitstippelde zonder mij daarin te kennen. Straks zat ik in m’n eentje de hele week in onze toekomstige woning op hem te wachten, terwijl hij als student onder de hoede van de buitenlandse inlichtingendienst bij me weg werd gehouden. Uit een gesprek met de vrouw van een regimentskameraad van Olaf, die het grootste deel van de tijd een langeafstandsrelatie met haar man onderhield, had ik opgemaakt hoe belastend zo’n gedwongen scheiding voor je relatie kon zijn. Was dat wat me binnenkort te wachten stond? Huisvrouw en onbestorven weduwe van een man die een ondoorzichtig leven leidde?

En wat zou er gebeuren als Olaf na vier jaar klaar was met zijn studie? Ik vroeg het hem.

Hij bekende dat na zijn studie een baan als geheim agent in het kapitalistische buitenland denkbaar was, oftewel spionage. Details mocht hij me echter niet geven.

‘Dus dat betekent,’ constateerde ik, ‘dat je ergens in het buitenland zult zijn en dat ik geen idee heb wat je doet, waar je bent en wanneer je terugkomt? Is dat het?’ Onze plannen om samen een gezin te stichten leken in rook op te gaan. Hoe dan ook zou ik het grootste deel van de tijd alleen met de kinderen zijn. Hoe ik het ook wendde of keerde, ik was bang dat ik in dit spelletje aan het kortste eind zou trekken. Daarom zei ik, misschien iets heftiger dan normaal: ‘Van mij mag je aan die studie beginnen, maar dan maak ik rechtsomkeert en verdwijn uit je leven!’

Dat dreigement had zeker effect op Olaf. Hij smeekte me om op z’n minst eerst de geschiktheidstest nog te mogen doen. Maar ik voelde dat ik zijn toekomstplannen aan het wankelen had gebracht.

Alleen al de toelatingstest voor de studiekandidaten was in dichte nevelen van geheimhouding gehuld. Olaf beweerde zelfs dat ze een blinddoek om moesten doen om de plek waar het examen plaatsvond, een bunker in de buurt van Strausberg, later niet te kunnen herkennen.

Hij slaagde voor de test, maar mijn interventie was niet tevergeefs geweest. Tijdens het afsluitende toelatingsgesprek, zo vertelde mijn man toen hij terug was, had hij gezegd dat hij zich om persoonlijke redenen terug wilde trekken. Zijn superieuren hadden hem daarop regelrecht in de tang genomen en zelfs van hem geëist dat hij zou scheiden, dat beweerde Olaf althans. Maar hij had alle pogingen om hem op andere gedachten te brengen weten te weerstaan en zelfs als een ware Romeo verkondigd dat hij te veel van me hield om met die studie ons huwelijk op het spel te zetten.

Ik smolt. Mijn verzet leek effect te hebben gesorteerd. Maar nu ik onverwacht had gekregen wat ik wilde kwamen de twijfels: had ik niet te heftig gereageerd en door mijn egoïsme Olafs carrière verwoest?

Helaas had zijn concessie niet meteen een positief effect op de communicatie binnen ons huwelijk. Bij mijn volgende bezoek in Binz trof ik een complete blank eiken slaapkamerinrichting aan. Zonder overleg had mijn man een deel van ons trouwkrediet naar de meubelzaak gebracht en iets uitgezocht wat geen enkel raakvlak met mijn smaak had. En dat niet alleen: bij toeval ontdekte ik op de kast een met donkerbruin velours beklede kinderwagen, die Olaf van een buurvrouw had gekregen. Mij was niets gevraagd. Bovendien was ik nog niet eens zwanger.

Olafs eigengereide handelen deed me aan onze verstandhouding twijfelen. Maar toch: ik mocht het in geen geval opgeven, ik wilde immers bewijzen dat ik verantwoordelijke beslissingen kon nemen en niet meteen bij het minste of geringste probleem de benen nam. Vooral voor mijn ouders wilde ik geen mislukkeling zijn.

Mijn zwangerschap in het voorjaar van 1987 gaf me nieuwe hoop – die helaas van korte duur was. Tijdens een visite met de chef-arts in het ziekenhuis gleed ik uit op het gladgeboende linoleum en landde hard op mijn stuitje. Op de echo waren in eerste instantie geen nadelige gevolgen voor de baby te zien, maar later was het hartje niet meer te horen en in juni kreeg ik een miskraam. Het afscheid deed pijn als de dood van een familielid. Mijn verdriet loste op in tranen. Mijn moeder was in die periode mijn steun en toeverlaat, ze wist immers uit eigen droeve ervaring wat een vrouw voelde die van haar blijde verwachting was beroofd.

Alleen mijn echtgenoot vertelde ik niets. We hadden afgesproken dat ik hem zou bellen als er iets zou zijn, maar ik deed het niet. Ik wilde mijn verdriet liever persoonlijk met hem bespreken. Zodra ik uit het ziekenhuis was ontslagen nam ik de trein naar Rügen. Maar ook daar lukte het ons niet om een diepgaand gesprek met elkaar te voeren om het verlies van de baby samen te verwerken. Nooit had iemand me geleerd om over zorgen en verdriet te praten, en ook Olaf verwerkte zijn problemen liever in z’n eentje. Ik hoopte dat we, als we eenmaal onder één dak zouden leven, beter en opener zouden communiceren.

Toen ik in de zomer van 1987 de verpleegstersopleiding in Gera met een tien voor praktijk en een zeven voor theorie had afgesloten, mocht ik mezelf eindelijk als vrije vrouw beschouwen. Nu ik getrouwd was, was ik vrijgesteld van de verplichting om na het examen nog drie jaar in de opleidingskliniek te blijven werken. Eindelijk mocht ik mijn geboortestad eens en voor altijd de rug toekeren. De vermoeiende weekendtripjes naar de Oostzee waren verleden tijd, evenals het beschermde jongemeisjesleven bij mijn ouders. Nu voelde ik me echt vrij, klaar voor een volgende levensfase. De nieuwe tweekamerwoning waar we als echtpaar recht op hadden maakte de stap nog makkelijker voor me. Nu hoefde ik eindelijk niet langer het gevoel te hebben dat ik in Olafs vrijgezellenappartement op bezoek was.

In augustus 1987 reden we in zijn Trabant, die hij – ook weer zonder met mij te overleggen – tweedehands had gekocht, naar Gera om een streep onder mijn jeugd te zetten. Veelzeggend genoeg waren mijn adoptieouders niet thuis toen ik met mijn schamele bezittingen mijn plaatsvervangende ouderlijk huis verliet. Alleen voor mijn verhuizing hadden ze hun zomervakantie niet willen uitstellen. Het maakte me woedend dat mijn ouders me zo duidelijk ontliepen; als een dienstmeisje moest ik het lege huis verlaten, een waardig afscheid was me niet eens gegund.

Ik voelde me dus vooral opgelucht toen de voordeur, waar zoveel leed achter schuilging, een laatste keer achter me in het slot viel. Maar toch deed het me pijn, en dan vooral het afscheid van mijn broer Sören, voor wie ik zo lang had gezorgd en die me daarbij dierbaarder was geworden dan wie ook. Na Mirko raakte ik nu ook het directe contact met mijn tweede broer kwijt.