21

 

 

Toen ik in de herfst van 1984 klaar was met de Oberschule en naar de naar de gevallen president van Chili benoemde Dr. Salvador Allende-opleiding voor verpleegkundigen kon, dacht ik met mijn zeventien jaar mijn jeugd definitief achter me te hebben gelaten. Ik was geen scholier meer en ook niet meer alleen de dochter van de lerares. De beroepsopleiding gaf me de kans om vol zelfvertrouwen een nieuwe identiteit te vinden die niet al van tevoren was vastgelegd aan de hand van het een of andere rollenpatroon. Toch gaf ze me niet de gehoopte vrijheid. In tegenstelling tot de meesten van mijn medeleerlingen mocht ik niet in het bij de opleiding horende internaat gaan wonen, aangezien mijn ouders een eigen huis hadden en ik daarom geen aanspraak kon maken op een plekje.

Dus bleef mijn dagelijkse leven grotendeels bij het oude, en natuurlijk hield ik ook mijn eigen kamer. Ik kon mijn broertje Sören dan wel niet meer van de opvang afhalen – wat ook niet meer hoefde, hij was oud genoeg om zelf naar huis te lopen en ’s morgens nam moeder hem mee als ze naar haar werk ging – maar als het maar even ging moest ik het huishouden doen. Ik bleef dus onder het gezag van mijn ouders staan. Van mijn eerste eigen inkomen, een studiefinanciering van niet minder dan tweehonderd mark, moest ik de helft in de huishoudkas doen. Pas toen mijn vader zei dat alleen mijn busabonnement al twaalf mark per maand kostte, bracht moeder mijn kostgeld terug naar vijftig mark in de maand. De rest van mijn salaris besteedde ik behalve aan persoonlijke verzorging, kleding en studiemateriaal sinds kort ook aan sigaretten van het merk Club, die zo elegant lang waren.

Maar door mijn nieuwe rooster bleef er nog maar weinig tijd over om thuis ingezet te worden. Ik werkte steeds twee weken in ploegendienst in het ziekenhuis en ging dan weer twee weken naar school. Als ik vrij was probeerde ik zoveel mogelijk afstand van huis te nemen. Twee keer in de week reed ik op mijn blauwe vouwfiets de vijf kilometer naar mijn grootouders in Bad Köstritz. Het was een van de weinige plekken waar ik me geborgen voelde en met rust werd gelaten. Er was altijd wel iemand die wilde luisteren naar mijn eindeloze strubbelingen met mijn adoptiemoeder, ook al was het antwoord altijd hetzelfde: ‘Zo is Christel nu eenmaal.’

Twee avonden per week ging ik naar zwemtraining in het overdekte zwembad van het Wismut-Kombinat, waar de vader van mijn buurmeisje Sabine werkte. Tegen deze vorm van vrijetijdsbesteding kon mijn moeder, die zelf gediplomeerd sportlerares was, niets inbrengen, en ik was dankbaar voor ieder moment voor mezelf. Doordat ik zelf over bescheiden financiële middelen beschikte, waagde ik me op initiatief van een andere leerling-verpleegkundige zelfs af en toe in de jeugdclub, die zich in het Haus der Kulturen bevond. Van buiten deed het strakke gebouw aan Honeckers Oost-Berlijnse Palast der Republik denken, maar dan in het klein: dezelfde aparte mix van gewapend beton en getint glas, voor DDR-begrippen het toppunt van architectonische moderniteit. Ook de trendy ingerichte clubruimten binnen waren niet bepaald een plek waar regimecritici zich thuis zouden voelen, zoals heel Gera principieel geen bolwerk van de oppositiebeweging in de DDR was.

Maar hier ontmoette ik jongeren die niet uit Langenberg kwamen of bij mij op school hadden gezeten. Niemand kende me en ik had de kans om onbevooroordeeld benaderd te worden. Helaas waren deze avondlijke uitstapjes me slechts een keer of tien gegund. Mijn ouders gaven me alleen toestemming om ’s avonds uit te gaan als ze me verder niet nodig hadden en ik niet op mijn broertje hoefde te passen. Voordat ik het zelf in de gaten had maakte ik deel uit van het team dat de clubavonden voorbereidde, stond ik achter de bar glazen te vullen of aan het eind van de avond op te ruimen. Als het wat minder druk was ging ik zelfs weleens de dansvloer op, waar gedanst werd op de gebruikelijke mix van een derde West- en twee derde Ostmusik. In deze schemerige clubkelder voelde ik me meer thuis dan waar ook in Gera.

In mijn vrije tijd had ik mijn handen vol aan de levendige correspondentie die mijn ingezonden brief teweeg had gebracht. De omvangrijkste briefwisseling had ik met soldaten die me ondersteunden in de positieve opvatting die ik van ons leger had. Toch was het juist een van de meer sceptische brieven die me tot een intensiever briefcontact verleidde. Of lag het vooral aan de briefschrijver? Ik was meteen onder de indruk van het feit dat hij ook nog muzikant was. Tommi, zoon van een professor uit Berlijn, koesterde de wens om medicijnen te studeren, en voorwaarde voor die studie was drie jaar militaire dienst. Als muzikaal onderlegd mens voegde hij zich slechts met tegenzin in de gezagsverhoudingen, terwijl hij toch alleen maar mensen wilde genezen. Vanuit dat perspectief had ik militaire dienst nog nooit bekeken.

Na een uitvoerige briefwisseling hadden we, aangezien hij verlof had en de gelegenheid zich voordeed, in februari 1985 ons eerste afspraakje, in het Stadthotel in Gera. Tommi, een slanke, redelijk gespierde jongeman met gemillimeterd soldatenkapsel en vlotte kleding, had daar voor die avond een kamer geboekt.

Ondanks het feit dat mijn kennis zich voor het grootste deel beperkte tot abstracte lesstof uit de biologieles of de stadsbibliotheek en mijn moeder me niet eens op mijn eerste ongesteldheid had voorbereid, kon ik zelf wel invullen welke ondubbelzinnige plannen met die gereserveerde kamer waren verbonden. En dat vond ik prima. Ik was zeventienenhalf en wilde in geen geval argeloos en onwetend zijn voor ik mijn mogelijke droomprins tegen het lijf liep. Ik achtte de tijd rijp voor mijn eerste seksuele ervaring – bij voorkeur zonder dat daar meteen een relatie aan vast zat. Voor onze eerste ontmoeting begon ik daarom bij wijze van voorzorgsmaatregel de pil te slikken.

Tijdens een eenvoudig diner en een fles wijn in het hotelrestaurant bevestigde Tommi de sympathieke indruk die ik uit zijn brieven van hem had gekregen. We beklaagden ons tegen elkaar over onze arbeidsverplichtingen.

‘Zodra een meerdere ook maar op afstand in zicht komt moet je met je hand tegen je slaap tikken – als een marionet. Alles is tot in de kleinste details voorgeschreven,’ mopperde mijn gesprekspartner.

‘Dat klinkt bijna zoals bij mij thuis,’ antwoordde ik lachend, om daar serieus aan toe te voegen: ‘Weet je, ik ben het zo beu. Ik wil alleen nog maar weg hier. Wat verlang ik naar de dag dat ik eindelijk weg kan uit dit gat, geloof me maar.’

Tommi vermoedde waar ik op doelde en waarschuwde me: ‘Denk maar niet dat er ook maar iets verbetert als je voor het leger tekent. Je belandt van de ene afhankelijkheidspositie in de andere.’

Na het eten pakte Tommi in zijn hotelkamer zijn westerngitaar en speelde een paar Amerikaanse popliedjes die populair waren in die tijd. Al tijdens onze briefwisseling had ik hem nadrukkelijk gevraagd om mij zijn zangkunsten te laten horen als we elkaar zouden zien. Ik voelde me ietwat gegeneerd maar ook aangenaam geroerd dat hij zijn gitaar speciaal voor mij had meegebracht en ook nog bekende: ‘Dit liedje is speciaal voor jou.’ In de loop van de avond, toen zijn stem al wat hees werd, legde hij het instrument weg en voelde ik zijn handen op mijn heupen.

De volgende ochtend haalde ik hem op bij zijn hotel, om samen met hem in het stadspark langs de Weiße Elster te slenteren. Het was een stralende winterdag en de mensen die door het park flaneerden, genoten van de ongewone warmte van de zon. Ondanks het stralende weer voelde ik me ietwat ontnuchterd. Dus dat was het nu waar mijn klasgenootjes zo geheimzinnig over hadden lopen doen? Persoonlijk had ik onze gymnastische toeren in het hotelbed weinig spectaculair gevonden, en ik had er ook niet veel bij gevoeld. Ik kon niet begrijpen wat de anderen daar nu zo geweldig aan vonden.

Terwijl Tommi en ik hand in hand liepen, leek de man naast me opeens een vreemde voor me. Later benadrukte hij in een brief herhaaldelijk dat ik ons avontuurtje vooral niet met liefde moest verwarren. Hij hoopte dat ik niet verliefd op hem was geworden. In dat opzicht hoefde hij zich geen zorgen te maken. Ik trok een heel andere conclusie uit onze ontmoeting: lichamelijke liefde leek me nietszeggend als er op gevoelsvlak niets speelde. Ondanks die ontnuchtering had ik geen spijt van de ervaring van die nacht. Ik beschouwde mezelf nu als vrouw, volwaardig en rijp. En daarmee gewapend om de man van mijn leven te ontmoeten.