Veertig
Die avond, terwijl het fort zijn voltooiing naderde, aten de beesten weer samen, en deze keer deden ze zich tegoed aan de reusachtige platte voeten van een dier dat Max nooit in zijn geheel had gezien en waarvan hij daarom nu niet wilde eten. Na afloop vielen ze neer van uitputting en omdat ze te veel hadden gegeten, en in een wirwar van armen, benen en lijven gingen ze om het langzaam dovende vuur liggen.
Al snel vielen ze allemaal in slaap, maar Max lag wakker en moest aan apen denken die in één snelle hap werden opgegeten. Hij had sinds hij die ochtend met Katherine op stap was geweest aan weinig anders meer gedacht. In de middag waren er tal van resultaten geboekt – de muren stonden allemaal overeind, de trappen waren aangelegd, de kelder was klaar en overdekt, en de tunnels waarlangs ze bij calamiteiten in alle richtingen konden vluchten waren gegraven – , maar Max was geobsedeerd geraakt door de gedachte dat hij net zo makkelijk opgegeten kon worden als een draagaap, op elk willekeurig moment.
Was Carol tot zoiets in staat? Hij had wel gezien dat hij ineens woedend kon worden, en hij had zich erover verbaasd dat hij tijdens de in scène gezette veldslag bereid was geweest zijn vijanden af te maken. Max had niet bang hoeven zijn dat hij door de andere beesten zou worden opgegeten, want hij had altijd kunnen rekenen op de bescherming van Carol, maar als Carol zelf nu eens zou besluiten om hem op te eten, hem met huid en haar te verzwelgen, waardoor zou hij zich dan laten tegenhouden?
Max verkeerde nu al zo lang onder deze wezens die zoveel groter waren dan hij dat hij toch eigenlijk steeds een beetje bang was geweest voor zijn hachje. Het was vooral een kwestie van onderlinge verhoudingen. Het was niet zo dat ze er altijd op uit waren om hem kwaad te doen – hoewel ze vaak genoeg gedreigd hadden hem op te eten – , maar ze hadden hem ettelijke keren per ongeluk of uit onbezonnenheid bijna ernstig mishandeld of vermoord. Ze hadden hem bijna van de rotsen gegooid, ze hadden hem bekogeld met haarloze buffels en bijna verpletterd met projectielen van levende beesten.
Als hij er behoefte aan had zou hij, nu of in de toekomst, er veel tijd aan kunnen besteden uit te pluizen wat hen daartoe dreef – waarom ze bepaalde dingen deden waarvan hij liever niet wilde dat ze die deden en andere dingen nalieten waarvan hij graag wilde dat ze ze wel deden. De beesten deden ook vaak tegenstrijdige dingen als hij hen toevallig tegenkwam. Als hij op zoek naar iets om te doen door het bos rende, zag hij bijvoorbeeld de rug van Judith en ving hij ook nog een glimp op van Ira, en dan zag hij, om maar wat te noemen, dat Ira zijn hand in Judiths oor stak en dat Judith snel met haar voet op de grond tikte, terwijl ze allebei intens aan het neuriën waren. “O, hoi koning,” zeiden ze dan, en dan haalde Ira gauw zijn hand uit Judiths oor en hielden ook het neuriën en het tikken op de grond abrupt op. Meer dan eens trof hij Douglas in zijn eentje bij de kalkrotsen aan, waar hij dan kreunend heen en weer zat te wiebelen en zichzelf zelfs af en toe een klap op zijn hoofd gaf.
En terwijl Max dit alles zat te overdenken, hoorde hij een schrapend geluid uit Carols richting komen. Toen Max keek, zag hij dat hij blijkbaar in een droom verwikkeld was die hem geen moment rust gunde. Met zijn klauwen graaide hij in de grond, waar hij diepe voren in trok. Max keek toe hoe Carol jankte, gromde en dreigend zijn tanden ontblootte, en dat allemaal in zijn slaap. Plotseling haalde Carol, nog in zijn nachtmerrie, naar Max uit, en zijn klauwen schoten op enkele centimeters voor Max’ gezicht langs. Max slikte en deinsde achteruit. Als een krab schoof hij opzij, totdat hij Katherine voelde en zich tegen haar aan nestelde, die een begroeting mompelde. Terwijl Max zich bij Katherine ingroef, bleef Carol graaien en kreunen, vanuit het halfduister gadegeslagen door Max, die zijn ogen wijd opengesperd hield.