Achtendertig

Er werd meteen een begin gemaakt met de bouw, en die vorderde opvallend snel. Carol zette de omtrekken van het fort uit, en gebruikte daarbij voornamelijk Ira als maatstaf – Douglas en Carol liepen met hem te zeulen alsof hij een reusachtige maatlat was – en het duurde niet lang voordat met stenen en aarde de fundamenten gelegd waren.

De stier bracht de stenen en de bomen, die hij honderden meters ver weg gooide, van de plaats waar hij ze vond naar de bouwplaats. De bouwmaterialen stapelden zich op.

Tegen de middag stond de eerste muur overeind – kaarsrecht en hoog, zeker wel een meter of tien.

“Sjonge, dit is bijna een pleziertje, koning,” zei Judith, om vervolgens in verwarring te raken over haar eigen positieve instelling. Mopperend en op haar vingers tellend liep ze weg.

Douglas beende doelgericht voorbij. “Niet slecht, koning,” zei hij tegen Max. “Carol en jij hebben een mooi fort bedacht.”

Zelfs Alexander leek zich te vermaken. Hij ging op zoek naar modder om de muren bij elkaar te houden, en met veel trots kweet hij zich van dit vuile werk.

Max trof Ira in een gat in de grond aan. “Mooi graafwerk!” zei Max, die oprecht onder de indruk was. In slechts enkele uren tijd had Ira een kelder gegraven die groter was dan Max’ kelder thuis en had hij een begin gemaakt met de geheime ontsnappingstunnels.

“Bedankt, koning. Weet je, ik heb er nooit zo over nagedacht, maar kelders zijn eigenlijk een soort gaten, alleen zijn ze overdekt. Bevalt het je tot nu toe?”

“Ja, heel goed,” zei Max.

“Vind je de zijkanten niet te brokkelig of, eh…de onderkanten te bochtig?”

“Nee, nee. Het is precies goed.”

“O, mooi. Fijn. Daar ben ik reuzeblij om,” zei Ira, terwijl hij weer begon te graven. “Ik ben blij dat ik voor jou graaf, Max.”

§

De bouwactiviteiten gingen de hele middag door. Ze stapelden stenen op elkaar en weefden lianen. Douglas en Judith staken palen in de grond en gingen eraan hangen alsof het springstokken waren, om ze dieper de grond in te drijven.

Naarmate de zon meer naar de horizon zakte begon het bouwsel, hoewel nog slechts een skelet, al wel te lijken op de tekening van Max, min of meer althans. Hier en daar was niet alles even recht, en Carol hield zich vreemd genoeg precies aan het ontwerp van de halvemaanvormige ingang van Max, zoals hij die, gedwongen door de poot van de stier, in het zand had getekend. Toch bood het geheel al met al een verbazingwekkende aanblik.

Max beklom een heuvel in de buurt om het bouwwerk beter te kunnen bekijken. Het fort was nu al ongeveer vijfentwintig meter hoog en werd in rap tempo nog hoger.

“Wat denk je ervan, koning?” Het was Carol, die Max achterna was gekomen naar boven om de vorderingen van een afstandje te bekijken.

“Het is verbazingwekkend,” zei Max. “Ik kan bijna niet geloven hoe groot het is.”

“Is het té groot?” vroeg Carol, ineens bezorgd.

“Nee, nee,” zei Max, “het is prachtig. Ik verbaas me er alleen over dat het er nu daadwerkelijk staat. Het is precies goed. Je doet het uitstekend. Jij bent de allerbeste.”

Carol straalde.

Toen de avond viel, waren de beesten moe maar voldaan. Om het te vieren verzamelden ze zich in de grote zaal van het fort in aanbouw. Weer kozen ze ervoor om iets te eten dat in de ogen van Max oneetbaar was – het leek verdacht veel op zeeleeuw – en weer kon hij slechts toekijken hoe zij aten, terwijl zijn eigen maag luid knorde van de honger.

“Weet je, ik geloof echt dat we nu iets belangrijks aan het doen zijn,” zei Douglas, achteroverleunend nadat hij zijn buik vol gegeten had. “Ik denk dat dit plan misschien echt succes zal hebben.”

Men was algemeen van mening dat Douglas gelijk had. En Max was dolblij, ondanks zijn honger. Zijn plan werkte, iedereen was tevreden en ze zaten samen in een kring om een warm vuurtje in een fort dat hij met een tak in het zand zelf had ontworpen.

Terwijl hij de dag en de vele hoogtepunten voor zichzelf nog eens de revue liet passeren, drong zich in de nachtlucht een geluid op. Het leek op het geluid van een strijkinstrument – een cello misschien, rond, vol en welluidend. Max keek op, maar niemand was kennelijk verbaasd of nieuwsgierig. Niemand vond het ongewoon.

Toen zag hij dat Katherine, die met haar hoofd op Judiths dijbeen lag, haar mond had opengesperd in de richting van de hemel. Het geluid, een soort zingen, was van haar afkomstig. En algauw voegden de stemmen van de anderen zich erbij. Judith was de eerste, en haar stem klonk scherper en rauwer, maar evengoed prachtig, en haar gezang leek zich in volmaakte harmonie met dat van Katherine te mengen. Een voor een lieten toen ook de anderen hun stemmen opgaan in het geheel, en elke stem was een fraaie en verdiepende aanvulling op het geheel. Het was de mooiste muziek die Max ooit had gehoord, en dat die kon bestaan, dat deze lompe dieren die konden voortbrengen, leek voor hem alle problemen die er ooit tussen hen hadden bestaan nietig en onbetekenend te maken.