Twintig

Max werd opgeveegd, hoog de lucht in getild en ten slotte neergezet op de schouders van de stier. De stier – dat scheen ook zijn naam te zijn – liep achter Carol aan een grot in aan de voet van een reusachtige boom. In de grot verlichtten twee toortsen een goudkleurig vertrek, ovaal van vorm.

De stier zette Max neer en wroette om zich heen in een kleine hoop puin op de grond. Het duurde niet lang of hij haalde een scepter tevoorschijn, een koperkleurige, met edelstenen bezette scepter, die hij aan Max gaf. Max inspecteerde hem respectvol. Hij was zwaar, maar niet te zwaar. Het was een volmaakte scepter, hij had een met de hand bewerkt handvat, en bovenop zat een kristallen bol.

De stier ging door met wroeten in het puin. Nieuwsgierig gluurde Max om de stier heen en zag toen dat het geen hoop takken en stenen was, maar een hoop botten. Ze waren vergeeld en gebroken; het waren kennelijk de restanten van een stuk of tien verschillende wezens. Misvormde, vieze schedels en ribben met afmetingen en vormen die Max in geen enkel boek of museum ooit had gezien.

“Aha!” brulde Carol. “Daar hebben we het.”

Max keek op en zag dat de stier een kroon uit de hoop botten had gehaald. Het was een ruw vormgegeven, goudkleurige kroon, en de stier draaide zich om, zodat hij hem op het hoofd van Max kon zetten. Max week achteruit.

“Wacht,” zei hij, en hij wees naar de stapel botten. “Waren dat…ook koningen?”

De stier keek Carol even met een wat bezorgde blik aan.

“Nee, nee!” zei Carol, en hij grinnikte. “Die lagen hier al voordat wij hier kwamen. Die hebben we zelfs nooit gezien.”

Max was niet overtuigd.

“Wat zijn dat trouwens eigenlijk?” vroeg Carol aan de stier.

De stier haalde omstandig zijn schouders op.

Toen maakten Carol en de stier snel een dansje op de botten, waardoor er nog slechts stof van overbleef.

“Zie je?” zei Carol grijnzend en met sprankelende, nerveuze ogen. “Niks om je zorgen over te maken. Alleen maar stof.” Hij keek de stier aan. “Zorg dat je hier de volgende keer goed afstoft!”

Omdat hij wel aanvoelde dat Max achterdochtig was, deed Carol een stap naar voren en zei op plechtige toon: “Je hebt mijn toezegging dat je je nergens zorgen over hoeft te maken, Max. Jij bent de koning, en de koning kan niets slechts overkomen. Zeker een goede koning niet. En ik weet nu al dat jij een werkelijk grote koning zult zijn.”

Max keek in Carols ogen, elk zo groot als een volleybal. Ze waren van een heel warm bruin-en-groen, en ze keken oprecht.

“Maar wat moet ik doen?” vroeg Max.

“Doen? Alles wat je maar wilt,” zei Carol.

“En wat moeten jullie doen?” vroeg Max.

“Alles wat jij wilt dat we doen,” zei Carol. Hij antwoordde zo snel dat Max overtuigd was.

“Oké dan,” zei Max.

Max boog zijn hoofd om zijn kroon te ontvangen. Carol zette hem voorzichtig op Max’ hoofd. Hij was zwaar, van ijzer of zo, en het metaal voelde koel aan op zijn voorhoofd. Maar de kroon paste, en Max glimlachte. Carol deed een stap achteruit, keek hem aan en knikte, alsof alles ten slotte goed was gekomen.

De stier tilde Max op en zette hem op zijn schouders, en terwijl ze zich een weg baanden uit de grot, weerklonken er oorverdovende juichkreten van de andere beesten. De stier paradeerde met Max door het bos, terwijl iedereen juichte en de meest afzichtelijke danspassen maakte – spuug en slijm vlogen je om de oren – , maar wel op een soort feestelijke manier. Na een paar minuten zette de stier Max op een heuveltje, en de beesten verzamelden zich om hem heen en keken verwachtingsvol naar hem op. Max realiseerde zich dat hij geacht werd iets te zeggen, dus zei hij het enige wat hij kon bedenken: “Laat het grote rotzooi trappen nou maar beginnen!”