Vierendertig

“Ik voel het niet zo goed,” zei Douglas, terwijl hij zijn half-opgekauwde been omklemde, dat er, nadat er een ondergrondse vleesetende plant op had zitten kauwen, verdacht veel uitzag als een afgekloven stuk drop. “Maar ik klaag niet, hoor.”

Het was inmiddels donker geworden en ze zaten om een klein kampvuur. Alle beesten probeerden zich zo goed en zo kwaad als het ging van de oorlog te herstellen en wachtten nukkig op het eten dat Douglas aan het klaarmaken was – een overwinningsmaal, noemde hij het. Al was zijn been dan gedeeltelijk opgegeten, Douglas was in een opperbeste stemming en was apetrots op het compliment van Max, de koning, aangaande zijn tot dan toe nimmer geroemde arm.

Alexander staarde Max aan. “Dat was een stom idee.”

“Ik voel me nog steeds hol,” klaagde Ira. “Mijn ogen zitten voor mijn gevoel los in mijn hoofd…”

“Stil, Ira,” snauwde Judith. “Iederéén heeft het gevoel dat zijn ogen los in zijn hoofd zitten. Kan er iemand zijn hersens voelen?”

Niemand antwoordde. Niemand voelde zijn hersens. Zonder een woord te zeggen liep de stier naar Max toe, haalde de kroon van zijn hoofd en legde die in het vuur. Net als de eerste keer wilde Max de traditie niet betwisten, maar het beviel hem helemaal niet om zijn kroon daar in de vlammen te zien liggen.

Max was aan verwarring ten prooi. Misschien had hij niet goed doordacht wat de oorlog betekende. Toen hij het bedacht, had het zo’n simpel pleziertje geleken, met een heldhaftig begin, een moeilijk maar roemrijk middendeel en aan het einde de overwinning. Hij had geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat de strijd onbeslist zou eindigen en hij had zich niet kunnen voorstellen wat voor een gevoel het zou geven als de oorlog na verloop van tijd min of meer ophield zonder dat iemand zijn verlies toegaf en hem feliciteerde met zijn dapperheid. Het resultaat was daarentegen dat Judith en Ira van de rotsen gegooid waren, dat Katherine en Carol nu nog bozer op elkaar waren en dat Alexander niet meer met Ira praatte, omdat het in zijn ogen eigenlijk Ira’s schuld was dat Alexander zo vaak door stenen getroffen was. De stier zat inmiddels, onder een dikke laag vuil, wat afgezonderd van de anderen bij het vuur. Hij had de hele dag over het slagveld rondgelopen en had honderden voltreffers geïncasseerd zonder ook maar een moment dekking te zoeken of weg te rennen. Afgezien van de schrammen en het vuil was hij qua uiterlijk echter niet veel veranderd. Hij zag er zelfs levendig uit, en het leek minder onwaarschijnlijk dan ooit dat hij zou gaan praten.

“En zeg nou eens, Max,” zei Judith, “was ditje bedoeling, of heb ik het verkeerd begrepen? Je landt op een eiland, je roept jezelf uit tot koning en je probeert ons vervolgens op een aantal verschillende manieren om zeep te helpen. Was dat je bedoeling?”

“Judith, hou op,” zei Carol resoluut. “We probeerden elkaar allemaal om zeep te helpen. Wees niet zo zelfingenomen. En trouwens, ik weet zeker dat Max het allemaal goed heeft uitgedacht.”

Carol keek Max met een warme glimlach aan. Max probeerde naar hem te glimlachen, maar hij had nog steeds moeite met het idee dat de zachtmoedige Carol zoals hij hem had leren kennen dezelfde was als de Carol die niet de minste aarzeling had gevoeld om zijn vrienden te laten verpletteren door brandende stenen. Max voelde zich gespleten. De gebeurtenissen waren rampzalig geweest, en nooit eerder was dat zo ondubbelzinnig zijn schuld geweest. Hij had voorgesteld om deze oorlog te voeren, en de helft van de deelnemers had er bijna het leven bij ingeschoten. Max had het gevoel dat hij met alles wat hij deed onherstelbare schade aanrichtte, onverschillig of het thuis was of hier op het eiland. En Katherine, de enige die echt naar hem leek te kunnen luisteren, was nergens te bekennen.

“Het eten is bijna klaar,” zei Douglas, die met zijn rechterarm half omhooggeheven heen en weer paradeerde, alsof hij hoopte op nog een compliment voor dit uitzonderlijke lichaamsdeel.

“Ogen dicht, Max,” zei hij.

Max deed zijn ogen dicht.

“Ik heb een verrassing voor je klaargemaakt. Je eerste koninklijke maaltijd.”

Max rook dat er iets voor zijn neus werd neergezet. Onwillekeurig begon hij te kokhalzen. Het was de meest penetrante, afschuwelijke geur die hij ooit had geroken, als van duizend reeds lang dode vissen gemarineerd in benzine en rotte eieren.

“Oké, nu mag je kijken,” zei Douglas.

Max deed zijn ogen open.

Hij sprong zowat overeind. Het was een reusachtige slang. Of een worm. Met een doorsnee van ongeveer dertig centimeter. Hij was nat, paarsbruin van kleur en ongeveer drie meter lang. Douglas had hem op Max’ schoot gelegd.

“Maak je geen zorgen. We hebben hem doodgemaakt,” zei Douglas. Hij lachte. “Jij dacht zeker dat hij nog leefde! Dat is grappig.”

Max stond op, waardoor de worm van zijn schoot rolde. Er bleef een dikke bruingroene laag smurrie achter op Max’ vacht.

“Is er iets niet in orde, koning?” vroeg Douglas.

Max probeerde zijn afschuw te verbergen.

“Nee, nee!” zei hij, en pas toen bedacht hij het goede antwoord. “Ik wilde hem alleen even wat beter bekijken.”

Douglas glimlachte. “Ja, ik heb hem uit de lagune gehaald. Hij was bezig zich om Judith heen te kronkelen, dus toen ben ik erin gedoken en heb hem te grazen genomen. Hij heeft waarschijnlijk wel honderd jaar daar in de lagune geleefd, en nu mag jij hem opeten!”

Douglas keek naar Max in de hoop op een teken van goedkeuring. Max probeerde te glimlachen.

“Je mag met de bek beginnen, als je wilt,” zei Douglas. “Dat is het meest malse deel.”

Max’ maag draaide zich om in zijn lijf. Hij moest een goede reden zien te bedenken om niet van de worm te eten.

Hij keek om zich heen, maar vond geen antwoord in de bomen of de aarde. Pas toen hij omhoogkeek, naar de hemel, vond hij de oplossing.

“Ik kan vanavond helaas niet deelnemen aan deze maaltijd. Ik ben je erg dankbaar, maar daar waar ik vandaan kom eten koningen niet op avonden dat er geen sterren aan de hemel staan.”

De beesten accepteerden dit – “O,” zeiden ze, “jammer voor je,” en: “Als koning heb je het maar moeilijk” – , maar begonnen zelf wel te eten. Ze pakten met hun klauwen het natte vlees van de reuzenworm, en het bloederige sap liep langs hun kin en langs hun vingers. Max kon het niet aanzien. Hij staarde in het vuur.

En terwijl ze zaten te eten, realiseerde Max zich dat de worm bij elk van de beesten een andere reactie teweegbracht. Ira werd er stil en melancholiek van, en zijn ogen werden vochtig, alsof hij aan een van zijn dierbare herinneringen dacht. Douglas probeerde die uitwerking tegen te gaan; zijn ogen schoten heen en weer terwijl zijn mond week werd en hij met dubbele tong begon te praten. Judith werd daarentegen flirterig en legde haar hand op ieders arm en schouders, giechelde en vond om de haverklap weer een andere reden om op te staan, naar Douglas toe te lopen en hem in zijn nekvel te pakken. Maar toen hij voor de zoveelste keer haar arm had weggemept, deden de scherpe kantjes van haar karakter zich weer gelden en keek ze Max met halftoegeknepen ogen aan.

“Ik snap niet dat we nog steeds niet praten over datgene waar iedereen aan zit te denken,” zei Judith. “De koning hier probeert een aantal van ons om het leven te brengen. Is er dan niemand die zich daar druk over maakt?”

Niemand antwoordde, maar het was duidelijk dat minstens de helft van de beesten ermee bezig was.

“Dus Max heeft wel een jaar lang gevaren!” kwam Carol tussenbeide in een poging om over iets anders te beginnen.

“Dat is heel lang,” zei Douglas opgewekt.

“Een heel jaar in je eentje,” zei Ira met een blik omhoog naar het donker. “Wat triest.”

“Waarom heb je er zo lang over gedaan, koning? Had je geen goede boot?” vroeg Judith. Haar ogen stonden dreigend.

“Nee, het was een prima boot,” zei Max.

“O, dus je bent gewoon niet zo’n goede zeeman?” zei ze uitdagend.

“Jawel hoor, ik ben een heel goede zeiler. Ik bedoel, het was een boot zonder motor. Ik zeilde zo hard als die boot…”

“Ach, ik plaag je maar een beetje,” zei Judith giechelend maar zonder enige vreugde. “Doe maar niet zo overgevoelig! Maar alle gekheid op een stokje, hebben we nu alles gehad wat jouw plannen betreft om de dingen hier op het eiland te verbeteren? Een optocht, een oorlog, en dan met z’n allen levend verbranden in vloeibare lava?”

Carol keek Judith strak aan. Ten slotte keek ze weg en ging ze door met eten.

“Ik voel het Niets weer,” zei Ira.

“Maak je geen zorgen, Ira,” zei Douglas. “Max lost het wel op. Hij zegt altijd precies het juiste. Wacht maar. Nietwaar, Max? Toe maar, ga je gang.”

Iedereen keek naar Max, een Max verbaasde zich erover dat hun gezichten allemaal zo hoopvol stonden, zo verwachtingsvol. Ze koesterden echt hoop dat Max, een koning, werkelijk een idee had.

“Nou, ik dacht…” mompelde Max. Hij had eigenlijk helemaal geen ander plan achter de hand. De stilte duurde ongemakkelijk lang. Ten slotte kwam hij op een idee, hoewel hij twijfelde aan de waarde ervan. “Ik dacht…Ik dacht erover om jullie allemaal een adellijke titel te geven.”

Ira keek verward.

Judith schraapte haar keel.

Alexander grinnikte.

Niemand was onder de indruk, zelfs Carol niet. Hij keek eerder geschokt. Het wilde er bij hem niet in dat Max niets beters kon bedenken. Max probeerde zijn plan wat op te pimpen: “Ik zou jullie speciale functies kunnen geven en, eh…van die dingen die je om je schouder hangt,” zei hij, terwijl hij met zijn hand diagonaal over zijn borst streek en op het woord ‘sjerp’ probeerde te komen.

“Slangen?” opperde Judith.

“Nee…” zei Max.

“Slangen hebben we al,” zei Judith.

“Nee, nee…” herhaalde Max.

“Ik draag daar liever geen slang,” zei Ira.

“Het is geen slang!” grauwde Max. “Het is veel koninklijker. Het is…”

“Een stok?” opperde Douglas, die behulpzaam wilde zijn.

“Nee!” loeide Max.

“Het lijkt mij dat je het over een slang hebt,” zei Judith. “En niemand draagt daar graag een slang…”

“Laat me uitpraten!” blafte Max.

Max probeerde uit alle macht op het woord te komen. “Het is…” Hij liet zijn hand weer over zijn borst kronkelen. “Het is…”

Ten slotte gaf hij het op. “Jullie krijgen adellijke titels,” mompelde hij.

Er viel een diepe stilte. Max had op zijn onderdanen zo weinig indruk gemaakt dat ze niet eens iets hoefden te zeggen. Max moest zichzelf zo snel mogelijk in de hand zien te krijgen en het heft in handen nemen. Hij stond op met het idee dat hij wist wat hem te doen stond. Hij had er zijn moeder mee opgevrolijkt, zijn zus en haar vrienden en vriendinnen hadden er dubbel om gelegen, dus hier zou het ook moeten werken. Hij deed alsof zijn armen en benen stijf waren en begon aan zijn ongelooflijke robotact.

Maar toen hij de pasjes maakte – hij deed het heel goed, minstens zo goed als vroeger – reageerden de beesten bepaald niet alsof ze onder de indruk waren, maar eerder geschrokken.

“Wat doet hij nou?” vroeg Judith. “Wat is dat?”

“Eh…o, de koning doet het niet meer,” concludeerde Ira.

“Mankeert hem iets?” vroeg Judith zich hardop af.

“Ik weet het niet, maar ik word hier beroerd van,” mopperde Alexander. “Wat is dat nou voor een koning die zoiets doet?”

Max gaf het op. Hij maakte een einde aan zijn act. De beesten reageerden opgelucht toen ze zagen dat hij weer ging zitten.

“Volgens mij is het nu klaar,” merkte Ira op.

“Ik hoop het wel,” zei Alexander.

“Wat was dat nou, daarnet?” vroeg Judith.

“Ik deed een robot na,” verklaarde Max. “Dan horen jullie te lachen.”

Niemand had gelachen. En nu glimlachte er niemand.

“Wat is een robot?” vroeg Ira. Hij klonk bang.

“Een robot?” zei Max. “Een robot?”

Niemand wist wat een robot was.

“Kom op, zeg…een robot!” zei Max. “Robots zijn de allerbeste.”

“Hoe bedoel je?” vroeg Carol scherp.

“Robots zijn de allerbeste,” herhaalde Max, minder zelfverzekerd nu.

Carol keek oprecht verbouwereerd.

“Hebben we daarop gewacht?” zei Alexander. “Ik vind het gewoon zielig.”

“Werkten dat soort dingen op de vorige plek waar je koning was?” vroeg Judith.

Douglas fronste zijn wenkbrauwen. De starende blik van de stier drukte hem terneer. En zelfs Carol leek diep teleurgesteld in Max.

“Ik begin honger te krijgen,” zei Alexander met een dromerige blik naar Max.

Carol begreep waar dit toe kon leiden.

“Je hebt net gegeten,” gromde Carol. “Niemand heeft honger.”

Judith wierp een boze blik op Max en likte langs haar lippen. “Iedereen heeft honger, dat weet je best.”

Carol ging staan om zo meer gezag uit te stralen. “Nee. Er heeft niemand honger. En laten we nu overeind komen en weggaan,” zei hij. De beesten staarden hem aan alsof ze hem opnieuw de maat wilden nemen – had hij aan kracht ingeboet? Was hij kwetsbaar geworden? Maar al na korte tijd leek het erop dat niemand nog in staat was hem zijn leidersrol te betwisten. Ze kwamen allemaal overeind en maakten aanstalten om te gaan.

Op dat moment viel er ineens een sneeuwvlok. En toen volgden er meer – de sneeuw viel in warrelende spiralen. Douglas’ bewondering voor Max was aanzienlijk minder geworden, en hij keek Max vuil aan. “Fijn dat je onze huizen kapot hebt gemaakt, koning.”

Alexander was maar al te graag bereid bij te dragen aan het geschimp. “Ja, bedankt, koninklijke hoogmoed, eh…koninklijke hoogheid.”

Judith, Alexander en Ira liepen weg, en Douglas volgde hen kort daarna, hoofdschuddend. Toen hij het kampement verliet bleef hij even staan. Hij wilde nog iets zeggen tegen Max, maar wist eigenlijk niet goed wat.

Carol wachtte tot iedereen weg was. Hij stond aan de andere kant van het vuur naar zijn handen te kijken.

“Robots zijn de allerbeste, hè? Ik dacht dat ik…”

“Dat bedoelde ik niet,” zei Max. “Ik bedoelde niet dat ze beter waren dan jij.”

“Maar je zei dat ze de allerbeste waren. Wie zijn dat trouwens, robots? Zijn ze groter dan ik? Sterker? Hoe kan dat nou? Dat snap ik niet.”

“Nee, dat zijn ze niet,” zei Max. “Jij bent de grootste. Veruit.”

“Waarom zei je dan dat ze de allerbeste waren? Dat betekent dat je denkt dat ze beter zijn dan ik. Nou ja, laten we het er maar niet meer over hebben. We schieten er niks mee op. Wat gezegd is, is gezegd.”

Max wist het niet meer. Hij was zo moe en verward dat hij niet wist wat hij zeggen moest. Even staarde hij naar de grond, en toen hij opkeek, zag hij dat Carol op zijn knieën was gaan zitten en zijn oor op de grond te luisteren had gelegd.

“Het bevalt me helemaal niet hoe dit klinkt,” zei hij. “Het is een hard, chaotisch en heel erg boos geluid.” Hij draaide zich om en maakte aanstalten om weg te gaan. “Welterusten, Max. Volgens mij heb je vannacht veel om over na te denken. Succes.” Toen hij dat had gezegd, verdween hij in het bos.

Max hoorde het gekraak van brekende takken. Toen hij zich omdraaide, zag hij hoe de stier zich groot en dreigend achter hem verhief. Ze staarden elkaar aan. Geen van beiden knipperde met zijn ogen. Toen draaide de stier zich geluidloos om en liep weg, de nacht in.

Max was alleen. Het vuur was aan het uitgaan, het sneeuwde zacht, hij zat op een eiland midden in de oceaan en hij was alleen.