Zevenentwintig

Dat deed Max, en meteen werden zijn voeten van de grond getild. Met Max op haar rug klom Katherine met onvoorstelbare snelheid de boom in waarin ze zich verborgen had gehouden. Ze deed het zo snel – zoals eekhoorns doen – dat hij zich maar nauwelijks vast kon houden. Binnen enkele seconden zaten ze boven in een vijftien meter hoge boom met hchtpaarse bladeren en zat Katherine op een stellage die ze tussen de twee hoogste zijtakken van de boom had gemaakt. Ze zette Max neer, en toen hij om zich heen keek, zag hij dat hij op een stuk hout van drie meter in het vierkant stond.

“Mooi is het hier, hè?” zei ze.

Hij knikte vol ontzag. Vanaf de stellage kon hij het hele eiland overzien – de bossen als bloemkolen, de roodverbrande woestijn, de zwarte en blauwe ravijnen en de immer grijnzende zee. Hij keek omlaag naar Katherine, die op haar buik op de smalle stellage lag.

“O, man, ik heb spierpijn van die klauterpartij,” zei ze. “Wil je over mijn rug lopen?”

Max snapte niet waar ze het over had.

Ze keek naar hem op en maakte een gebaar van hulpeloosheid. “Ik heb pijn aan mijn rug. Zou je er misschien even overheen kunnen lopen?”

Nooit eerder had iemand Max gevraagd om op zijn of haar rug te lopen.

“Hoe bedoel je? Echt op je gaan staan?”

“Ja, ja. Ga maar op me staan en loop dan wat heen en weer.”

Max kon er met zijn verstand niet bij.

“Toe maar, ga maar op me staan,” zei ze.

Hij tilde zijn voet voorzichtig op.

“Kom op, koning!” zei ze, en ze pakte zijn voet.

Voorzichtig liep hij over haar heen. Op sommige plaatsen was ze zacht, en op andere plaatsen voelde hij de spieren als touwen onder haar zware vacht.

“O, dat is lekker,” zei ze.

Max probeerde haar geen pijn te doen, maar moest ook zijn uiterste best doen om zijn evenwicht te bewaren. Eén uitglijer en hij zou niet alleen van Katherine afvallen, maar ook van de stellage, en dan vijftien meter naar beneden donderen. Maar Katherine leek zich om het gevaar in het geheel geen zorgen te maken.

“Nu moet je snel op en neer springen, alsof je door een vuur loopt,” zei ze.

Hij deed het zo goed als hij kon.

“Mooi, mooi,” zei ze. “Dat is de enige manier om van die knopen af te komen.”

Max ging langzamer springen en hoopte maar dat hij snel klaar zou zijn. “Klaar?” vroeg hij.

“Ja. Bedankt, koning,” zei ze, en ze rolde zich snel op haar rug, waardoor ze Max dwong snelle pasjes te zetten, alsof hij over een zich rondwentelende boomstam in het water trippelde, zodat hij even later op haar buik stond.

“Mag het wat langzamer, alsjeblieft?” vroeg hij.

Katherine keek hem aan alsof ze wilde nagaan of ze wel kon vragen wat ze hem wilde vragen.

“Hé, Max, heb jij ooit het gevoel dat je vastzit aan anderen?” vroeg ze, terwijl ze hem met halftoegeknepen ogen aankeek. Ze leek enorm opgelucht dat ze het gezegd had. “Ik heb soms het gevoel dat ik klem zit bij anderen…op een nare manier. Weet je wat ik bedoel?”

Max begon een antwoord te formuleren, maar daar leek ze niet op uit te zijn.

“Ik weet het niet,” vervolgde ze. “Ik heb soms het gevoel dat anderen me steeds maar opschepen met hun problemen, weet je?”

Max dacht dat hij het wel wist. Maar was dat ook zo? Hij wist het niet zeker, maar dat deed er niet toe. Hij vond het gewoon prettig om in haar gezelschap te zijn, alleen met haar te zijn. Ze leek in hem geïnteresseerd, ze leek met hem alleen te willen zijn en met hem te praten, en hij had ineens moeite met ademhalen.

Ze glimlachte naar hem. “Voordat jij hier kwam, dacht ik dat ik gek werd. Jij bent anders, weet je dat? Jij bent…” Ze leek iets heel serieus te gaan zeggen, maar ze bedacht zich blijkbaar. “Weet je, jij hebt minder haar, je bent schoner…en je ruikt lekkerder. Je ruikt niet heerlijk, maar wel lekkerder.”

Max lachte.

“Koning?” Het was een stem uit de verte, misschien die van Carol, van ver uit de diepte. “Max?”

Max sprong van Katherines buik en tuurde tussen de boomtoppen door of hij de optocht nog zag. Hij moest terug, realiseerde hij zich.

Katherine zuchtte. “Ja, ik weet het. Jij bent de koning. Het spijt me dat ik je van de onderdanen heb weggehouden. Wacht even. Ik weet een kortere weg.”

Weer hield Max zich vast aan het haar in haar nek, en meteen sprong Katherine van haar stellage – tien meter omhoog, dertig meter vooruit, waarna ze op een vijf meter lager gelegen rommelige verzameling bomen leken te zullen neerkomen. Maar toen ze dichterbij kwamen, werd er nog een stellage zichtbaar, en Max begreep dat ze daarop zouden landen. Hij zette zich schrap voor de klap, maar ze hadden de stellage nog niet aangeraakt of ze zaten alweer hoog in de lucht. Katherine had de stellage maar een fractie van een seconde hoeven aanraken om meteen weer op te kunnen springen, op weg naar de volgende boom en de volgende stellage. Op deze manier sprong ze, sneller dan een kangoeroe of een kikker, nog zes bomen verder, en elke keer was de sprong spannender dan een tocht in een achtbaan of een bungeejump. Het enige wat hem dwarszat was eigenlijk het braaksel op zijn wolvenpak. Hij had twee keer moeten braken, ja, maar het was eigenlijk een goed soort overgeven geweest. En uiteindelijk daalden ze verder af, steeds verder naar beneden. Verderop zag Max de lagune al, een groen stuk water in de vorm van een slapende hond, en vlak voor de lagune zag hij een groep beesten die ernaartoe op weg waren.