Dertig

Max zette zijn zware kroon af en ging in zijn eentje in de veelkleurige wei zitten om eens goed na te gaan hoe het kwam dat hij daar in zijn eentje in die veelkleurige wei zat.

Ze hadden een optocht gehouden, en dat was goed. Daarbij had hij samen met Katherine een andere route genomen, en ook dat was heel goed. Maar toen hij bij de lagune aankwam, was Carol boos geweest dat hij de optocht had verlaten. Hij had de indruk gehad dat Carol boos was dat Max een tijdje alleen met Katherine had doorgebracht. Max moest daar voortaan wat beter op letten. Hij moest ook een beetje voorzichtig omspringen met Ira als het om water ging – Ira hield er beslist niet van om in een waterval naar beneden te storten en plat op zijn buik terecht te komen. En Judith hield er niet van om op bevel te gaan zitten – ze hield ervan om te gaan zitten wanneer zij dat wilde. Dat was allemaal makkelijk te onthouden.

Max hoefde er alleen maar voor te zorgen dat hij Carol niet boos maakte door alleen met Katherine op te trekken, en Katherine niet boos te maken door alleen met Carol te zijn, en hij moest zorgen dat Judith aangenaam bezig werd gehouden en dat Ira niet geconfronteerd werd met het Niets. Hij wist eigenlijk niet wat de stier wilde, maar uit eigen ervaring wist hij wel dat hij uit de buurt van Alexander moest blijven, die van het begin af aan een antipathie tegen Max had gehad. Was dat alles waar hij op moest letten?

O ja, eten. Eten was ook een belangrijk onderwerp. Kon het zijn dat hij sinds hij van huis was weggegaan niets had gegeten? Inderdaad, helemaal niks. Alles wat de beesten tot nu toe hadden gegeten was voor Max oneetbaar, en hij had geen idee waar hij voor zichzelf iets eetbaars vandaan moest halen en hoe hij het überhaupt als zodanig kon herkennen. En hij kon niet het bos in lopen om wat te gaan zoeken, want het werd nu snel donker en hij had slangen in de bomen gezien en vuistgrote spinnen, en hij wist dat er talloze andere, onzichtbare gevaren dreigden.

Midden in de wei voelde hij zich redelijk veilig, en hij besefte dat hij, om zich er veilig te blijven voelen, niets anders hoefde te doen dan wakker te blijven totdat de zon opging. Dat was makkelijk, en terwijl hij op de opkomst van de zon wachtte, hoefde hij alleen maar het probleem op te lossen van de geluiden die Carol in de grond hoorde als hij zich in feite zorgen maakte om iets anders.

Met het idee dat hij toch niks zou horen, legde Max zijn oor in het gras te luisteren. En inderdaad: hij hoorde niets. Er was geen enkel geluid te horen. Maar Carol kende dit eiland veel beter dan hij, en misschien waren Carols oren ook wel beter dan de zijne – hoe dan ook, of Max de geluiden nu wel of niet hoorde, hij moest ze zien te vinden en er een einde aan maken, of er in elk geval voor zorgen dat de beesten ophielden erover na te denken.

Thuis, bij zijn moeder, had hij tientallen keren te maken gehad met vergelijkbare uitdagingen. Bijvoorbeeld als ze uitgeput thuiskwam en neerplofte op de bank, of soms zelfs weleens op de vloer, en Max iets moest bedenken om haar aangenaam bezig te houden, haar te troosten of haar op de een of andere manier een ander, blijer gevoel te geven. Soms gaf hij haar dan wat van het snoep dat hij met Halloween had gekregen. Soms stopte hij het snoep in de muziekdoos op de schoorsteenmantel. Als hij haar de muziekdoos dan gaf en ze hem opendeed, begon de muziek en vond ze tegelijkertijd het snoep, zodat ze twee leuke dingen kreeg, bijvoorbeeld honingdrop en een honingzoet muziekje.

Soms maakte hij voor haar een tekening – een draak waarvan de kop werd afgeslagen door een ridder, of een walvis met armen en een snor. Hij was ervan overtuigd dat er heel veel manieren waren om mensen te verlossen uit de donkere krochten van hun geest.

Net op dat moment hoorde hij een geluid uit het bos om zich heen. Het was een hoog geluid, een soort kruising tussen het lachen van een hyena en het kloppen van een specht. Het was een angstaanjagend en onritmisch geluid, en het werd steeds luider. Max verwachtte elk moment een dier uit het bos te zien komen dat regelrecht op hem afstormde.

Hij voelde al aankomen dat hij die nacht niet zou slapen. Hij zou wachten tot de dag aanbrak en dan op zoek gaan naar Carol of Katherine, of eigenlijk onverschillig wie. En dan moest er toch wat gezegd worden over het feit dat zij hem, hun koning, de hele nacht in zijn eentje midden op een wei hadden laten zitten. Hij zou dan niet moeten laten doorschemeren dat hij bang was in het donker, wat niet het geval was, maar zou duidelijk moeten maken dat hij er voor hun eigen bestwil over begon. Ze moesten bij elkaar blijven, allemaal, want bij elkaar waren ze veiliger en gelukkiger. Dat hoopte hij althans.

Hij ging recht overeind zitten op de wei en liet zijn blik over het bos gaan om te zien of hij iets zag bewegen. Maar toen klonk er een geluid uit het bos aan de andere kant van de wei. Het was een rauw, scherp geroep met een steeds hoger klinkende triller, eindigend in een luide zucht, zoals je hoort als de motor van een vrachtwagen wordt afgezet. Het was net zo eng en bedreigend als het eerste geluid, en het duurde niet lang of het eerste en het tweede geluid wisselden elkaar af, alsof het een opgewonden discussie vol dreigementen en beschuldigingen was. Max moest zich telkens omdraaien om te kijken of hij ook iets zag bewegen. De strijd – als het een strijd was – leek zich ver weg af te spelen, zonder dat hij erin betrokken werd, maar kon hij daar wel zeker van zijn? Hij was er misschien de oorzaak van, en het zou heel goed kunnen dat hij er het slachtoffer van werd. Hij moest dus goed blijven opletten.

Het was dodelijk vermoeiend, maar hij besefte dat het wel nuttig was dat de ruzie doorging, omdat die hem wakker zou houden – het was ondenkbaar dat hij zou kunnen slapen terwijl die aan de gang was. En daardoor kreeg hij een ingeving. Hij moest er om glimlachen, lachen zelfs, omdat hij zich realiseerde dat hij de beste oplossing had gevonden voor het probleem van het ondergrondse gefluister dat de beesten zo dwarszat. Hij kon niet wachten tot het ochtend was en hij het plan kon onthullen en tot actie kon overgaan. Het was zo’n goed plan dat hij de hele nacht lang regelmatig onwillekeurig ineens in de lach schoot. Het was het beste plan, het enige plan.