Vijf
Max at zijn avondeten op zijn kamer op, een gang van zaken die voor alle betrokkenen het best leek. Van beneden hoorde hij het geklik van het bestek van Claire, die met zijn moeder en Gary rustig zat te eten. Hij had nog niet gezegd dat hij spijt had, en Claire evenmin, maar hij vond eigenlijk dat zij het veel erger moest vinden dat haar broertje maar op een haar na aan de dood was ontsnapt dan dat hij het erg moest vinden dat hij de kamer van zijn zus onder water had gezet. Na het eten hoorde hij haar de deur uit gaan om te gaan babysitten aan de overkant van de rivier.
Toen hij zeker wist dat ze weg was, liep hij stilletjes naar de werkkamer van zijn moeder, die zich in een hoek bij de veranda aan de achterkant van het huis bevond, waar ze een bureau en een paar boekenplanken had geïnstalleerd en vanwaar je zicht had op de achtertuin, die er duister bij lag in de koude nacht – je zag alleen grijze stammen met broze, huiverende blaadjes aan hun knokige vingers.
Zijn moeder zat te bellen en typte luidruchtig op de computer, als iemand die doet alsof ze op een computer zit te typen. Tap-tap, slip-slap, tak-tik-slap. Haar lange zwarte haar viel naar voren en over haar wangen, een lok plakte tegen haar lippen. Ze leek Max wel gezien te hebben, maar ze keek hem niet rechtstreeks aan.
Hij liep het trapje af het kantoortje in en sloop langs de muur. Bijna stootte hij nog een foto van de muur, maar hij wist hem weer stil te hangen. Het was een foto van zijn moeder en een tiental vrienden en vriendinnen van haar tijdens een oudejaarsavondfeestje dat ze in hun huis hadden gevierd. Max had tot twaalf uur op mogen blijven en had ‘als een halvegare gek’ rondgerend, zoals een van de vrienden lachend en aan zijn glas lurkend had gezegd. Later op de avond hadden ze in de achtertuin een vuurtje aangelegd waarop een varken en later nog marshmallows waren geroosterd, en de gasten hadden gedronken totdat ze ter plaatse in de tuin of in de huiskamer of de kamers boven waren omgevallen. Op de foto waren ze nog allemaal nuchter en bij hun volle verstand, maar Max wist nog hoe anders het naderhand was geworden. Hij had allerlei vreemde dingen gezien: iemand die zich in de badkamer verstopte, een gevecht tussen twee mannen, volwassen mensen die heen en weer over de vloer kropen en elkaar en Max probeerden vast te pakken. Op een gegeven moment was er iemand in het bos verdwaald, die pas uren later gevonden werd. “Dit is voor het laatst dat ik dit gedaan heb,” had zijn moeder naderhand gezegd, maar al met al was iedereen het er toch wel over eens dat ze dolle pret hadden gehad.
Omdat het telefoongesprek maar niet ophield leek het hem een goed idee om maar te gaan tijgeren, en Max ging plat op de grond liggen en kroop langs de muur totdat hij bij het achterraam was. Hij ademde met kracht tegen het koude glas, zodat er een ovale condensplek ontstond, waarin hij vervolgens een appel tekende. De klare lijn die hij met zijn vinger maakte beviel hem wel.
De stem van zijn telefonerende moeder klonk zwak en onzeker. “Weet je wat Holloway nou precies niet goed vond aan het rapport?” vroeg ze, terwijl ze haar haren uit haar ogen streek.
Max’ oog viel op iets onder het bureau: daar lag een rode paperclip die in de vorm van een draak was verbogen. Hij wilde niet de aandacht op zichzelf vestigen, dus kroop hij zo langzaam als hij kon naar de paperclip toe en pakte hem. Het metaal was door rubber omhuld, en hij voelde lekker in de hand. Van net zo’n met rubber omhuld stuk metaaldraad had zijn vader een keer met een zakmes het rubber weggesneden en vervolgens het metaaldraad in de vorm van een zwaan gebogen. Zijn vader kon alles met een zakmes – of eigenlijk met elk willekeurig mes. Hij prutste vaak dingetjes in elkaar die hij dan aan Max gaf, zo van: het is maar een simpel dingetje, je mag het hebben als het je wat zegt. Max had alles bewaard wat hij ooit had gemaakt: jojo’s, trekpoppen, een vlieger gemaakt van velijnpapier en takken uit de achtertuin.
“Ik weet gewoon niet hoe ik het aan moet pakken,” zei zijn moeder. “Ik heb het idee dat ik helemaal opnieuw moet beginnen, maar zonder dat ik weet wat hij wil.” Haar stem trilde, en hij wilde iets doen om haar wat meer een gevoel van kracht te geven. Het kwam vaak voor dat hij niet wist wat hij moest doen als ze van streek raakte, doordat iemand aan de telefoon haar aan het huilen maakte. Maar vanavond wist hij wat hem te doen stond, dacht hij.
Hij kwam overeind en nam de houding van een robot aan. Zijn robotimitaties waren heel goed, en dat was hem ook vaak gezegd. Lopend als een robot en de geluiden makend van een robot betrad hij haar perifere gezichtsveld. Een robot die een beetje mank loopt, deed hij. Daar had ze al eens eerder om gelachen, en hij dacht dat dat vandaag misschien ook weer zou gebeuren.
“Ik had het idee dat ik dat juist gedaan had,” zei zijn moeder in de hoorn. “Zo heb ik het toch ingeleverd?”
Ten slotte zag ze Max, en ze glimlachte plichtmatig. Hij liep door, en alsof hij niet zag dat hij op het punt stond tegen een muur op te botsen, draaide hij zijn hoofd naar haar en glimlachte naar haar. Bonk. Hij liep tegen de muur op. “Ooo nee,” zei hij met een stem die half die van een robot was en half die van Iejoor. “Ooo nee,” kreunde hij nog een keer, terwijl hij met zinloos maaiende robotarmen probeerde door de muur heen te lopen.
Ze lachte, eerst stilletjes en toen hardop. Ze snoof. Ze moest de hoorn afdekken om niet gehoord te worden.
“Dat is goed,” zei ze toen ze zich had hersteld. “Geen probleem. Ik denk dat ik maar gewoon aan de slag moet gaan. Dan heb ik het morgenochtend. Bedankt, Candy. En neem me niet kwalijk dat ik je thuis opbelde. Dit was de laatste keer. Ik zie je morgen.”
Ze hing op en keek Max aan.
“Kom eens hier,” zei ze.
Hij keek haar recht in de ogen toen hij op haar afliep. Ze sloot Max in haar armen en drukte hem tegen zich aan. Maar het ging zo plotseling, en ze drukte hem zo hard tegen zich aan – haar armen trilden ervan – dat Max in ademnood kwam.
“O, Max. Je maakt me blij,” zei ze, terwijl ze hem onhandig boven op zijn hoofd kuste. “Ik zou niet weten wat ik moest beginnen als ik jou en Claire niet had.”
Ze drukte hem nog dichter tegen zich aan, zo heftig dat het niet voor hem alleen bedoeld kon zijn.
Er volgde een lange stilte. Max vroeg zich af of hij moest zeggen dat hij er spijt van had, want het speet hem echt. Maar hij kon niet op het woord ‘spijt’ komen; hij kon alleen maar dingen bedenken als: ‘Ik zou me het liefst onder mijn bed verstoppen’, en: ‘Wees alsjeblieft weer goed voor me’, en: ‘Help’.
“Ga je me een verhaaltje vertellen?” vroeg ze.
Maar Max had niet meteen een verhaal klaar. “Jaaaa,” zei hij, en hij rekte het woord zo lang mogelijk uit, terwijl hij iets probeerde te bedenken. Ze hield ervan om naar zijn verhalen te luisteren en terwijl hij ze vertelde noteerde zij ze op de computer. Op zoek naar een verhaal ging hij onder het bureau liggen, de plek waar hij ze doorgaans vertelde. Hij lag daar graag, met haar voeten op zijn buik, in zo’n positie dat hij haar gezicht kon zien – zodat hij haar reacties kon volgen terwijl het verhaal zich ontwikkelde en haar vingers over het toetsenbord gingen. Hij moest haar horen typen om zeker te weten dat ze het allemaal noteerde.
Hij begon. “Er waren eens een paar gebouwen. Het waren reusachtig grote gebouwen, en ze konden lopen. Nou, op een dag kwamen ze overeind en verlieten ze de stad. Er waren daar ook een paar vampiers. De vampiers wilden van de gebouwen ook vampiers maken, dus vlogen ze eropaf en vielen ze de gebouwen aan. Ze beten ze. Toen een vampier het grootste gebouw wilde bijten, braken zijn hoektanden af, en toen vielen ook zijn andere tanden eruit. Hij moest huilen, want hij zou nooit meer nieuwe tanden krijgen. De andere vampiers zeiden: ‘Waarom huil je nou, dat zijn toch alleen maar je melktanden?’ Maar de vampier zei: ‘Nee, het zijn mijn grotemensentanden.’ Toen wisten de vampiers dat hij geen vampier meer kon zijn, dus lieten ze hem aan zijn lot over. En hij kon ook geen vriendschap sluiten met de gebouwen, want de vampiers hadden ze allemaal doodgemaakt.”
“Is dat het einde?” vroeg zijn moeder.
“Ja,” zei Max.
Zijn moeder typte de laatste woorden in en keek Max met een droevige glimlach aan.
“Het einde,” zei hij.
Ze bleef met haar voeten over zijn buik wrijven. Hij kreeg er tegelijkertijd een goed en een afschuwelijk gevoel van, en hij was moe, ontzettend moe, zijn hele lijf was ongelooflijk moe.