Achtentwintig
Ze daalden langzaam neer op aarde, alsof ze aan wel honderd parachutes hingen. Ze waren eerder bij de lagune dan de groep, en Katherine zorgde ervoor dat iedereen hen zag aankomen. Maar niemand was onder de indruk, en Carol leek helemaal niet blij te zijn. Hij keek chagrijnig uit zijn ogen.
Max rende naar hem toe. “Hé! Zin om te gaan zwemmen?” vroeg hij.
Carol haalde zijn schouders op.
“Wat is er?” vroeg Max.
“Waar bleven jullie nou?” vroeg Carol.
“Wie? Katherine en ik? We hebben gewoon een andere weg genomen.”
“Maar jij zou toch vooroplopen in de optocht?”
“Dat heb ik toch gedaan?”
“Maar naderhand niet meer.”
Carols toon had iets scherps, en dat was nieuw. Max snapte het niet. Was hij echt ergens kwaad om?
“Nee, toen moest ik met Katherine iets gaan bekijken. Maar laten we nu gaan zwemmen. Hou je van water?”
“Nee,” zei Carol effen. “En ook niet van varen, weet je nog?”
Max wist het niet meer.
“Ik hoorde dat je het erover gehad hebt om samen een schip te gaan bouwen. Waarom is dat?”
“Hoe bedoel je?”
“Waar heb je een schip voor nodig, Max? Denk je er nu al over om hier weg te gaan?”
“Nee, nee,” zei Max. “Het is alleen voor de lol. Of voor noodgevallen.” Carol keek nog chagrijniger, en hij had zijn ogen half toegeknepen. Max raakte zo onder de indruk van zijn gezichtsuitdrukking dat hij begon te ratelen. “Er komt een trampoline op en een groot aquarium. Een aquarium onder water, binnen in het schip, waarin we de inktvissen en de andere vissen die we lekker vinden bewaren…”
De verklaring maakte het er niet beter op.
“Maar we vonden varen toch vervelend?” zei Carol. “Dat zei je vanmorgen toch? We zeiden dat we alle verveling dood zouden maken. En nu wil je gaan varen? Het vervelendste van alles?”
“Nou ja,” mompelde Max, maar hij had geen notie wat een compromis tussen de twee tegenstrijdige opvattingen zou kunnen zijn. “We hóeven het niet te bouwen. Het was maar een idee.”
“En waarom zou je het zonder mij gaan bouwen? Ik ben hier de enige die verstand heeft van bouwen.”
“Ik was helemaal niet van plan om het zonder jou te doen,” zei Max. “Dat zei ik juist tegen iedereen: dat we het allemaal samen zouden gaan doen. Met iedereen erbij.”
“Maar het lijkt erop dat je niet bij de anderen wilt zijn. Anders zou je niet met Katherine een andere route hebben genomen. Wat was daar eigenlijk zo bijzonder aan?”
Daar moest Max over nadenken. Het werd hem nu snel te ingewikkeld. Hij kreeg een gevoel alsof zijn hersenen zich in tweeën splitsten en de helften zich voor elkaar verstopten. Als hij Carol nu maar in het water kon krijgen en een spelletje marco-polo met hem kon doen, dan zou hij niet zo van streek zijn door deze kleinigheden.
“Laten we gewoon gaan zwemmen,” zei Max. “Ja, alsjeblieft?”
“Gaan jullie maar vast vooruit,” zei Carol, waarna hij naar een donker hoekje van de lagune verdween om te gaan mokken. Max keek hoe hij ging zitten, zijn handen onder zijn kin legde en somber voor zich uit keek. Hij had de neiging om met hem te gaan praten, maar hij wist dat de tijd ook deze wond zou helen, die naar hij dacht maar klein was, oppervlakkig zelfs. Hij hoopte dat Carols verhitte stemming zou afkoelen als hij zag dat iedereen om hem heen lol maakte.
“Kom op, allemaal. Laten we gaan zwemmen!” zei Max.
Hij rende van de lage oever af en maakte een bommetje in het water.
Niemand volgde hem.
“Oké, allemaal. Doe wat ik net deed,” riep hij. “Wie maakt het beste bommetje? Katherine?”
Ze schudde haar hoofd. “Dat soort dingen doe ik nooit,” zei ze. “Laat mij maar lekker op de kant zitten.”
“Douglas?” zei Max.
Douglas leek gevleid dat hij eruit werd gepikt en maakte zich klaar om Max te volgen en zich te water te begeven.
“Wacht!” riep Carol.
Douglas bleef staan. Max draaide zich om. Carol zat op zijn knieën aan de rand van de lagune. Hij hield zijn oor tegen de bemoste grond. “Wat is er?” vroeg Max.
Carol stak zijn hand op en maakte een gebaar van ‘wacht even’. Hij deed zijn ogen dicht en luisterde wel een volle minuut lang naar de aarde, waarna hij overeind kwam. “Het heeft waarschijnlijk niets te betekenen,” zei hij, wel wetend dat hij ieders volle aandacht had.
“Wat was het?” vroeg Max.
Carol gaf geen antwoord.
“Jij dacht dat het niks was?” vroeg Ira.
De andere beesten stonden er verstijfd en met grote angstogen bij. Carol, die eruitzag alsof hij diep nadacht, bleef nog even staan en zei toen: “Nee, het is niks. Maken jullie je maar geen zorgen.” Maar hij zei het op een toon die duidelijk bedoeld was om nog grotere bezorgdheid te wekken. “Gaan jullie maar lol maken. Ik zal het wel zeggen als we ons zorgen moeten maken.”
Max was niet bereid om af te zien van de lagune, het marco-polospel en het vooruitzicht de optocht te beëindigen zoals een optocht beëindigd hoort te worden.
“Oké, en nu erin!” riep hij. Hij begon Douglas en Ira nat te spetteren, maar nu wilde niemand meer het water in. Ze stonden naar Carol te kijken, die af en toe nog op zijn knieën ging zitten om zijn oor op de grond te luisteren te leggen.
“Ik beveel jullie om te komen zwemmen!” zei Max.
Niemand verroerde een vin.
Ten slotte kon Max niet anders dan het water uit komen en zijn woorden kracht bijzetten. Hij pakte alle potentiële zwemmers bij de hand, sleepte hen naar de waterkant en duwde hen erin. Hij was aangenaam verrast om te zien dat ze niet zonken – als boeien bleven ze allemaal met onvoorstelbaar gemak op het wateroppervlak dobberen.
Algauw had hij ze allemaal het water in en probeerde hij hun de regels van het marcopolospel bij te brengen. “Oké, dus jullie moeten je ogen dichtdoen. Wacht, ik doe mijn ogen dicht. En als jullie dan Marco zeggen, ga ik rondzwemmen. Nee, ik zeg Marco, en dan zeggen jullie Polo. En als jullie Polo hebben gezegd, probeer ik degene aan te tikken die het gezegd heeft. Als jullie het zeggen, hoor ik waar het geluid vandaan komt, dus dan ga ik die kant op…”
Bij het horen van het woord ‘geluid’ dachten de wezens alleen maar aan Carol en datgene wat hij mogelijk in de grond had gehoord, dus ging alle aandacht weer naar hem. En hij leek zijn taak heel ernstig op te vatten. Zijn lippen bewogen zachtjes, alsof hij de afschuwelijke dingen die hem vanuit de grond werden meegedeeld herhaalde.
Maar Max was vastbesloten om van de lagune een succesnummer te maken. Als hij eenmaal iedereen in het water had, zouden ze dol zijn op het marcopolospel, daarvan was hij overtuigd. En dan zouden ze dat gebabbel en alles wat hun verder nog dwarszat snel vergeten.
“Hé, Carol,” zei Max, “vind jij het een goed idee als iemand zich in de waterval naar beneden laat storten?”
Carol haalde zijn schouders op.
“Ira, laat je in de waterval naar beneden storten,” commandeerde Max.
Ira bleef nog even zitten, stond toen met tegenzin op en klom langzaam tegen de rotswand omhoog. Bovenaan, waar het water over de rand glipte en naar beneden stortte, ging hij zitten en liet zich volkomen ongeïnspireerd en zonder enig genoegen te tonen door het water meevoeren. Maar hij zat er verkeerd voor. Hij deed het zo chagrijnig dat Max zag aankomen dat hij plat op zijn buik terecht zou komen, wat een enorme, pijnlijke klap zou geven.
En zo ging het ook. Het geluid, als van een nat overhemd dat tegen beton slaat, was voor de toeschouwer bijna even pijnlijk om aan te horen als de klap voor Ira ongetwijfeld aanvoelde.
Het leek minuten te duren voordat hij huiverend weer boven water kwam. Hij liet zich een tijdje op zijn rug drijven, kreunde, jammerde, snoof en kreunde toen nog wat. De beesten keken Max allemaal aan met afschuwelijk boze blikken.
De lagune was geen succes, en Max had langzamerhand geen nieuwe ideeën meer hoe hij het leven van zijn onderdanen kon veraangenamen door afleidingen voor hen te bedenken of hen gelukkiger te maken.
“Psst.” Toen Max opkeek, zag hij Katherine boven zich. Ze hing aan een laaghangende zijtak van een boom. “Laten we hier weggaan,” zei ze.
Max was dolblij haar te zien en maar al te bereid om daar weg te gaan en – al was het maar tijdelijk – verlost te zijn van de taak het iedereen naar de zin te maken. Hij stak zijn armen al op om haar de gelegenheid te geven hem in de boom te tillen toen…
“Wacht!” zei Carol, terwijl hij zich op zijn knieën liet vallen. “Hoor!” Hij legde zijn oor tegen de grond.
Iedereen zweeg en verstijfde.
De uitdrukking op Carols gezicht werd steeds ernstiger.
“Wat is er? Wat is er?” vroeg Judith.
“Dat klinkt niet goed,” antwoordde Carol.
De anderen dromden om Carol heen. Douglas en Judith vertrapten Max bijna in hun haast om bij hem te komen.
“Wat hoor je? Vibraties?” vroeg Douglas.
“Gefluister?” vroeg Judith. “Gekwebbel?”
Carol boog zich nog eens voorover en knikte. “Vibraties, gekwebbel én gefluister, helaas,” zei hij.
“O nee,” kreunde Ira. “Niet weer.”
“Komt het van dichtbij?” vroeg Alexander op zeurderige toon.
Carol keek hem aan alsof hij wilde zeggen: “Ik weet het niet zeker, maar het zit misschien wel pal onder ons, klaar om ons allemaal in één klap te verzwelgen.”
“Wat doen we dan nog hier?” jammerde Judith.
“Rennen!” riep Douglas.
En dus begonnen ze allemaal te rennen.