Veertien

Maar het leek alsof de stad steeds verder weg kwam te liggen, niet dichterbij. Urenlang hield Max het roer recht, en het zeil bolde voortdurend op in de wind, maar met het verstrijken van de tijd werd de stad kleiner in plaats van groter. Volgens het kompas zeilde Max er recht op af, pal noordnoordwest, en toch werden de lichtjes van de stad kleiner en zwakker.

Max kon niet veel doen. Hij zeilde rechtuit, dat was zeker. Maar het was alsof de baai voor hem steeds groter werd en de afstand tot zijn reisdoel toenam. Hij keek achterom, maar daar was geen spoor meer te bekennen van de kust vanwaar hij was weggevaren of van het bos met zijn hut. Van zijn buurt was niets te zien. Hij was alleen met de maan aan de hemel en de ruwe korte golfslag van het water. Hij had geen andere keus dan door te gaan op de ingeslagen koers, want het was zinloos welke andere kant dan ook op te gaan.

Hij hoopte dat de baai in de loop van de nacht weer aan de wetten van de rede zou gehoorzamen en de stad weer te zien zou zijn. Hij zou zijn vader vertellen dat de baai vreemd rekbaar was! Maar algauw was er helemaal niets meer van de stad te zien. Een tijdje was er nog een twinkeling van de verdwijnende lichtjes, maar even later was alles weg. Nergens was nog een teken van land. Hij wilde het zichzelf niet bekennen, maar eigenlijk was Max ervan overtuigd dat hij de baai helemaal achter zich had gelaten, zodat hij zich nu op volle zee bevond.

Nog voordat Max moe werd was de maan in het water gezakt en de zon omhooggerezen om hem te vervangen. Hij had de hele nacht zonder te slapen doorgezeild en was te zeer in de war om aan uitrusten te denken. Max zeilde stug door in noord-noord-westelijke richting, maar nu zag hij nergens nog iets. Geen vis en geen vogel. De wind was zwakker geworden en de zee breder en grootser, weidser en saaier. Volgens een ruwe schatting moest hij minstens zeven miljoen mijl verwijderd zijn van de plaats waar hij van wal was gestoken.

En toen eindelijk, toen de zon al behoorlijk hoog stond, was hij moe genoeg om te kunnen slapen. Hij reefde het zeil, zette het roer vast zodat hij op koers zou blijven en viel in slaap.

§

Toen hij wakker werd, was het weer donker. Dezelfde maan waarvan hij nog maar enkele uren geleden afscheid had genomen was er weer. Max zeilde weer de hele nacht door en viel niet lang daarna in slaap. Hij voelde zich zwak – het was lang geleden dat hij gegeten had.

Met schrik realiseerde Max zich ineens dat hij op volle zee moest zijn. Zijn kompas leek niet te werken, en in geen tijden had hij een teken van land of leven gezien. Waar ging hij heen? Hoe lang zou hij zo kunnen overleven? Hij liet een tiental mogelijke scenario’s de revue passeren, maar op een gegeven moment bedacht hij enigszins gelaten dat hij in de gegeven omstandigheden niets anders kon doen dan wat hij deed: rechtuit zeilen en er maar het beste van hopen.

§

De volgende dag zou de langste worden die Max ooit had meegemaakt. Wat een ontzettend lange dag! Nu hij niets anders kon doen dan in zijn eentje en zonder ook maar iets te zien rechtuit over zee varen, leek elke minuut wel een dag. Een uur was langer dan een heel mensenleven.

Het aantal onderwerpen waarover hij kon nadenken begon uitgeput te raken. Tegen de middag had hij al aan alles gedacht waarover hij ooit had nagedacht, en toen kon hij opnieuw beginnen. Hij ging na of hij alle staten van de Verenigde Staten nog wist: Californië, Colorado, Nevada, Oregon, Washington, Idaho, South Dakota, North Dakota, Wyoming, Nebraska, Illinois, Indiana, Michigan, Wisconsin, Kansas, Montana…Bij vierentwintig hield het op. Nou ja, toch nog een record. Hij noemde alle namen van zijn klasgenoten, met een onderverdeling in degenen die hij kende, degenen die hij alleen maar tolereerde, degenen die hij niet kende en degenen die hij een klap voor hun kop zou geven als hij de kans kreeg. Hij noemde de namen van alle gezinnen die in zijn straat woonden en die in de straat om de hoek. Hij noemde de namen van al zijn onderwijzers uit het heden en verleden en van alle spelers van het Braziliaanse olympische voetbalelftal van dat jaar.

Hij noemde de namen van al zijn ooms en tantes. Zijn ooms Stuart, Grant, Scotty, Wash en Jeff; de tantes Isabelle, Paulina, Lucy, Juliet. De laatste keer dat hij hen allemaal had gezien was bij die merkwaardige bijeenkomst. Waar was dat ook weer geweest? In een boshut ergens in Colorado of in de buurt van Colorado. Op een heuvel was het, en de blokhut was overvol geweest, met een geur van dennen, soep en wildbraad, en ontzettend veel bier – wat was er steeds veel gedronken. Ze hadden gevist en gevoetbald en door de bossen gerend, en toen het dagenlang regende hadden ze met z’n allen in die te kleine blokhut op elkaars lip gezeten. In elke kamer was wel wat aan de hand geweest en elke dag waren er tientallen kleine uitbarstingen. Wat een gedoe was het geweest, met al die rothumeuren, al die pesterijen, stiltes en net-geen-gewelddadigheden. En omdat er niet genoeg bedden waren had bijna iedereen in dezelfde kamer geslapen, bij de kachel; één wirwar van benen en geluiden was het geweest. Het was wel leuk geweest, maar ook griezelig, en toen het eindelijk afgelopen was, was hij daar blij om geweest. In de auto terug naar huis had hij de hele weg geslapen – twaalf uur lang.

Hij wrikte een spijker in de bank van de boot los en haalde die eruit om daarmee de verstreken uren bij te houden (bij benadering zo nauwkeurig mogelijk), zoals iemand die in een cel gevangenzit het zou doen. Buiten op de rand van de boot kraste hij zijn naam in zo groot mogelijke letters, zodat elke vis, elke walvis of elk passerend schip zou weten wie er op dit schip het bevel voerde: MAX stond er, in letters die netjes maar ook een beetje grimmig waren.

Hij maakte op de bodem van de boot een ruwe schets van de wereldkaart, en daarnaast tekende hij kodiakberen – de enige beren die hij kon tekenen waren kodiakberen; zijn vader, die goed kon tekenen, had hem alleen dit geleerd – en terwijl hij aan zijn derde kodiakbeer bezig was, eentje die aan zijn eigen poot knaagde, besloot Max om uit te rekenen hoe lang het precies geleden was dat zijn vader was vertrokken.

De tijdlijn begon al te vervagen. Was het drie jaar geleden? Dat zei hij altijd als mensen het vroegen, maar hij zei het nu al zo lang dat het misschien al vier jaar geleden was. En de volgorde van de gebeurtenissen was onduidelijk.

Hij had herinneringen waarin zijn vader en Gary samen voorkwamen, maar kon dat wel? Nee, dat was onmogelijk. En de voorganger van Gary, die man met het witte haar die Peter heette, wanneer was die dan gekomen en weer vertrokken? Zouden die mannen elkaar misschien allemaal kennen?

Max begon in de war te raken. Natuurlijk kenden ze elkaar niet allemaal. Het was niet allemaal gelijktijdig gebeurd. Eerst was zijn vader nog gewoon thuis. Toen was zijn vader op zakenreis gegaan – een maand, twee maanden. En toen heette het ineens geen zakenreis meer; toen was hij weg, en kort daarna had hij een huis in de stad. Toen was het een tijdje stil, en toen was hij weer terug – een luidruchtige week – en vervolgens weer weg. Daarna was het weer stil – een jaar lang, leek het wel. Toen was er Peter met het witte haar. Wie was dat ook weer? Hij was te oud.

Hij had Max eens een plant cadeau gegeven, een varen. Max had hem in de vensterbank gezet en hem zogenaamd per ongeluk in de tuin laten vallen. Peter was ook weggegaan…maar een keer was hij ‘s avonds laat teruggekomen en had hij iedereen wakker gemaakt door luid te zingen en te smeken. Ja toch? Dat was Peter. Toen kwam Gary. Maar er was toch nog een andere man? Hoe zat het met hem? Die man die vorig jaar een paar keer aan de deur was geweest? Zijn moeder was met hem meegegaan, in een kleine, askleurige cabriolet…Max had Claire gevraagd wie het was, maar zij had tegen Max gezegd dat het gewoon iemand van haar moeders werk was; ze gingen naar een werkdiner, had ze tegen hem gezegd. Max was ervan overtuigd geweest dat er meer aan de hand was, maar Claire en zijn moeder deelden geheimen met elkaar. Te veel.

§

Dag in dag uit zeilde Max door. Hij had te lijden van stormachtige winden, snijdende winden, klepperende winden en warme, toedekkende winden. Er waren golven als draken en golven als mussen. Er was regen, maar over het algemeen was er zon, een verschrikkelijke, fantasieloze zon, die dag in dag uit altijd maar hetzelfde deed. Af en toe zag hij vogels of vissen, maar altijd waren ze onbereikbaar, dus laat staan dat Max ze kon vangen en opeten. Wekenlang, leek het, kreeg hij geen hap te eten, waardoor hij pijn in zijn buik kreeg van de honger en het gevoel dat zijn spijsverteringsorganen elkaar begonnen op te eten om toch maar iets naar binnen te krijgen.