•19•
Het was die ochtend behoorlijk druk op de nationale luchthaven Ronald Reagan bij Washington, die nog maar pas die naam droeg en door iedereen nog gewoon ‘National’ werd genoemd. Het vliegveld was populair omdat het zo dicht bij de stad lag en er dagelijks zoveel vluchten vertrokken. Minder populair waren de opstoppingen, de korte startbanen en de misselijkmakende scherpe bochten naar links om de verboden sector van het luchtruim te ontwijken. Maar de nieuwe, schitterende terminal met zijn klassieke koepels en de grote parkeergarages met veel verdiepingen en overdekte bruggen naar de vertrekhal waren een uitkomst voor de vermoeide reiziger.
Lee en Faith stapten de nieuwe hal binnen, waar Lee een politieman zag die de corridor in de gaten hield. Ze hadden de auto op een van de parkeerterreinen achtergelaten.
Faith zag de politieman ook. Ze droeg de bril die Lee haar had gegeven. Er zat gewoon glas in, maar hij veranderde wel haar gezicht. Ze raakte Lee’s arm aan. ‘Zenuwachtig?’
‘Altijd. Daardoor ben ik in het voordeel. Dat maakt mijn slechte opleiding een beetje goed.’ Hij slingerde hun tassen over zijn schouder. ‘Kom, dan gaan we een kop koffie drinken tot de rij bij de ticketbalie wat korter is. Dan kunnen we tegelijk de omgeving verkennen.’ Terwijl ze een koffieshop zochten, vroeg hij: ‘Enig idee wanneer we hier kunnen vertrekken?’
‘We vliegen via Norfolk. Daar stappen we over op een pendeldienst naar Pine Island, voor de Outer Banks van North Carolina. Er zijn genoeg vluchten naar Norfolk. Het toestel naar Pine Island moet je van tevoren boeken. Als we een ticket voor Norfolk hebben, zal ik dat wel regelen. Dat vliegtuig gaat alleen overdag.’
‘Waarom?’
‘Omdat er geen gewone landingsbaan is, maar een soort weggetje, zonder een verkeerstoren of zoiets. Een windzak, dat is alles.’
‘Prettig idee.’
‘Ik zal eerst naar het huis bellen.’
Ze liepen naar de telefoons en Lee luisterde mee toen Faith haar komst bevestigde. Ze hing op. ‘Alles in orde. We kunnen daar een auto huren als we aankomen.’
‘Voorlopig dus geen problemen.’
‘Het is een goede omgeving om uit te rusten. Je hoeft niemand te zien of te spreken als je daar geen zin in hebt.’
‘En daar heb ik helemaal geen zin in,’ beaamde Lee nadrukkelijk.
‘Ik wilde je wat vragen,’ zei Faith toen ze naar een café liepen.
‘Zeg het maar.’
‘Hoe lang had je me al geschaduwd?’
‘Zes dagen,’ antwoordde hij meteen. ‘In die tijd ben je drie keer naar het huisje geweest, gisteravond meegerekend.’
Gisteravond, dacht Faith. Was het nog maar zo kort geleden? ‘En je hebt geen contact meer gehad met je opdrachtgever?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Ik breng eens per week verslag uit, tenzij er iets bijzonders gebeurt. Geloof me, als ik de tijd had gehad, zou hij gisteravond een uitvoerig rapport hebben gekregen.’
‘Hoe moest je verslag uitbrengen als je niet wist wie je cliënt was?’
‘Ik had een telefoonnummer.’
‘En dat heb je nooit nagetrokken?’
Hij keek haar geërgerd aan. ‘Nee, waarom zou ik? Zolang ik mijn geld maar kreeg.’
Ze keek beduusd. ‘Zo bedoelde ik het niet.’
‘Nee, oké.’ Hij verschoof de tassen en vervolgde: ‘Er is een speciaal telefoonboek met kruisverwijzingen. Als je het nummer weet, kun je daarin het bijbehorende adres vinden.’
‘En?’
‘In deze tijd van satelliettelefoons, landelijke mobiele netwerken en dat soort toestanden, was er natuurlijk niets te vinden. Ik heb het nummer gebeld. Blijkbaar was het speciaal voor mij bestemd, want het antwoordapparaat vroeg de heer Adams om zijn boodschap in te spreken. En er werd een postbusnummer in Washington genoemd. Omdat ik nu eenmaal nieuwsgierig ben, heb ik dat ook nagetrokken, maar het stond op naam van een bedrijf waarvan ik nog nooit had gehoord, met een vals adres. Daar kwam ik dus niet verder mee.’ Hij keek haar aan. ‘Ik neem mijn werk serieus, Faith. Ik loop niet graag in de val. Beroemde laatste woorden, weet je wel?’
Ze kwamen bij de kleine koffieshop, kochten koffie en broodjes en vonden een leeg tafeltje in de hoek.
Faith zuchtte zorgelijk terwijl ze haar koffie dronk en aan het maanzaadbroodje knabbelde, waar boter uit droop. Misschien was hij eerlijk tegen haar, maar in elk geval had hij contact met Danny Buchanan. Het was zo’n vreemd gevoel om opeens bang te zijn voor een man die ze altijd had verafgood. Als hun verhouding het laatste jaar niet zo sterk was veranderd, zou ze in de verleiding zijn gekomen om Danny zelf te bellen. Maar ze wist het nu niet meer, zeker niet na de afschuwelijke gebeurtenissen van de vorige avond, die haar nog helder voor de geest stonden. En wat zou ze hem moeten vragen? Danny, heb jij gisteren geprobeerd me te vermoorden? Doe dat nou niet, alsjeblieft, want ik werk nu samen met de FBI , in je eigen belang. En waarom heb je Lee ingehuurd om me te schaduwen, Danny? Eén ding was duidelijk: ze moest zo snel mogelijk van Lee zien af te komen.
‘Dat dossier dat je over mij hebt gekregen,’ zei Faith, ‘wat stond daar eigenlijk in?’
‘Je werkt als lobbyiste. Je zat vroeger bij een groot kantoor dat bedrijven uit de Fortune-500 vertegenwoordigde. Ongeveer tien jaar geleden ben je een eigen kantoor begonnen samen met een zekere Daniel Buchanan.’
‘Werden onze huidige cliënten ook genoemd?’
Hij hield zijn hoofd schuin en dacht na. ‘Nee. Is dat belangrijk?’
‘Wat weet je van Buchanan?’
‘Er stond niet veel in het dossier, maar ik heb zelf wat dingen ontdekt… die jij natuurlijk al weet. Buchanan is een mythe op Capitol Hill. Hij kent iedereen en iedereen kent hem. Hij heeft enorme gevechten geleverd en een vermogen verdiend. Jij bent er zelf ook niet slechter van geworden, neem ik aan.’
‘Ik mag niet klagen. Wat verder nog?’
Hij keek haar onderzoekend aan. ‘Waarom wil je dingen horen die je al weet? Heeft Buchanan hier iets mee te maken?’
Nu was het Faiths beurt om Lee aandachtig op te nemen. Als hij zich van de domme hield, was hij een groot acteur, dacht ze.
‘Danny Buchanan is een fatsoenlijke kerel. Ik heb alles aan hem te danken.’
‘Een goede vriend, dus. Maar dat is geen antwoord op mijn vraag.’
‘Mensen als Danny zijn zeldzaam. Hij is een man met een droom.’
‘En jij?’
‘Ik? Ik heb hem alleen geholpen bij het verwezenlijken van die droom. Mensen als ik zijn doodgewoon.’
‘Zo gewoon vind ik je anders niet.’ Faith nam een slok koffie en gaf geen antwoord. ‘Maar hoe wordt iemand lobbyist?’
Faith onderdrukte een geeuw en dronk nog wat. Haar hoofd bonsde. Ze had nooit veel slaap nodig gehad op al haar reizen om de wereld. Een paar uurtjes de ogen dicht in een vliegtuig, dat was genoeg. Maar nu zou ze het liefst onder het tafeltje zijn gekropen om tien jaar te slapen. Misschien reageerde haar lichaam op de onthutsende ervaringen van de afgelopen twaalf uur door alle functies uit te schakelen en de handdoek in de ring te gooien. Laat me met rust, alsjeblieft.
‘Ik zou kunnen liegen dat ik zo graag de wereld wil veranderen. Dat zegt toch iedereen?’ Ze haalde een buisje aspirines uit haar tas, slikte er twee en spoelde ze weg met koffie. ‘Ik weet nog dat ik als kind naar de hoorzittingen over de Watergate-affaire keek. Al die ernstige mensen in die zaal. Al die middelbare mannen met brede, lelijke dassen, pafferige hoofden en slechtgeknipt haar, die in grote microfoons spraken terwijl hun advocaten instructies in hun oor fluisterden. Al die aandacht van de media, de hele wereld die naar dat ene zaaltje keek. De rest van het land vond het een walgelijke vertoning, maar ik vond het prachtig. Al die macht!’ Ze glimlachte vaag boven haar koffie. ‘Dat zal wel niet deugen. De zustertjes hadden toch gelijk. Een van hen, zuster Audrey Ann, vond mijn naam godslasterlijk. “Lieve Faith,” zei ze tegen me, “wees trouw aan je christelijke naam en verzet je tegen je duivelse driften.”’
‘Dus je was een lastpak?’
‘Als ik een habijt zag aankomen, werd ik heel gemeen. Mijn vader verhuisde vaak, maar ik kon goed leren, ook al was ik een lastig kind. Ik ben naar een goede universiteit gegaan en in Washington terechtgekomen met al die herinneringen aan absolute macht nog in mijn achterhoofd. Ik had geen flauw idee wat ik moest gaan doen, behalve dat ik op de een of andere manier wilde meespelen in dat spel. Ik heb een tijdje op Capitol Hill voor een nieuw Congreslid gewerkt en toen trok ik de aandacht van Danny Buchanan, die me onder zijn hoede nam. Hij zag iets in me, denk ik. Waarschijnlijk vanwege mijn inzet, want ik had de leiding over dat hele kantoor terwijl ik pas twee maanden ervaring had. Ik ging voor niemand uit de weg, zelfs niet voor de voorzitter van het Huis.’
‘Dat is niet mis voor iemand die pas van de universiteit komt.’
‘Na de nonnetjes kon ik die politici makkelijk aan.’
Lee grijnsde. ‘Blij dat ik op een openbare school heb gezeten.’ Zijn blik gleed opzij. ‘Niet kijken, maar de fbi cirkelt om ons heen.’
‘Wat?’ Ze draaide meteen haar hoofd om en keek alle kanten op.
Lee rolde met zijn ogen. ‘Geweldig hoor.’
‘Waar zijn ze dan?’
Hij gaf een tik op het tafelblad. ‘Nergens. En overal. Ze lopen heus niet rond met hun badge op hun borst. Je ziet ze niet.’
‘Waarom zei je dan dat ze om ons heen cirkelen, verdomme?’
‘Bij wijze van test. En je bent niet geslaagd. Soms lukt het míj wel eens om ze te ontdekken. Niet altijd. Maar de volgende keer dat ik zoiets tegen je zeg, is het menens. Dan zijn ze er echt. En dan mag je niet reageren zoals je nu deed. Je blijft je normaal en rustig bewegen. Gewoon een knappe vrouw die op vakantie is met haar vriend. Begrepen?’
‘Oké, best. Maar haal zo’n stunt niet nog eens uit. Mijn zenuwen zijn er niet tegen bestand.’
‘Hoe betaal je de tickets?’
‘Hoe wil je dat ik ze betaal?’
‘Met je creditcard, onder je valse naam. Niet met te veel contant geld zwaaien. Als je vandaag een enkele reis contant betaalt, zou dat de luchtvaartmaatschappij kunnen opvallen. Hoe minder aandacht, des te beter. Wat is je andere naam, trouwens?’
‘Suzanne Blake.’
‘Mooie naam.’
‘Mijn moeder heette Suzanne.’
‘Heette? Is ze overleden?’
‘Allebei mijn ouders. Mijn moeder toen ik elf was, mijn vader zes jaar later. Ik had geen broers of zusters. Op mijn zeventiende was ik wees.’
‘Dat zal niet makkelijk zijn geweest.’
Faith zweeg een tijdje. Ze vond het altijd moeilijk om over haar jeugd te praten en dat deed ze ook zelden. Bovendien kende ze deze man niet echt. Toch had Lee Adams iets stevigs, iets wat vertrouwen inboezemde. ‘Ik hield echt van mijn moeder,’ begon ze. ‘Ze was een lieve vrouw, die het heel moeilijk had met mijn vader. Hij was ook een goed mens, maar een van die types die altijd overlopen van krankzinnige ideeën waar ze zogenaamd geld mee kunnen verdienen. Als het misliep, en dat deed het altijd, moesten we weer haastig onze koffers pakken en vertrekken.’
‘Waarom?’
‘Omdat andere mensen altijd geld verloren aan de mooie plannen van mijn vader. En daar waren ze niet blij mee. Voordat mijn moeder stierf waren we al vier keer verhuisd. Daarna nog vijf keer. Elke dag zeiden mijn moeder en ik een gebedje voor mijn vader. Vlak voordat ze stierf vroeg ze me om voor hem te zorgen, terwijl ik pas elf was.’
Lee schudde zijn hoofd. ‘Daar kan ik me niets bij voorstellen. Mijn ouders wonen al vijftig jaar in hetzelfde huis. Hoe heb je het gered nadat je moeder was overleden?’
Faith praatte nu wat gemakkelijker. ‘Het was niet zo moeilijk als het lijkt. Mijn moeder hield van mijn vader maar had een gruwelijke hekel aan zijn manier van leven, zijn wilde plannen en die voortdurende verhuizingen. Maar hij veranderde toch niet, dus waren ze niet de prettigste ouders om mee te leven. Er waren momenten waarop ik dacht dat ze hem zou vermoorden. Toen zij was gestorven, werd het mijn vader en ik tegen de boze buitenwereld. Hij trok me de enige mooie kleren aan die ik had en liet me aan al zijn zakelijke partners zien. Die mensen dachten natuurlijk dat hij wel betrouwbaar moest zijn, met zo’n lieve dochter. Tegen de tijd dat ik zestien was, hielp ik hem zelfs met zijn handeltjes. Ik was vroegrijp. Daar heb ik mijn babbel en mijn ruggengraat aan te danken. Ik heb geleerd om bliksemsnel te denken.’
‘Een heel bijzondere opvoeding,’ beaamde Lee. ‘En heel nuttig voor een lobbyiste.’
Haar ogen werden vochtig. ‘Als we weer naar zo’n bespreking gingen, zei hij: “Dit wordt de grote klapper, Faith, kind. Ik vóél het, hier.” En dan legde hij zijn hand op zijn hart. “En het is allemaal voor jou, meisje. Papa houdt zo van zijn Faith.” En elke keer geloofde ik hem weer, verdomme.’
‘Hij heeft je behoorlijk pijn gedaan, zo te horen,’ zei Lee zacht.
Faith schudde koppig haar hoofd. ‘Hij probeerde mensen niet opzettelijk te belazeren. Hij was geen oplichter, of zo. Hij dacht echt dat zijn plannetjes succes zouden hebben. Maar dat viel altijd tegen, en dan vertrokken we weer. We hadden nooit een cent. We hebben heel wat keren in de auto geslapen. Vaak slenterde mijn vader door de achterdeur een restaurant binnen en kwam dan weer naar buiten met een warme hap die hij met een mooi verhaal van ze had losgekregen. Dan zaten we op de achterbank te eten, terwijl hij naar de hemel keek en me de sterrenbeelden aanwees. Hij had nooit zijn middelbare school afgemaakt, maar hij wist alles van de sterren. Hij had ze zijn hele leven nagejaagd, zei hij. Zo zaten we vaak tot diep in de nacht, en dan zei hij dat we het geluk wel zouden vinden. Na de volgende bocht in de weg.’
‘Een man die zich overal in en uit kon kletsen. Hij zou een goede privé-detective zijn geweest.’
Faith glimlachte bij de herinnering. ‘Soms stapten we samen een bank binnen en in minder dan vijf minuten kende hij iedereen bij naam en zat koffie te drinken en te kletsen met de directeur, alsof ze oude vrienden waren. Als we vertrokken, kreeg hij een aanbevelingsbrief mee, met een lijst van kapitaalkrachtige cliënten die hij kon benaderen. Zo was hij nu eenmaal. Iedereen mocht hem meteen. Totdat ze hun geld kwijtraakten. En zelf verloren we dan ook die paar centen die we nog hadden. Daar was mijn vader heel principieel in. Hij stak altijd zijn eigen geld in zijn ideeën. Eigenlijk was hij wel eerlijk.’
‘Ik geloof dat je hem nog altijd mist.’
‘Dat is zo,’ zei ze trots. ‘Hij heeft me Faith genoemd, zei hij, omdat hij onmogelijk zou kunnen mislukken met Faith… het geloof… aan zijn zij.’ Faith sloot haar ogen en een paar tranen biggelden over haar wangen.
Lee haalde een servetje uit de houder en stak het haar toe. Ze droogde haar ogen.
‘Sorry,’ zei ze. ‘Ik heb hier eigenlijk nog nooit met iemand over gepraat.’
‘Dat geeft niets, Faith. Ik kan goed luisteren.’
Ze schraapte haar keel. ‘Ik heb mijn vader weer teruggevonden in Danny,’ vervolgde ze met grote ogen. ‘Hij deed me sterk aan hem denken. Het lef van een echte Ier. Hij krijgt iedereen te spreken die hij wil. Hij kent alle achtergronden, alle kwesties. Hij deinst voor niemand terug. Ik heb veel van hem geleerd, en niet alleen over lobbyen, maar ook over het leven zelf. Hij heeft ook geen makkelijke jeugd gehad. We hadden veel gemeen.’
Lee glimlachte. ‘Dus je bent van die handeltjes met je vader overgestapt op het lobbyen in Washington.’
‘Sommige mensen zouden zeggen dat daar niet veel verschil tussen is.’ Faith glimlachte om haar eigen grapje.
‘Of dat de appel niet ver van de boom is gevallen.’
Ze beet in haar broodje. ‘Nu we toch bij elkaar te biecht gaan: uit wat voor een gezin kom jij?’
Lee leunde naar achteren. ‘Vier jongens, vier meisjes. Ik was nummer zes.’
‘God! Acht kinderen. Je moeder moet een heilige zijn.’
‘We hebben ze genoeg problemen bezorgd voor tien mensenlevens.’
‘Dus ze leven nog?’
‘Onverwoestbaar. We zijn een hechte familie, hoewel het vroeger wel eens fout ging. Maar je steunt elkaar bij problemen. Hulp is meestal maar één telefoontje ver. Behalve nu dan.’
‘Dat klink geweldig, echt waar.’ Faith sloeg haar ogen neer.
Lee keek haar scherp aan en raadde haar gedachten. ‘Grote gezinnen hebben ook moeilijkheden, Faith. Echtscheiding, ernstige ziekten, depressies, armoede. We hebben het allemaal meegemaakt. Soms was ik liever enig kind geweest.’
‘Nee hoor,’ zei ze met overtuiging. ‘Dat dénk je misschien, maar dat is niet zo. Geloof me.’
‘Dat doe ik.’
Ze keek aarzelend. ‘Wat doe je?’
‘Ik geloof je.’
‘Weet je,’ zei ze langzaam, ‘voor een paranoïde privé-detective maak je heel snel vrienden. Ik zou wel een seriemoordenaar kunnen zijn, weet jij veel?’
‘Als het zo erg was, had de fbi je wel gearresteerd.’
Ze zette haar koffie neer en boog zich ernstig naar hem toe. ‘Bedankt voor je vertrouwen. Ik verzeker je dat ik mijn hele leven nog geen vlieg heb kwaad gedaan en dat ik mezelf niet als een crimineel beschouw. Maar als de fbi me gevangen wil zetten, kunnen ze dat doen, neem ik aan. Ik zeg het je maar even,’ herhaalde ze. ‘Wil je nog steeds met mij op dat vliegtuig stappen?’
‘Absoluut. Nu ben ik helemáál nieuwsgierig.’
Ze zuchtte, leunde achterover en staarde door de corridor van de vertrekhal. ‘Niet kijken, maar daar komt een stel aan dat er echt uitziet als fbi -agenten.’
‘Heus?’
‘Ik zou daar nooit van mijn leven een grap over maken, zoals jij.’ Ze boog zich voorover en deed alsof ze iets in haar tas zocht. Na een paar zenuwachtige momenten richtte ze zich weer op toen het stel voorbij was gelopen zonder hen een blik waardig te keuren.
‘Lee, ik weet niet hoeveel ze hebben ontdekt, maar misschien zoeken ze al naar een man en een vrouw. Blijf jij maar hier als ik de tickets ga kopen. Dan zien we elkaar bij de controle.’
Lee aarzelde. ‘Daar moet ik even over nadenken.’
‘Je zei toch dat je me vertrouwde?’
‘Dat is ook zo.’ Eén moment zag hij in gedachten Faiths vader voor zich staan, die om geld vroeg. En verdomd, Lee tastte al naar zijn portefeuille.
‘Maar zelfs vertrouwen heeft zijn grenzen, bedoel je zeker? Weet je wat, hou jij de tassen maar. Ik neem alleen mijn handtas mee. Als je het echt niet vertrouwt, heb je hier vandaan een goed uitzicht op de gate. Als ik probeer te vluchten, zie je dat meteen. En ik weet zeker dat je harder loopt dan ik.’ Ze stond op. ‘En je weet nu wel dat ik niet de fbi te hulp kan roepen.’
Ze keek hem uitdagend aan, of hij daar iets tegenin te brengen had.
‘Oké.’
‘Wat is jouw nieuwe naam? Die heb ik nodig voor je ticket.’
‘Charles Wright.’
Ze knipoogde tegen hem. ‘En je vrienden noemen je Chuck?’
Hij glimlachte wat geforceerd. Faith draaide zich om en verdween tussen de mensen.
Zodra ze was vertrokken had Lee al spijt van zijn beslissing. Goed, ze had haar tas achtergelaten, maar daar zaten alleen wat kleren in, die ze nota bene van hém had gekregen. Ze had haar handtas meegenomen, met alles wat ze werkelijk nodig had: haar valse legitimatie en haar geld. Ja, hij kon hier vandaan de gate wel zien, maar stel dat ze gewoon door de hoofdingang zou vluchten? Misschien was ze al op weg erheen. Zonder haar had hij niets meer. Dan was hij overgeleverd aan een stel levensgevaarlijke figuren die nu wisten waar hij woonde. En die met groot genoegen al zijn botten zouden breken totdat hij hun zou vertellen wat hij wist – niets, dus. En daar zouden ze niet blij mee zijn. De volgende halte: de plaatselijke vuilnisbelt om het lijk te dumpen. Dat gaf de doorslag. Lee sprong overeind, greep de tassen en ging achter haar aan.