•11•
Het oude centrum van Alexandria lag in het noorden van Virginia, aan de rivier de Potomac, een kwartiertje rijden ten zuiden van Washington. Het water was de belangrijkste reden van ontstaan voor het stadje, dat heel lang een bloeiende haven had gehad. Het was nog steeds een aantrekkelijke en welvarende stad, hoewel de rivier geen vooraanstaande rol meer speelde in de economische toekomst van Alexandria.
Het stadsbeeld werd bepaald door oude rijkdom en nieuw geld, weerspiegeld door fraaie, uit baksteen en hout opgetrokken herenhuizen uit het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. In een paar straten lagen nog dezelfde keitjes waar ooit Washington en Jefferson overheen hadden gelopen. En er stonden twee huizen waar de jonge Robert E. Lee nog had gewoond, tegenover elkaar in Oronoco Street, een straat die zelf genoemd was naar een oud tabaksmerk uit Virginia. Veel van de oude stenen stoepen waren gescheurd en omhoog gedrukt door de wortels van de talloze bomen die al zo lang schaduw boden aan de huizen, straten en bewoners. Sommige van de pinakels en kruisbloemen van de Europees geïnspireerde smeedijzeren hekken rondom de binnenplaatsen en tuinen van de huizen waren met goudverf beschilderd.
Op dit vroege uur was het nog stil in de straten van de oude stad. Het motregende en de wind ruiste door de takken van de oude, knoestige bomen die zich met ondiepe wortels vastklampten aan de harde klei van Virginia. De straatnamen weerspiegelden de koloniale oorsprong van de stad: King Street, Queen Street, Duke Street en Prince Street. Veel extra parkeerruimte was er niet, dus stonden de smalle lanen vol met auto’s van bijna alle merken en modellen. Met hun chroom, rubber en metaal vormden ze een vreemd contrast met de twee eeuwen oude huizen, alsof de auto’s met een tijdmachine waren teruggeworpen naar het tijdperk van de paardenkoets.
Het smalle, vier verdiepingen hoge herenhuis dat tussen een rij andere in Duke Street stond ingeklemd, was zeker niet het mooiste van de buurt. In de kleine voortuin stond een eenzame, scheve esdoorn, waarvan de gespleten stam met klimop was begroeid. Het smeedijzeren hek was in goede maar niet-perfecte staat. Het huis had een tuin en een plaatsje aan de achterkant, maar de planten, de druppelende fontein en het metselwerk waren heel alledaags vergeleken bij de omgeving.
Binnen was het huis veel mooier ingericht dan de buitenkant deed vermoeden. Daar was een eenvoudige reden voor. Danny Buchanan kon de buitenkant niet verbergen voor nieuwsgierige blikken.
Het eerste roze ochtendlicht kwam net boven de horizon uit toen Buchanan al geheel gekleed de kleine ovale bibliotheek naast de eetkamer binnenstapte. Een auto stond klaar om hem naar de nationale luchthaven Reagan te brengen.
De senator die hij moest spreken was lid van de Bestedingscommissie, waarschijnlijk het belangrijkste orgaan van de Senaat omdat dit comité (met verschillende subcommissies) de vinger aan de overheidsknip had. Nog belangrijker voor Buchanan was dat de senator ook voorzitter was van de subcommissie voor Buitenlandse Operaties, die bepaalde waar de meeste dollars aan buitenlandse hulp naartoe gingen. De lange, gedistingeerde senator met zijn onberispelijke manieren en zijn zelfverzekerde toon was al heel lang een bekende van Buchanan. De man genoot van de macht die zijn positie met zich meebracht en leefde op veel te grote voet. Maar het appeltje voor de dorst dat hij van Buchanan had gekregen, zou hij in één mensenleven onmogelijk kunnen opmaken.
Buchanan was heel voorzichtig begonnen met zijn omkooppraktijken. Hij had een lijst gemaakt van alle belangrijke mensen in Washington die zijn zaak zouden kunnen bevorderen, op wat voor manier dan ook, en toen onderzocht of ze misschien omkoopbaar waren. Veel leden van het Congres waren rijk, maar een heleboel ook niet. Het betekende vaak een financiële ramp en een aanslag op het gezinsleven om tot parlementslid te worden gekozen. De leden moesten er twee huizen op nahouden, en Washington was niet goedkoop. Bovendien namen ze meestal hun gezin niet mee. Buchanan benaderde de mensen die potentieel corrupt waren en begon een lang proces om hen te peilen en uit te horen. Eerst hield hij hun een kleine wortel voor, maar die werd snel groter als de kandidaat belangstelling toonde. Buchanan had zijn huiswerk goed gedaan, want hij was nog niemand tegengekomen die niet bereid was om stemmen en invloed te ruilen voor materieel gewin. Misschien zagen ze niet zoveel verschil tussen zijn voorstellen en de dagelijkse praktijk in Washington. Buchanan wist niet of het goede doel dat hij nastreefde enige invloed had op hun beslissing. In elk geval hadden ze nooit eerder zelf een voorstel gedaan om de buitenlandse hulp aan Buchanans cliënten te verhogen.
Allemaal kenden ze wel collega’s die na afloop van hun werk in het Congres een carrière als lobbyist waren begonnen. Maar aan hard werken hadden ze een broertje dood. Buchanan had de ervaring dat ex-Congresleden bijzonder slechte lobbyisten waren. Ze waren veel te trots om met de hoed in de hand terug te gaan naar voormalige collega’s over wie je geen enkele macht meer had. Voor Buchanan was het veel handiger om politici te gebruiken op het moment dat ze de meeste invloed hadden. Dan moest hij hen stevig bewerken. De beloning kwam later wel. Een ideale formule.
Buchanan vroeg zich af of hij het hoofd koel zou kunnen houden in een gesprek met een man die hij al had verraden. Maar verraad was zo gewoon in deze stad. Iedereen probeerde een stoel te veroveren voordat de muziek stopte. Het zou natuurlijk een klap zijn voor de senator, maar hij was de enige niet.
Buchanan voelde zich opeens doodmoe. Hij had totaal geen zin om in de auto te stappen en naar Pennsylvania te vliegen, maar hij had weinig keus. Nog altijd die boodschappenjongen uit het voetvolk van Philadelphia?
De lobbyist zuchtte eens en keek naar de man die voor hem stond.
‘Je moest de groeten hebben,’ zei de forsgebouwde man. Voor de buitenwereld was hij Buchanans chauffeur, maar in werkelijkheid was hij een van Thornhills mannen, die hun belangrijkste pion scherp in de gaten hielden.
‘En zeg tegen Thornhill dat ik oprecht wens dat God hem geen dag ouder laat worden,’ zei Buchanan.
‘Er zijn belangrijke nieuwe feiten die je moet weten,’ vervolgde de man onbewogen.
‘Zoals?’
‘Lockhart is naar de fbi gestapt om jou erbij te lappen.’
Eén duizelig moment was Buchanan bang dat hij over zichzelf heen zou kotsen. ‘Waar héb je het in godsnaam over?’
‘Die informatie is afkomstig van onze eigen bron binnen de fbi .’
‘Je bedoelt dat ze haar in de val hebben gelokt? Dat ze haar hebben gedwongen om mee te werken?’ Net zoals jullie mij hebben gedwongen.
‘Nee. Ze is vrijwillig naar hen toe gegaan.’
Met moeite wist Buchanan zich te beheersen. ‘Vertel me alles maar,’ zei hij.
De man antwoordde met een serie waarheden, halve waarheden en regelrechte leugens, maar hij bracht zijn verhaal met een volmaakt ingestudeerde eerlijkheid.
‘En waar is Faith nu?’
‘Ze is ondergedoken. De fbi is naar haar op zoek.’
‘Hoeveel heeft ze hun verteld? Moet ik al plannen maken om het land te ontvluchten?’
‘Nee, daar is het nog te vroeg voor. Wat ze tot nu toe heeft verteld, is niet voldoende voor een vervolging. Ze heeft uitgelegd hoe de werkwijze in elkaar zat, maar niet wie erbij betrokken waren. Op basis daarvan kan de fbi misschien wel verder komen, maar ze moeten voorzichtig zijn. De mensen om wie het gaat staan niet in de keuken bij McDonald’s.’
‘En onze geachte heer Thornhill heeft geen idee waar Faith nu is? Ik hoop dat zijn alwetendheid hem nu niet in de steek laat.’
‘Daar kan ik niets over zeggen,’ antwoordde de man.
‘Een droevige toestand voor een inlichtingendienst,’ zei Buchanan en hij wist zelfs te glimlachen. Een houtblok in de open haard gaf een harde knal en een straal sap spoot tegen het haardscherm. Buchanan zag het vocht langs het rasterwerk druipen – gevangen achter tralies, snel verdampt. Waarom vond hij dat opeens symbolisch voor de rest van zijn eigen leven?
‘Misschien kan ík proberen haar te vinden.’
‘Het is jouw zaak niet.’
Buchanan keek hem aan. Had die idioot dat echt gezegd? ‘Jíj draait de bak niet in.’
‘Het komt wel goed. Ga maar gewoon door met je werk.’
‘Ik wil op de hoogte blijven. Begrepen?’ Buchanan draaide zich naar het raam en bestudeerde in het spiegelende glas de reactie van de man op zijn scherpe woorden. Maar wat stelden ze eigenlijk voor? Buchanan had deze ronde verloren, dat was duidelijk. Hij had nooit een kans gehad om te winnen.
Het was donker op straat. Nergens zag hij iets bewegen. Het enige geluid was het vertrouwde geritsel van de eekhoorns die in een spiraal langs de stammen van de bomen omhoog klommen en van tak naar tak sprongen in hun nooit eindigende strijd om het bestaan. Buchanan voerde een soortgelijk gevecht, maar nog gevaarlijker dan die capriolen langs de glibberige bast van de tien meter hoge bomen. De wind wakkerde aan en loeide vaag door de schoorsteen. Door de tocht walmde er wat rook van de haard de kamer binnen.
De man keek op zijn horloge. ‘Over een kwartier moeten we weg om je vliegtuig nog te halen.’ Hij pakte Buchanans koffertje, draaide zich om en verdween.
Robert Thornhill was altijd voorzichtig geweest in zijn contacten met Buchanan. Geen telefoontjes naar zijn huis of zijn kantoor. Persoonlijke ontmoetingen alleen in dit soort situaties, als het niet verdacht was en anderen er geen zicht op hadden. De eerste ontmoeting met de man was een van die zeldzame keren in Buchanans leven geweest dat hij zich niet tegen iemand opgewassen voelde. Rustig had Thornhill hem de harde bewijzen overlegd van zijn illegale afspraken met leden van het Congres, hoge ambtenaren en zelfs medewerkers van het Witte Huis. Bandopnamen van gesprekken over stemgedrag, het torpederen van wetten, en openlijke discussies over de verzonnen baantjes waarmee ze na hun politieke carrière hun beloning konden opstrijken. De cia -officier had de constructies en loze firma’s getraceerd waarmee Buchanan geld naar zijn contacten sluisde.
‘Vanaf dit moment werk je voor mij,’ had Thornhill botweg verklaard. ‘Je gaat gewoon door met wat je doet, totdat geen mens meer uit mijn net zal kunnen ontsnappen. Daarna doe jij een stap opzij en neem ik het over.’
Buchanan had geweigerd. ‘Ik ga nog liever de gevangenis in,’ zei hij. ‘Ik verdom het om me door jullie als loopjongen te laten gebruiken.’
Buchanan herinnerde zich dat Thornhill hem een beetje ongeduldig had aangekeken. ‘Het spijt me als ik dat niet duidelijk heb gemaakt. De gevangenis is geen optie. Je werkt van nu af aan voor mij of je wordt geëlimineerd.’
Buchanan verbleekte bij het horen van dat dreigement, maar gaf geen krimp. ‘Een ambtenaar die zich met moordaanslagen inlaat?’
‘Ik ben een heel bijzondere ambtenaar. Ik neem extreme maatregelen. Mijn werk rechtvaardigt dat.’
‘Mijn antwoord blijft hetzelfde.’
‘Geldt dat ook voor Faith Lockhart? Of moet ik haar persoonlijk benaderen over deze zaak?’
Die opmerking had Buchanan getroffen als een mokerslag. Hij besefte dat Thornhill geen loze dreigementen uitte. Het ontbrak de man aan elke neiging tot overdrijving of bluf. Zelfs als hij zoiets onschuldigs zei als ‘Het spijt me dat het zo ver moest komen’, tekende hij daarmee je doodvonnis. Thornhill ging zorgvuldig, bedachtzaam en doelgericht te werk, concludeerde Buchanan. Een beetje zoals hij. Dus was Buchanan akkoord gegaan. Om Faith te redden.
Maar nu begreep hij het belang van Thornhills veiligheidsmaatregelen. De fbi hield hem in de gaten. Nou, dan konden ze hun borst natmaken, want Buchanan betwijfelde of ze tegen Thornhill opgewassen waren als het op clandestiene operaties aankwam. Aan de andere kant had iedereen een achilleshiel. Thornhill had de zijne gevonden in Faith Lockhart. Buchanan vroeg zich al een hele tijd af wat Thornhills zwakke plek kon zijn.
Hij liet zich in een stoel zakken en keek naar het schilderij aan de muur van de bibliotheek. Het was een portret van een moeder met kind. Het had bijna tachtig jaar in een particulier museum gehangen. Het was een doek van een van de erkende maar minder beroemde meesters uit de Renaissance. De moeder was duidelijk de beschermer, het kleine jongetje niet in staat zich te verdedigen. De wonderbaarlijke kleuren, de prachtig geschilderde profielen en de subtiele genialiteit van elke penseelstreek van de schilder bracht iedereen die het doek zag steeds weer in vervoering. De lichte buiging van de vinger, de glans in de ogen, elk detail nog zo levendig, bijna vierhonderd jaar nadat de verf was gehard.
Het was volmaakte liefde van beide kanten, niet gecompliceerd door verborgen, tegenstrijdige bedoelingen. Oppervlakkig gezien was het een simpele biologische band, maar op een ander niveau een beeld dat zijn kracht ontleende aan Gods aanraking. Dit schilderij was Buchanans kostbaarste bezit. Helaas zou het binnenkort moeten worden verkocht, en misschien zijn huis ook. Het geld waarmee hij de ‘pensionering’ van zijn contacten betaalde begon op te raken. Hij voelde zich zelfs een beetje schuldig dat hij het schilderij nog had. Het zou zoveel geld kunnen opbrengen, zoveel mensen kunnen helpen. Maar het was ook zo rustgevend en stimulerend om er gewoon naar te zitten kijken. Het toppunt van zelfzuchtigheid, maar het verschafte hem meer plezier dan bijna al het andere.
En misschien deed het er niet meer toe. Het einde begon voor hem te naderen, wist Buchanan. Thornhill zou hem nooit laten gaan. En zijn contacten zouden nooit de kans krijgen om van hun steekpenningen te genieten. Ze zouden als Thornhills slaven worden ingelijfd. Ondanks zijn beschaving en zijn afkomst was en bleef de cia -officier een spion. En wat was een spion anders dan een levende leugen? Maar Buchanan zou de afspraken met zijn politici nakomen. Ze zouden krijgen wat hij hun had beloofd in ruil voor hun hulp, of ze er nu van konden genieten of niet.
Terwijl het schijnsel van het haardvuur over het schilderij gleed, scheen het Buchanan toe dat het gezicht van de vrouw de trekken van Faith Lockhart aannam. Het was niet de eerste keer dat hem dat opviel. Zijn blik gleed over de volle lippen die zomaar opeens een pruilend of sensueel trekje konden vertonen. Als zijn ogen bleven rusten op het ovale, sierlijk gevormde gezicht en het kastanjebruine haar dat bij het juiste, schuin invallende licht een gouden glans kreeg, dacht hij altijd aan Faith. Zij had ogen die je niet loslieten. Haar linkerpupil week af van het middelpunt en gaf Faiths gezicht daardoor een diepte die heel bijzonder was. Alsof juist dat kleine schoonheidsfoutje haar de macht had gegeven om dwars door iedereen heen te kijken.
Hij wist nog alle details van hun eerste ontmoeting. Ze kwam net van de universiteit en danste zijn leven binnen met het enthousiasme van een jonge missionaris, klaar om de wereld te veroveren. Ze was nog niet gevormd, onvolwassen in bepaalde opzichten, totaal onbekend met de cultuur van Washington en soms ongelooflijk naïef. Maar ze kon ook een kamer domineren als een filmster. Ze kon grappig zijn en opeens weer serieus. Ze kon mensen vleien maar toch haar boodschap overbrengen zonder opdringerig te worden. Toen hij vijf minuten met haar had gesproken wist Buchanan dat ze het talent had om een succes te worden in zijn wereld. Al na haar eerste maand bleek zijn intuïtie te kloppen. Ze deed haar huiswerk, was onvermoeibaar, verdiepte zich in de problemen, analyseerde de betrokken mensen tot het niveau waarop ze iets met hen kon aanvangen, en ging dan nog veel dieper. Ze wist precies wat iedereen nodig had om tevreden naar huis te gaan. Als je te veel vijanden maakte, redde je het niet in deze stad. Vroeg of laat kwam je iedereen weer tegen en het geheugen van de mensen was taai in de hoofdstad van dit land. Vasthoudend als een wolvin verdroeg ze de ene nederlaag na de andere, maar bleef doorgaan tot ze uiteindelijk zegevierde. Buchanan had nooit iemand ontmoet als zij. Ze hadden in vijftien jaar samen meer meegemaakt dan getrouwde stellen in een heel leven. Ze was eigenlijk de enige familie die hij had. De vroegrijpe dochter die hem nooit was gegund. En nu? Hoe moest hij zijn kleine meid beschermen?
Terwijl de regen over het dak waaide en de wind zijn eigen lied zong door de oude schoorsteen van zijn huis in oud Alexandria, vergat Buchanan de auto, het vliegtuig en de dilemma’s waarvoor hij stond. Hij staarde nog steeds naar het schilderij in het zachte schijnsel van het knappende haardvuur. Maar het was niet het werk van de grote meester dat hem zo fascineerde.
Faith had hem niet verraden. Dat zou Buchanan nooit geloven, wat Thornhill ook beweerde. Maar ze liep Thornhill nu wel voor de voeten en daarom was ze in levensgevaar. Hij keek naar het schilderij. ‘Rennen, Faith. Rennen, zo hard als je kan,’ fluisterde hij, met de angst van een wanhopige vader die ziet dat de gewelddadige dood zijn kind op de hielen zit. En tegenover de blik van die beschermende moeder op het schilderij voelde Buchanan zich nog dubbel zo machteloos.